ECLI:NL:RBNHO:2016:10661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
C/15/241702 / HA ZA 16-232
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van curator en hypothecaire verplichtingen na faillissement

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een geschil over de gevolgen van een faillissement voor de rechten van een hypotheekhouder en de verplichtingen van een curator. De eiser, [eiser 1], heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 1] en twee banken, de Coöperatieve Rabobank U.A. en Rabohypotheekbank N.V., met betrekking tot de levering van een perceel grasland tegen agrarische waarde. De achtergrond van de zaak is dat de vennootschap onder firma (VOF) van eiser op 9 november 2010 failliet is verklaard, waarna de curator, mr. R.A. van Wijk, de activa heeft beheerd. De VOF had aanzienlijke schulden bij de Rabobank, die als hypotheekhouder optrad. De curator heeft met toestemming van de Rabobank het onroerend goed verkocht aan Flower Traveler B.V., waarvan [eiser 1] een van de bestuurders is.

De kern van het geschil draait om een aanbiedingsverplichting die in de leveringsakte is opgenomen. Eiser stelt dat deze verplichting inhoudt dat het perceel aan hem moet worden aangeboden tegen agrarische waarde, indien er op 15 mei 2014 geen bouwactiviteiten zouden plaatsvinden. De gedaagden betwisten deze uitleg en stellen dat de curator niet meer bevoegd was om de verplichtingen na het faillissement na te komen. De rechtbank oordeelt dat de curator, ondanks het beëindigen van het faillissement, de rechtsgevolgen van zijn handelingen tijdens het faillissement niet kan ongedaan maken. De rechtbank stelt dat de curator bevoegd was om de boedel te beheren en dat de hypothecaire verplichtingen van de Rabobank niet zonder meer kunnen worden genegeerd.

De rechtbank heeft eiser toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat de formulering in de leveringsakte inderdaad bedoeld was om de aanbiedingsverplichting te benadrukken. De zaak is aangehouden voor verdere bewijsvoering en zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door eiser over de wijze van bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/241702 / HA ZA 16-232
Vonnis van 21 december 2016
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.J. de Groen te Sassenheim,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Turenhout te Alphen aan den Rijn,
2. de coöperatieve vereniging
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Rotterdam,
3. naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde sub 1 c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 december 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 november 2010 is de vennootschap onder firma [firmanaam] ,
verder: de VOF, in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R.A. van Wijk, advocaat te Hoofddorp, tot curator. De vennoten in de VOF waren [gedaagde sub 1] , [naam vennoot] en [naam vennoot] . De VOF had een aanzienlijke schuld aan de Rabobank
2.2.
De VOF is ten gevolge van het faillissement opgeheven per 9 november 2012.
De VOF exploiteerde een kwekerij aan de [adres] , op onroerend goed van de vennoten. De Rabobank was en is hypotheekhouder met betrekking tot dat onroerend goed. Van dat onroerend goed maakte deel uit een perceel grasland aan [kadastrale gegevens] . Dat perceel wordt hierna genoemd: perceel grasland, welk perceel dienstig was aan de kwekerij.
2.3.
Projectontwikkelaar Katwijkse Ontwikkelings Maatschappij B.V. (de KOM) was al sinds jaar en dag, in samenspraak met de VOF, doende om het perceel tot ontwikkeling te brengen, in die zin dat er, met omgevingsvergunningen, twee vrijstaande woningen op gebouwd zouden kunnen worden. De KOM, de Rabobank en curator mr. Van Wijk hebben, ter voortzetting daarvan, in dat kader een overeenkomst “inzake de ontwikkeling van het perceel grond gelegen aan de [straat- en plaatsnaam] ” gesloten op 6 juli 2012 (productie 6).
2.4.
De curator heeft met toestemming van de Rabobank het onroerend goed aan de [staatnaam en plaatsnaam] verkocht en in eigendom overgedragen aan de besloten vennootschap Flower Traveler B.V. (verder: Flower Traveler) en haar (indirect) bestuurder en aandeelhouder de heer [eiser 1] en diens echtgenote voor een prijs van € 680.500,00. Het door Flower Traveler en de heer en mevrouw [eiser 1] gekochte is, na
verdere onderhandelingen over onder meer de formulering van na te noemen aanbiedingsplicht en voorkeursrecht, bij akte van 14 juli 2011 geleverd. Het onroerend goed is geleverd aan de heer en mevrouw [eiser 1] en de in de kwekerij aanwezige
inventaris is aan Flower Traveler geleverd. In de leveringsakte is onder meer het volgende opgenomen:
Door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Katwijkse Ontwikkelings Maatschappij B.V. (hierna te noemen “KOM”), kantoorhoudende te 2222AC Katwijk aan de Scheepmakerstraat 2 (…) is in ontwikkeling een bouwplan, genaamd “ [naam bouwplan] ” ten behoeve van de stichting van meerdere woningen ter plaatse.
