6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in de woning van verdachte en aangeefster een kussen in het gezicht van aangeefster gedrukt en gedrukt gehouden, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn echtgenote. Dat verdachte aangeefster niet heeft gedood is te danken aan het feit dat hun minderjarige zoon [zoon van slachtoffer] en zijn vriendje [buurjongen] binnenkwamen terwijl verdachte aangeefster met een kussen smoorde. Verdachte heeft met zijn handelen een levensbedreigende situatie gecreëerd waarin hij inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Aangeefster moet zich veilig kunnen voelen in haar eigen woning en gezin. Het zoontje van verdachte en aangeefster is getuige geweest van de poging tot doodslag, hetgeen grote angst en onrust bij hem heeft veroorzaakt. Als gevolg van dit feit zijn hij en zijn jongere zusje uit huis geplaatst. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor zijn kinderen. De ernst van het hiervoor beschreven feit rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 november 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 oktober 2016 van [reclasseringsmedewerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Op 25-jarige leeftijd kwam betrokkene alleen naar Nederland. Na jaren in asielzoekerscentra te hebben verbleven kwam betrokkene in aanmerking voor een verblijfs- en werkvergunning. Betrokkene komt uit een gezin met acht kinderen. Zijn ouders zijn als laatste van de familie in januari 2016 naar Nederland gekomen vanwege de huidige oorlogssituatie in [geboorteland] .
Om psychische redenen werd betrokkene afgekeurd voor het arbeidsproces en werd hij verwezen naar de GGZ voor een behandeltraject gericht op spanningen in de thuissituatie en de mogelijke PTSS-klachten. De laatste maand (mei) voorafgaand aan de aanhouding was hij voornamelijk afwezig (niet thuis), omdat hij de gezinssituatie niet meer aan kon, zo vertelde hij.
[slachtoffer] (partner van betrokkenen en aangeefster) laat weten dat zij inmiddels drie maanden geen alcohol meer drinkt. Zij heeft contact met de Brijder verslavingszorg. Aangeefster vertelt dat zij na de detentie met haar man samen verder wil en er alles aan zal doen om de kinderen weer thuis te krijgen.
Tijdens de bespreking van de verdenking heeft verdachte de sterke neiging de verantwoordelijkheid van de gezinsproblemen buiten zichzelf te leggen. Hij verwijt de buurtbewoners dat zij de aanstichters zijn van alle onrust en problemen binnen zijn gezin. Ook legt hij de schuld van de problematiek bij de alcoholverslaving van zijn vrouw. Volgens zijn eigen zeggen heeft hij zijn vrouw nooit geslagen, maar is hij heel vaak door haar geslagen. Hij erkent haar geregeld ‘vast te pakken’, maar dat heeft volgens verdachte te maken met haar agressieve buien ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. Er blijken zorgen aanwezig over de kinderen. Een vrijwillige uithuisplaatsing bij familie van verdachte bleek niet voldoende om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Om deze reden is door de Raad voor de Kinderbescherming besloten de kinderen uit huis te plaatsen en onder te brengen bij een pleeggezin. Een risicoverhogende factor ten aanzien van verdachte is met name de externaliserende houding en beperkt probleembesef. Het feit dat verdachte openstaat voor begeleiding van de verschillende betrokken hulpverleningsinstanties en behandelgesprekken met de GGZ Noord-Holland Noord is positief te noemen. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, adviseert de reclassering bij de straf de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
-
Meldplicht;
-
Behandelverplichting (ambulant);
-
Inzage geven in de afspraken met overige hulpverleningsinstanties;
-
Meewerken aan de hulpverlening geïnitieerd door de Jeugd- & Gezinsbeschermers.
Uit het Pro Justitia-rapport van [deskundige 1] (psychiater in opleiding), [deskundige 2] (kinder- en jeugdpsychiater) en [deskundige 3] (GZ-psycholoog) van 14 september 2016 blijkt dat verdachte geweigerd heeft medewerking te verlenen aan milieuonderzoek, psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Daarom kunnen de deskundigen geen uitspraak doen over een mogelijk verband tussen het tenlastegelegde en de persoon van verdachte.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met het belang van zijn kinderen die niet gebaat zijn bij een langdurige gevangenisstraf van verdachte. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, te weten kennelijk forse relationele problemen en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict. Andere omstandigheden die in het voordeel van verdachte hadden kunnen zijn, kunnen niet worden meegenomen omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf als sanctie in aanmerking komt. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf opleggen maar daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en verplichte behandeling door de GGZ of soortgelijke instantie noodzakelijk. Dergelijke verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie is geëist passend en geboden is.