ECLI:NL:RBNHO:2016:10931

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
15-800245-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in relationele sfeer met gebruik van een kussen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag op zijn echtgenote. De feiten vonden plaats op 8 juni 2016 in Broek op Langedijk, waar de verdachte, in een emotionele uitbarsting, een kussen op het gezicht van zijn vrouw drukte, waardoor zij geen lucht meer kreeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van getuigen, die bij de rechter-commissaris zijn afgelegd, op essentiële punten niet met elkaar overeenkwamen en daarom niet als bewijs konden worden gebruikt. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de bedoeling zijn vrouw van het leven te beroven, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank hield rekening met de impact van het delict op de kinderen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800245-16 (P)
Uitspraakdatum: 29 december 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 december 2016 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[woonplaats]
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.H.S. Ayre en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S.V. Jansen,
advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 08 juni 2016 te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een kussen heeft gepakt en/of dat kussen (vervolgens) in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden (waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 juni 2016 te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenoot, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een kussen heeft gepakt en/of dat kussen (vervolgens) in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden (waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 08 juni 2016 te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, zijn echtgenoot, [slachtoffer] heeft mishandeld door een kussen te pakken en/of dat kussen (vervolgens) in het gezicht van die [slachtoffer] te drukken en/of gedrukt te houden;
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 08 juni 2016 te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een kussen in het gezicht van die
[slachtoffer] geduwd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] . Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte een kussen heeft gepakt en in het gezicht van [slachtoffer] heeft gedrukt en gedrukt gehouden, welke gedragingen naar uiterlijke verschijningsvormen dienen te worden aangemerkt als gedragingen die gericht waren op het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer] . Het kan niet anders dan dat verdachte zich hiermee willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en deze kans ook heeft aanvaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte rond 15:00 uur zijn zoon [zoon van slachtoffer] met de auto bij aangeefster heeft gebracht op [woonplaats] . Vervolgens is verdachte op de fiets weggegaan en niet meer terug geweest. Verdachte was rond 16:30 uur niet in de woning van aangeefster en heeft haar derhalve niet getracht te smoren met een kussen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] niet als bewijsmiddel gebruikt dient te worden, omdat aangeefster ten tijde van haar verklaring onder invloed van alcohol was. De raadsman acht de aangifte hierom ongeloofwaardig. Daarnaast heeft aangeefster meerdere malen getracht haar aangifte in te trekken en heeft zij ten overstaan van de rechter-commissaris anders verklaard dan ten tijde van haar aangifte.
Tevens heeft de raadsman gesteld dat de bronnen van de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] twee minderjarige jongens zijn: het zoontje van aangeefster, [zoon van slachtoffer] , en het buurjongetje (de zoon van getuige [getuige 1] ), [buurjongen] . Met deze verklaringen dient zorgvuldig te worden omgegaan, nu deze jongens niet zijn verhoord door deskundigen en de betrouwbaarheid van hun verklaringen niet kan worden vastgesteld. Ook is onduidelijk wat de bron van wetenschap van [buurjongen] is. De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht – indien de rechtbank de verklaringen van de jongens aan voornoemde getuigen zou willen bezigen voor het bewijs – de betrouwbaarheid van de verklaringen van de minderjarige jongens te laten onderzoeken door deskundigen en zo nodig deze jongens in een studioverhoor nader te horen.
3.3.
Bewijsverweren
De ‘de auditu’-verklaringen van de kinderen
Terecht heeft de raadsman opgemerkt dat voorzichtig moet worden omgegaan met verklaringen van kinderen, als zij niet op een zorgvuldige wijze zijn verhoord. In deze zaak zal de rechtbank deze verklaringen ook niet als zelfstandig bewijsmiddel gebruiken, maar slechts als ondersteunend bewijsmiddel bij de aangifte.