aanbiedingsverplichting
de genoemde heer [eiser 1] (waaronder begrepen zijn rechtsopvolgers onder algemene titel) - hierna te noemen voorkeursgerechtigde - heeft het recht de oostelijke bouwkavel ter grootte van ongeveer een duizend vijfhonderd (1.500) vierkante meter te kopen en in eigendom te verkrijgen, indien en voorzover het genoemde bouwplan
van de KOM wordt gerealiseerd.
Deze oostelijke bouwkavel, ter grootte van ongeveer een duizend vijf honderd (1.500) vierkante meter, is gesitueerd op het niet in de onderhavige levering betrokken gedeelte van perceel [perceelnummer] van de genoemde en sectie.
Bepalingen aanbiedingsverplichting
Deze aanbiedingsverplichting wordt uitgeoefend op de volgende wijze, te weten: binnen 4 weken na het onherroepelijk worden van het nieuwe bestemmingsplan wordt door de verkoper (zijnde de curator voornoemd) deze oostelijke bouwkavel door middel van een aangetekende brief te koop aangeboden aan de voorkeursgerechtigde genoemd.
Onverminderd het hiervoor bepaalde komt dit het recht op dezelfde wijze
toe aan de voorkeursgerechtigde.
Alsdan wordt de voorkeursgerechtigde voor een periode van vier (4) weken in de gelegenheid gesteld deze bouwkavel aan te kopen tegen een nader tussen partijen overeen te komen koopsom.
Indien partijen binnen voornoemde termijn van vier (4) weken geen overeenstemming bereiken is verkoper vrij de bouwkavel aan een derde te verkopen, doch niet voor een koopsom welke lager is dan het bod van de voorkeursgerechtigde.
(…)
Indien op vijftien mei tweeduizend veertien (15-05-2014) blijkt dat het bouwplan van de KOM geen doorgang vindt en er onherroepelijk geen bouwactiviteiten zullen plaatsvinden zal de verkopende partij afstand doen van de grond waarop de twee bouwkavels zouden komen, zijnde het niet in de onderhavige levering betrokken gedeelte van perceel [perceelnummer] van de genoemde gemeente en sectie.
De verkopende partij (curator of haar rechtsopvolger) is verplicht dit perceel cultuurgrond aan te bieden aan de voorkeursgerechtigde.
De curator of haar rechtsopvolger is verplicht dit middels een aangetekende brief te koop aan te bieden aan de voorkeursgerechtigde, alsdan wordt de voorkeursgerechtigde voor een periode van vier (4) weken in de gelegenheid gesteld de bedoelde grond aan te kopen tegen de dan geldende agrarische waarde.
Onverminderd het hiervoor bepaalde komt dit het recht op dezelfde wijze
toe aan de voorkeursgerechtigde.
Indien de voorkeursgerechtigde geen gebruik wenst te maken van dit recht is verkoper na het voornoemde termijn van vier (4) weken vrij dit perceel te verkopen aan derden.
2.5.
Het faillissement van de VOF en haar vennoten is op 1 mei 2015 geëindigd door het verbindend worden van de uitdelingslijst.
2.6.
Het bestemmingsplan met betrekking tot het perceel grasland is op 7 november 2013 van kracht geworden. Bij aangetekende brief van 14 januari 2014 (productie 8) bood de heer [naam makelaar] van het makelaarskantoor Vellekoop, dat voor de curator, [gedaagde sub 1] en de Rabobank optreedt, een deel van het perceel grasland te koop aan, namelijk “de oostelijke bouwkavel”. Dit aanbod is niet aanvaard. Per e-mail van 22 september 2015 heeft [naam makelaar] voornoemd het perceel grasland te koop aangeboden aan [eiser 1] en wel voor een koopsom van € 180.000,00 k.k. Ook dit aanbod is door [eiser 1] verworpen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert samengevat -
[gedaagde sub 1] te bevelen om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis de percelen [kadastrale gegevens] aan [eiser 1] , dan wel Flower Traveler, dan wel een andere door [eiser 1] te noemen meester te leveren en wel tegen de agrarische waarde, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00 per dag voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij nalaat aan het te wijzen vonnis te voldoen, met bepaling dat die dwangsom maximaal € 450.000,00 zal bedragen;
de Rabobank te bevelen om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat de hypothecaire inschrijvingen op de percelen [kadastrale gegevens] zijn doorgehaald, zulks op verbeurte van een dwangsom, hoofdelijk door ieder van gedaagden sub 2 en 3 te verbeuren, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, van € 15.000,00 per dag voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij nalaat aan het te wijzen vonnis te voldoen, met bepaling dat die dwangsom maximaal € 450.000,00 zal bedragen;
althans, zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
alles met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser 1] stelt dat het beding voorschrijft dat het perceel (tegen de agrarische waarde) aan [eiser 1] moet worden aangeboden als op 15 mei 2014 niet gebouwd wordt.
De formulering “….
en er onherroepelijk geen bouwactiviteiten zullen plaatsvinden”is in de overeenkomst opgenomen om zeker te stellen dat
alser op 15 mei 2014 gebouwd zou worden maar de vergunning achteraf zou worden vernietigd, die bouwactiviteiten niet zouden meetellen voor de bepaling of op de peildatum 15 mei 2014 het bouwplan geen doorgang vond. De bepaling vereist dus niet dat op 15 mei 2014 moet (kunnen) worden vastgesteld of er in de toekomst onherroepelijk nimmer bouwactiviteiten zullen plaatsvinden.
[eiser 1] stelt dat, uitgaande van deze uitleg, zeker is dat op 15 mei 2014 “onherroepelijk” geen bouwactiviteiten plaatsvonden en dat hij onder die omstandigheden aanspraak heeft op levering van het perceel grasland tegen de agrarische waarde. Zowel de Rabobank als [gedaagde sub 1] hebben echter geweigerd aan die levering mee te werken.
3.3.
[gedaagde sub 1 c.s.] voert het volgende verweer.
3.3.1.
[gedaagde sub 1] was ten tijde van het sluiten van de betreffende overeenkomsten
failliet en geen partij bij die overeenkomsten. Door de faillietverklaring is [gedaagde sub 1] van
rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorende vermogen
verloren (artikel 23 Fw). Door de faillietverklaring is hij niet handelingsonbekwaam geworden, maar kon hij de boedel niet meer binden. Een curator kan niet worden beschouwd als de wettelijke vertegenwoordiger van de gefailleerde, en de curator heeft slechts bevoegdheden ten aanzien van vermogensrechten van de gefailleerde; het faillissement laat de persoon van de gefailleerde ongemoeid.
Ingevolge artikel 6 Fw is de curator belast met het beheer en vereffening van de failliete boedel. Dat brengt met zich mee dat door de curator in zijn hoedanigheid uitsluitend (rechts)handelingen (kunnen) worden verricht in dit kader.
Door beëindiging van het faillissement van [gedaagde sub 1] behoren de in deze procedure aan de orde zijnde percelen grond niet meer tot de failliete boedel. Zij behoren (weer) tot het vermogen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] is weer volledig beheers- en beschikkingsbevoegd. Het spiegelbeeld hiervan is dat de beheers- en beschikkingsbevoegdheid van de curator is opgehouden. Hij kan de boedel van [gedaagde sub 1] niet meer binden. Dat brengt mee dat de curator [gedaagde sub 1] met de door de curator gesloten overeenkomsten niet heeft gebonden in de zin dat [gedaagde sub 1] na beëindiging van het faillissement gehouden zou zijn de in de leveringsakte van 14 juli 2011 overeengekomen aanbiedingsverplichting na te komen c.q. uit te voeren.
3.3.2.
Voor zover heeft te gelden dat [gedaagde sub 1] is beginsel gehouden zou zijn de in de
leveringsakte van 14 juli 2011 vervatte aanbiedingsverplichting na te leven, voert de Rabobank aan dat levering tegen de agrarische waarde volgens te tekst van de leveringsakte pas aan de orde kan zijn als op 15 mei 2014 blijkt dat het plan van de KOM geen doorgang vindt en er onherroepelijk geen bouwactiviteiten
zullenplaatsvinden (onderstreping door advocaat).