De raadsman heeft in zijn pleidooi aangevoerd dat onduidelijk is wat de bron is van de wetenschap van buurjongetje [buurjongen] , dat met aangeefsters zoontje [zoon van slachtoffer] buiten aan het spelen was. Het buurjongetje verklaart tegen zijn moeder: “Mama mama, die man zit boven op die moeder van [zoon van slachtoffer] met een kussen op haar hoofd.” Gezien het tijdstip (de buurvrouw verklaart rond 16:45 uur) moet dat vrijwel direct na het gebeurde zijn geweest. Dat betekent dat [buurjongen] het ofwel zelf heeft gezien, ofwel van [zoon van slachtoffer] heeft gehoord. In beide gevallen is aangeefster in ieder geval niet de bron van wetenschap.
Uit de getuigenverklaring van de (crisis)pleegmoeder van [zoon van slachtoffer] bij de rechter-commissaris volgt dat [zoon van slachtoffer] tegen haar spontaan is begonnen te verklaren. Over het kussen op het hoofd heeft [zoon van slachtoffer] verteld dat hij dit heeft gezien en dat hij weg moest. [zoon van slachtoffer] vertelde ook dat hij een vriendje bij zich had.
Dat [zoon van slachtoffer] dit niet onmiddellijk tegen de politie heeft verteld, toen die op 8 juni bij hem thuis was, kan heel wel verklaard worden. Zoals de officier van justitie ter zitting ook al aanhaalde, heeft [zoon van slachtoffer] later immers tegen zijn pleegmoeder verteld dat [verdachte] zich toen onder het bed had verstopt en hij en zijn zusje niets tegen de politie mochten vertellen. Ze zeiden dat ze bang waren voor de politie, omdat ze gelogen hadden tegen de politie.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het niet noodzakelijk dat de kinderen alsnog worden verhoord. Daarbij geldt overigens dat het opnieuw geforceerd herinnerd worden aan deze ongetwijfeld traumatische ervaring niet in het belang van de kinderen is.
De aangifte
De raadsman heeft als verweer aangevoerd dat de aangifte niet als bewijsmiddel zou mogen worden gebruikt, omdat aangeefster dronken was toen zij haar verklaring tegenover de politie aflegde. De rechtbank merkt hierover het volgende op.
Toen de politie ter plaatse kwam, was de eerste reactie van aangeefster dat er niets aan de hand was. De verbalisanten merken vervolgens op dat aangeefster “brak en moest huilen”. Zij vertelde: “Ik ben met een kussen op mijn gezicht gedrukt door mijn man [verdachte] en kon heel lang geen adem meer krijgen. Ik was doodsbang. Ik wilde dit niet vertellen omdat ik bang was dat ik mijn kinderen kwijt raak.”
In haar aangifte, die ruim een half uur later om 17:15 uur op het politiebureau werd opgenomen, verklaarde zij opnieuw dat het was gegaan zoals zij op de plaats delict had verklaard. De rechtbank laat in het midden of aangeefster op beide momenten onder invloed van alcohol was. De verbalisanten achtten haar kennelijk in staat om een verklaring af te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding deze verklaringen buiten beschouwing te laten. Dat geldt temeer nu de aangifte op essentiële onderdelen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de buren van [nummer 1] dat zij rond 16:45 uur geschreeuw hoorden, de verbalisanten die spaghetti op de grond in de keuken van aangeefster zien liggen en de verklaring van de buurvrouw van [nummer 1] dat zij omstreeks 16:30 uur hoorde dat aangeefster [zoon van slachtoffer] naar binnen riep om te komen eten, en de verklaring van de buurvrouw van [nummer 2] dat zij [zoon van slachtoffer] hoorde zeggen dat een man met een kussen op de moeder van [zoon van slachtoffer] lag.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 8 juni 2016 om 16:53 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding te gaan naar [woonplaats] . Daar zou een conflict gaande zijn tussen een man en een vrouw met veel gegil en gekrijs. Ter plaatse werd de deur open gedaan door [slachtoffer] . [verbalisant 1] hoorde boven in de woning wat gerommel en zag dat er in de woonkamer een groot tweepersoonsmatras tussen twee banken lag. [slachtoffer] vertelde desgevraagd dat er niets aan de hand was en dat alles goed met haar ging. [verbalisant 1] zag dat [slachtoffer] er wat verwilderd uit zag: haar haar was verward en haar hoofd was erg rood. Op de grond voor het aanrecht lag eten: spaghetti. Verbalisanten verlieten de woning en zijn naar de buren van [nummer 1] gelopen, die de melding hadden gedaan. Verbalisanten spraken met de buurvrouw die het volgende vertelde: “Ik ben al vaker bij hen aan de deur geweest, omdat ik zoveel geschreeuw en gegil hoorde en ook van de kinderen. Vandaag was het echt heel erg. Ik hoorde zoveel gegil en geschreeuw. Het leek wel alsof iemand dood ging. Ik hoorde [verdachte] en de buurvrouw tegen elkaar tekeer gaan.” Verbalisanten zijn teruggegaan naar [slachtoffer] en vertelden haar dat haar verhaal niet klopte. [slachtoffer] brak en moest huilen. Zij vertelde toen dat zij met een kussen op haar gezicht was gedrukt door haar man [verdachte] en heel lang geen adem meer kon krijgen. [verbalisant 1] is met de kinderen van [slachtoffer] naar buurvrouw [getuige 1] van [nummer 2] gelopen, omdat daar de slippers van [zoon van slachtoffer] stonden. De buurvrouw deed open en zei: “Ik hoorde net van mijn zoontje dat de vader van [zoon van slachtoffer] met een kussen op het hoofd van de moeder van [zoon van slachtoffer] zat.” [2]
Op 8 juni 2016 om 17:15 uur deed [slachtoffer] aangifte tegen verdachte. Zij verklaarde dat verdachte omstreeks 16:30 uur in haar huis was aan [woonplaats] . Hij was met hun zoon naar logopedie geweest. Verdachte kreeg een telefoontje van zijn broer [getuige 4] en zij kregen ruzie aan de telefoon. Aangeefster stond in de keuken eten te maken. Zij voelde ineens een kussen voor haar gezicht. Verdachte viel haar van achteren aan. Hij drukte het kussen in haar gezicht, trok haar naar achteren en gooide haar op het matras dat in de woonkamer lag. Het kussen was nog steeds gedrukt op haar gezicht, waardoor zij geen lucht kreeg. Zij probeerde naar adem te happen, maar dit lukte niet. Aangeefster begon te trappelen met haar benen en had het gevoel dat zij bijna buiten bewustzijn raakte. Zij dacht dat zij zou stikken en dood zou gaan. Zij hoorde iets aan de linkerkant van haar en zij voelde dat het kussen van haar gezicht ging. Aangeefster begon naar lucht te happen en toen zij genoeg lucht had, begon zij te schreeuwen. Zij was duizelig en zag haar zoon [zoon van slachtoffer] – niet heel scherp – in de deuropening staan van de achtertuin. Zij hoorde dat [zoon van slachtoffer] riep: “Niet doen, niet doen papa.” [zoon van slachtoffer] was samen met een buurjongetje genaamd [buurjongen] . [3]
Op 8 juni 2016 tussen 16.30 en 16.45 uur is er vier maal (kort) contact geweest tussen het telefoonnummer van verdachte en het telefoonnummer van zijn broer [getuige 4] . [4]
[getuige 5] verklaarde dat zij op 8 juni 2016 omstreeks 16:00 uur veel geschreeuw en gekrijs hoorde van haar buurvrouw op [woonplaats] . Zij hoorde de buurvrouw de achtertuin in lopen en haar zeggen: “Je bent te ver gegaan.” [5]
[getuige 6] verklaarde dat zij op 8 juni 2016 omstreeks 16:30 uur hoorde dat haar buurvrouw – aangeefster – haar zoon [zoon van slachtoffer] naar binnen riep om te komen eten. [zoon van slachtoffer] was aan het spelen in de achtertuin bij de buren. Vervolgens hoorde [getuige 6] aangeefster heel hard schreeuwen. Ook hoorde zij gestommel in de woning van de buren. Aangeefster liep de achtertuin in en riep: “Nu ben je echt te ver gegaan.” [6]
[getuige 7] verklaarde dat hij op 8 juni 2016 bij de buren op [woonplaats] een enorm geschreeuw hoorde. Hij hoorde aangeefster heel hard schreeuwen. Hij hoorde de achterdeur open gaan en aangeefster riep: “Nu ben je echt te ver gegaan.” [7]
[getuige 1] verklaarde dat haar zoon [buurjongen] op 8 juni 2016 met de buurjongen [zoon van slachtoffer] aan het spelen was in de achtertuin van [nummer 2] . [buurjongen] kwam rond 16:45 uur thuis met [zoon van slachtoffer] en [getuige 1] zag aan haar zoon dat er wat was. [buurjongen] zei: “Mama mama, die man zit boven op die moeder van [zoon van slachtoffer] met een kussen op haar hoofd.” [8]
Ongeveer 15 minuten nadat [buurjongen] met [zoon van slachtoffer] thuiskwam, kwam aangeefster haar kinderen bij [getuige 1] ophalen. [getuige 1] zag dat aangeefster een heel rood hoofd had en aangeefster vertelde dat verdachte geprobeerd had haar te vermoorden. Zij vertelde dat verdachte haar probeerde te stikken met een kussen. [9]
De crisispleegmoeder van de kinderen heeft op 6 december 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de kinderen van verdachte en aangeefster, [zoon van slachtoffer] en [dochter van slachtoffer] , na het incident van 8 juni 2016 bij haar en haar man in huis zijn geplaatst. [zoon van slachtoffer] en [dochter van slachtoffer] waren compleet overstuur toen zij bij hen kwamen. [zoon van slachtoffer] heeft al vrij snel verteld dat hij heeft gezien dat verdachte een kussen op aangeefsters hoofd heeft geduwd. Hij heeft zijn pleegmoeder verteld dat hij de benen en de armen van aangeefster zag spartelen. Over het kussen op het hoofd heeft [zoon van slachtoffer] verteld dat hij dit heeft gezien en dat hij weg moest. [zoon van slachtoffer] had ook een vriendje bij zich. [zoon van slachtoffer] vertelde dit de derde of de vierde nacht en niet in één keer.
De getuige verklaarde verder dat zij een politieauto tegenkwamen en dat de kinderen volledig in paniek raakten. [zoon van slachtoffer] en [dochter van slachtoffer] zeiden dat zij bang waren voor de politie, omdat zij hadden gelogen. Na het incident met het kussen heeft verdachte zich in de slaapkamer van [zoon van slachtoffer] verstopt en de kinderen mochten dat niet vertellen van verdachte. [10]
3.5.
Bewijsoverwegingen
Verklaringen van getuigen bij de rechter-commissaris
De rechtbank zal de verklaringen over het alibi van verdachte die door enkele getuigen (familieleden van verdachte) bij de rechter-commissaris zijn afgelegd buiten beschouwing laten, omdat deze verschillende tegenstrijdigheden bevatten (nog daargelaten dat twee van deze getuigen inmiddels worden beschuldigd van meineed). De getuigen [getuige 8] en [getuige 9] hebben verklaard dat verdachte rond 16:00 uur bij hen in [plaats 1] was, waar er werd gebarbecued. Getuige [getuige 10] verklaarde dat verdachte nog niet aanwezig was toen hij rond 16:30 uur bij voornoemde getuigen kwam. Verdachte kwam volgens [getuige 10] pas rond 17:00 uur in [plaats 1] bij voornoemde getuigen. Op de terechtzitting van 15 december 2016 heeft verdachte verklaard dat hij vóór [getuige 10] bij [getuige 8] en [getuige 9] aanwezig was. Deze verklaringen worden niet door een verklaring van een objectieve getuige (niet zijnde gerelateerd aan verdachte) bevestigd en komen op essentiële punten niet met elkaar overeen.
Verklaringen van verdachte
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat verdachte niet consistent is in zijn verklaringen. Tijdens zijn verhoor bij de politie op 9 juni 2016 heeft verdachte verklaard dat hij 8 juni 2016 bij aangeefster had geslapen en dat de kinderen bij familie waren. Op 10 juni 2016 heeft verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij 8 juni 2016 niet in het huis van aangeefster was, maar dat hij [zoon van slachtoffer] thuis heeft gebracht en vervolgens op de fiets is weggegaan naar [plaats 2] . Op 13 juni 2016 heeft verdachte verklaard dat hij [zoon van slachtoffer] naar huis heeft gebracht en dat hij met aangeefster naar een advocaat wilde gaan, maar dat verdachte en aangeefster ruzie kregen en verdachte naar [plaats 2] is gefietst. [zoon van slachtoffer] was buiten met een vriendje gaan spelen en aangeefster was bezig in de keuken. Verdachte heeft in deze verklaringen nooit gesproken over een bezoek aan familie of een barbecue in [plaats 1] om 16.00 uur. Op essentiële punten komen de verklaringen van verdachte niet met elkaar overeen. De rechtbank zal derhalve ook de verklaringen van verdachte buiten beschouwing laten.
Poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte kan worden afgeleid dat het opzet van verdachte gericht was op de dood van [slachtoffer] . Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft zich niet slechts blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van [slachtoffer] zou intreden en deze aanmerkelijke kans aanvaard. Verdachte heeft het kussen in het gezicht van [slachtoffer] gedrukt en gedrukt gehouden, waardoor zij geen lucht meer kreeg, totdat hun zoontje bij de achterdeur verscheen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte de bedoeling heeft gehad [slachtoffer] van het leven te beroven.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 juni 2016 te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een kussen heeft gepakt en dat kussen (vervolgens) in het gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt en gedrukt heeft gehouden (waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in de woning van verdachte en aangeefster een kussen in het gezicht van aangeefster gedrukt en gedrukt gehouden, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn echtgenote. Dat verdachte aangeefster niet heeft gedood is te danken aan het feit dat hun minderjarige zoon [zoon van slachtoffer] en zijn vriendje [buurjongen] binnenkwamen terwijl verdachte aangeefster met een kussen smoorde. Verdachte heeft met zijn handelen een levensbedreigende situatie gecreëerd waarin hij inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Aangeefster moet zich veilig kunnen voelen in haar eigen woning en gezin. Het zoontje van verdachte en aangeefster is getuige geweest van de poging tot doodslag, hetgeen grote angst en onrust bij hem heeft veroorzaakt. Als gevolg van dit feit zijn hij en zijn jongere zusje uit huis geplaatst. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor zijn kinderen. De ernst van het hiervoor beschreven feit rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 november 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 oktober 2016 van [reclasseringsmedewerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Op 25-jarige leeftijd kwam betrokkene alleen naar Nederland. Na jaren in asielzoekerscentra te hebben verbleven kwam betrokkene in aanmerking voor een verblijfs- en werkvergunning. Betrokkene komt uit een gezin met acht kinderen. Zijn ouders zijn als laatste van de familie in januari 2016 naar Nederland gekomen vanwege de huidige oorlogssituatie in [geboorteland] .
Om psychische redenen werd betrokkene afgekeurd voor het arbeidsproces en werd hij verwezen naar de GGZ voor een behandeltraject gericht op spanningen in de thuissituatie en de mogelijke PTSS-klachten. De laatste maand (mei) voorafgaand aan de aanhouding was hij voornamelijk afwezig (niet thuis), omdat hij de gezinssituatie niet meer aan kon, zo vertelde hij.
[slachtoffer] (partner van betrokkenen en aangeefster) laat weten dat zij inmiddels drie maanden geen alcohol meer drinkt. Zij heeft contact met de Brijder verslavingszorg. Aangeefster vertelt dat zij na de detentie met haar man samen verder wil en er alles aan zal doen om de kinderen weer thuis te krijgen.
Tijdens de bespreking van de verdenking heeft verdachte de sterke neiging de verantwoordelijkheid van de gezinsproblemen buiten zichzelf te leggen. Hij verwijt de buurtbewoners dat zij de aanstichters zijn van alle onrust en problemen binnen zijn gezin. Ook legt hij de schuld van de problematiek bij de alcoholverslaving van zijn vrouw. Volgens zijn eigen zeggen heeft hij zijn vrouw nooit geslagen, maar is hij heel vaak door haar geslagen. Hij erkent haar geregeld ‘vast te pakken’, maar dat heeft volgens verdachte te maken met haar agressieve buien ten gevolge van overmatig alcoholgebruik. Er blijken zorgen aanwezig over de kinderen. Een vrijwillige uithuisplaatsing bij familie van verdachte bleek niet voldoende om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Om deze reden is door de Raad voor de Kinderbescherming besloten de kinderen uit huis te plaatsen en onder te brengen bij een pleeggezin. Een risicoverhogende factor ten aanzien van verdachte is met name de externaliserende houding en beperkt probleembesef. Het feit dat verdachte openstaat voor begeleiding van de verschillende betrokken hulpverleningsinstanties en behandelgesprekken met de GGZ Noord-Holland Noord is positief te noemen. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, adviseert de reclassering bij de straf de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
-
Meldplicht;
-
Behandelverplichting (ambulant);
-
Inzage geven in de afspraken met overige hulpverleningsinstanties;
-
Meewerken aan de hulpverlening geïnitieerd door de Jeugd- & Gezinsbeschermers.
Uit het Pro Justitia-rapport van [deskundige 1] (psychiater in opleiding), [deskundige 2] (kinder- en jeugdpsychiater) en [deskundige 3] (GZ-psycholoog) van 14 september 2016 blijkt dat verdachte geweigerd heeft medewerking te verlenen aan milieuonderzoek, psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Daarom kunnen de deskundigen geen uitspraak doen over een mogelijk verband tussen het tenlastegelegde en de persoon van verdachte.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met het belang van zijn kinderen die niet gebaat zijn bij een langdurige gevangenisstraf van verdachte. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, te weten kennelijk forse relationele problemen en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict. Andere omstandigheden die in het voordeel van verdachte hadden kunnen zijn, kunnen niet worden meegenomen omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf als sanctie in aanmerking komt. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf opleggen maar daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en verplichte behandeling door de GGZ of soortgelijke instantie noodzakelijk. Dergelijke verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie is geëist passend en geboden is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
achttien (18) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
zes (6) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee (2) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
-zich, indien hij hiertoe een oproep krijgt, zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX in Alkmaar. Hierna dient veroordeelde zich te blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-zal meewerken aan diagnostisch onderzoek en een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling bij de Divisie Forensische Psychiatrie van de GGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
-inzage zal geven in de afspraken die hij maakt met overige hulpverleningsinstanties, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-zal meewerken met de hulpverlening vanuit en/of geïnitieerd door de Jeugd- & Gezinsbeschermers;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Noord-Holland, noodzakelijk oordeelt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 december 2016.
mr. Saarloos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Een proces-verbaal van bevindingen (PL1100-2016127633-2) d.d. 9 juni 2016 (dossierpagina’s 25 en 26).
3.Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] d.d. 8 juni 2016 (dossierpagina’s 15 en 16).
4.Een schriftelijk bescheid, tijdens het pleidooi door de raadsman ter zitting overgelegd, te weten een overzicht verbruikskosten in Nederland van het [telefoonnummer] van [getuige 4] gedateerd 18 juli 2016
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 8 juni 2016 (dossierpagina 54).
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 8 juni 2016 (dossierpagina 58).
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] d.d. 8 juni 2016 (dossierpagina 60).
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 8 juni 2016 (dossierpagina 56).
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 24 juli 2016 (dossierpagina’s 62 en 63).
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] door de rechter-commissaris d.d. 6 december 2016.