Partijen zijn er bij het tekenen van de akte van levering van 14 juli 2011 vanuit gegaan dat op 15 mei 2014 wel duidelijk zou zijn of de plannen van de KOM zouden doorgaan. Dat het een lang traject zou zijn was de verwachting van beide partijen. In de akte van levering is de betreffende bepaling geformuleerd conform een door de makelaar van [eiser 1] aangeleverd tekstvoorstel. De kort voor het tekenen van de akte door [eiser 1] aan de notaris gedane suggestie voor een tekstuele wijziging is niet doorgevoerd. De tekst luidt zoals deze in het laatste concept ook luidde en essentieel in de tekst zijn de navolgende gecursiveerde woorden: “indien op vijftien mei tweeduizend veertien
blijktdat het bouwplan van de KOM geen doorgang
vindten er
onherroepelijkgeen bouwactiviteiten zullen plaatsvinden”. Welnu: er was, en er is nimmer, sprake van geweest dat het Plan geen doorgang zou vinden.
[gedaagde sub 1 c.s.] beroept zich op een mail van de heer [naam projectontwikkelaar] , projectontwikkelaar bij de KOM aan de heer [naam makelaar] voornoemd dd. 6 april j.l., waarin deze stelt
Zoals aangegeven is de omgevingsvergunning op 18 december 2013 afgegeven (op 23
december 2013 verzonden) en is deze ca. 6 weken later op 3 februari 2014 onherroepelijk is
geworden aangezien er geen bezwaren op het plan zijn binnengekomen. Dit is door de
gemeente […] bevestigd.
Met het verlenen van de vergunning is dus ook het bestemmingsplan definitief gewijzigd en
is een verklaring van geen bezwaar inzake een afwijking van het LiB-besluit verkregen.
We hadden dus groen licht qua vergunningen om te kunnen starten met de bouw en waren
ook reeds met de bouwvoorbereidingen begonnen (door onder andere prefab betond
onderdelen te bestellen. De woonstichting gaf echter net voor de start van de bouw aan dat ze het plan voorlopig niet zouden kunnen afnemen omdat ze via de WSW geen toestemming hiervoor verkregen. Hierop hebben we dus moeten besluiten om de bouw voorlopig niet te starten in afwachting op de goedkeuring van de WSW cq. de woonstichting.
Eind 2015 is gebleken dat de woonstichting definitief niet zou afnemen en hebben we
gekeken of andere corporaties het plan zouden willen overnemen.
Helaas is dat niet gelukt waarop we besloten hebben het plan geschikt te maken voor de
particuliere verkoop. Er was een kleine aanpassing van de verleende vergunning nodig die we eind maart 2016 hebben ingediend. We zijn druk bezig met de verkoopvoorbereidingen en de verwachting is dat we binnen 2 weken in de verkoop kunnen en hopelijk bij voldoende animo voor de bouwvak kunnen starten met de bouw.
(…)
De conclusie is dus dat het plan nooit onherroepelijk geen doorgang zou vinden want dan had er geen goedkeuring op het gewijzigde bestemmingsplan en omgevingsvergunning
moeten zijn en had de overeenkomst met de gemeente ontbonden moeten worden. Dit is
dus nimmer aan de orde geweest. De vertraging met bouwen is ontstaan door het afhaken van de woonstichting, wat in eerste instantie een tijdelijk karakter had.”
3.3.3.
[eiser 1] geeft volgens [gedaagde sub 1 c.s.] aan de datum van 15 mei 2014 en het verstrijken daarvan een veel verdergaand belang dan het belang dat partijen voor ogen hebben gehad en de uitleg van [eiser 1] is in strijd met de letterlijke tekst van de notariële akte d.d. 11 april 2011. Het was geenszins een eis dat bouwactiviteiten reeds op die datum waren begonnen. Het ligt ook niet in de reden dat de verkopers zich hebben willen verbinden een stuk grond te leveren tegen agrarische waarde als ten aanzien van die grond reeds een bestemmingswijziging had plaatsgevonden.
3.3.4.
Rabobank voert verder nog aan dat zij als hypotheekhouder bij verzuim van de in de hypotheekakte genoemde debiteuren haar recht van hypotheek in beginsel kan uitwinnen en dan niet gebonden is aan eventuele obligatoire verplichtingen van de verkoper ten aanzien van het verhypothekeerde. Het is juist dat Rabobank met de aanbiedingsverplichting als vervat in de leveringsakte van 11 april 2011 heeft ingestemd, maar dat Rabobank de eventuele nakoming van de aanbiedingsverplichting volgens de door [eiser 1] daaraan gegeven uitleg tegen zich zou hebben te laten gelden, is naar de mening van Rabobank onjuist. Rabobank heeft ermee ingestemd dat beide percelen tegen de agrarische waarde zouden worden overgedragen als op de percelen niet zou mogen worden gebouwd en de percelen dus slechts een agrarische waarde hadden. Van Rabobank kan als hypotheekhouder in redelijkheid niet worden verlangd dat zij instemt met een wijze van afwikkeling die voor [eiser 1] het meest gunstig is en Rabobank de laagste “opbrengst” (in de oneigenlijke zin, er is dan immers nog geen sprake van executie) ontvangt.
In dit verband noemt Rabobank nog het feit dat [eiser 1] de betreffende percelen mogelijk inderdaad zal willen toevoegen aan zijn kwekerij, maar dat de aan de percelen inmiddels klevende mogelijkheid om ter plaatste te bouwen door [eiser 1] in dat geval vermoedelijk zal worden “verplaatst” naar een ander gedeelte van de aan hem reeds in eigendom toebehorende registergoederen, met een waardestijging van de betreffende registergoederen tot gevolg. Er is geen enkele reden Rabobank onder die omstandigheden genoegen te laten nemen met een lagere (agrarische) opbrengst (waarde).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het sub 3.3.1. weergegeven verweer faalt. Het miskent dat de beheers- en beschikkingsbevoegdheid van de curator met de beëindiging van het faillissement door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst weliswaar is geëindigd, maar dat dit niet tot gevolg heeft dat de rechtsgevolgen aan de tijdens het faillissement ten aanzien van boedelbestanddelen bevoegdelijk verrichte rechtshandelingen zijn komen te ontvallen. In het geval er boedelbestanddelen zijn die, zoals hier, buiten liquidatie zijn gebleven, vallen die bij het einde van het faillissement terug aan de gefailleerde bezwaard met de lasten en beperkingen die daarop tijdens het faillissement bevoegdelijk door de curator zijn aangebracht. De door [gedaagde sub 1 c.s.] verdedigde opvatting dient geen redelijk doel en is in strijd met de rechtszekerheid. De rechtbank vindt aansluiting bij de strekking van regeling van art. 13 Fw: wat de curator krachtens zijn bevoegdheid verricht, verricht hij de jure en moet na het einde van het faillissement niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt.
4.2.
Ook het sub 3.3.4. weergegeven verweer faalt. Aan Rabobank kan worden toegegeven dat een hypotheekhouder in beginsel niet gebonden is aan obligatoire verplichtingen die haar schuldenaar als eigenaar van het verhypothekeerde met derden is overeengekomen. Dat is hier echter anders. De onderhandelingen waar de aanbiedingsplicht uit is voortgevloeid en waarop [eiser 1] zich in dit geding beroept vonden plaats in het kader van de afwikkeling van een faillissement waarin Rabobank als hypotheekhouder aan tafel zat. Het proces dat tot de sub 2.4 genoemde overeenkomst heeft geleid vond in feite onder haar regie plaats - de curator liet het aan haar over - en het resultaat had haar volledige instemming. Onder die omstandigheden moet Rabobank de werking van deze overeenkomst tegen zich laten gelden.
4.3.
Met een beroep op het aanbiedingsbeding vordert [eiser 1] levering aan hem van het perceel grasland tegen agrarische waarde. [eiser 1] stelt dat voor de formulering in de leveringsakte is gekozen om te benadrukken dat het perceel aan hem moest worden aangeboden, als op uiterlijk 15 mei 2014 op het perceel geen bouwactiviteiten zouden zijn ontplooid. [gedaagde sub 1 c.s.] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Volgens [gedaagde sub 1 c.s.] zijn partijen er bij het tekenen van de akte van levering vanuit gegaan dat uiterlijk 15 mei 2014 duidelijk moest zijn of de bouwplannen van De Kom gerealiseerd zouden kunnen worden. Gezien deze gemotiveerde betwisting zal [eiser 1] , overeenkomstig zijn aanbod, worden toegelaten tot bewijslevering van bedoelde stelling. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser 1] op te bewijzen dat voor de formulering in de leveringsakte is gekozen om te benadrukken dat het perceel aan hem moest worden aangeboden, als op uiterlijk 15 mei 2014 op het perceel geen bouwactiviteiten zouden zijn ontplooid,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 februari 2017voor uitlating door [eiser 1] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser 1] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser 1] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart 2017 tot en met juni 2017 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type: