ECLI:NL:RBNHO:2016:10658

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
15/871019-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld door verdachte tegen hoogbejaarde buurvrouw

Op 22 december 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 25 mei 2016 haar 95-jarige buurvrouw in Alkmaar om het leven heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, gedreven door een behoefte aan geld voor drugs, haar buurvrouw heeft mishandeld en gedood. De verdachte had eerder al vijftig euro van het slachtoffer gekregen, maar was niet tevreden en wilde meer geld. Tijdens de mishandeling heeft de verdachte het slachtoffer met verschillende voorwerpen, waaronder een vaas en een schilderij, geslagen en gewurgd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van voorbedachte rade. Echter, de rechtbank heeft wel gekwalificeerde doodslag bewezen verklaard, omdat de doodslag in direct verband stond met de diefstal van geld en een ring van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de geestelijke gezondheid van de verdachte, die lijdt aan een verslaving en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de ernst van de feiten een zware straf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871019-16 (P)
Uitspraakdatum: 22 december 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 september 2016, 17 november 2016 en 13 december 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] op [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring voor Vrouwen te Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval na een daartoe van te voren genomen wilsbesluit,
- ( krachtig) met een vaas/pot en/of een schilderij en/of (een) (massieve) bol(len), althans met een of meer hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en), op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geduwd, en/of (samen)drukkend geweld uitgeoefend op de romp van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens)
- met haar, verdachtes, hand(en) en/of met een sjaal, althans met een voorwerp, de keel/hals van die [slachtoffer] (enige tijd) dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, en/of samendrukkend geweld uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] , en/of een doek, althans een voorwerp, (diep) in de mond/keel van die [slachtoffer] gedrukt/geduwd (gehouden), in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd afgesloten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- ( krachtig) met een vaas/pot en/of een schilderij en/of (een) (massieve) bol(len), althans met een of meer hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en), op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen, en/of (samen)drukkend geweld uit te oefenen op de romp van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens)
- met haar, verdachtes, hand(en) en/of met een sjaal, althans met een voorwerp, de keel/hals van die [slachtoffer] (enige tijd) dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden, en/of samendrukkend geweld uit te oefenen op de keel/hals van die [slachtoffer] , en/of een doek, althans een voorwerp, (diep) in de mond/keel van die [slachtoffer] te duwen/drukken en/of geduwd/gedrukt te houden, in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd af te sluiten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een hoeveelheid geld (te weten 50 euro en/of 500 euro, dan wel enig geldbedrag) en/of een ring, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Meer Subsidiair
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar opzettelijk, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) van het leven heeft beroofd, door
- ( krachtig) met een vaas/pot en/of een schilderij en/of (een) (massieve) bol(len), althans met een of meer hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en), op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen, en/of (samen)drukkend geweld uit te oefenen op de romp van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens)
- met haar, verdachtes, hand(en) en/of met een sjaal, althans met een voorwerp, de keel/hals van die [slachtoffer] (enige tijd) dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden, en/of samendrukkend geweld uit te oefenen op de keel/hals van die [slachtoffer] , en/of een doek, althans een voorwerp, (diep) in de mond/keel van die [slachtoffer] te duwen/drukken en/of geduwd/gedrukt te houden, in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd af te sluiten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Uiterst Subsidiair
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (te weten 50 euro en/of 500 euro, dan wel enig geldbedrag) en/of een ring, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat zij, verdachte,
- ( krachtig) met een vaas/pot en/of een schilderij en/of (een) (massieve) bol(len), althans met een of meer hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en), op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd, en/of (samen)drukkend geweld heeft uitgeoefend op de romp van die [slachtoffer] , en/of (vervolgens)
- met haar, verdachtes, hand(en) en/of met een sjaal, althans met een voorwerp, de keel/hals van die [slachtoffer] (enige tijd) heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, en/of samendrukkend geweld heeft uitgeoefend op de keel/hals van die [slachtoffer] , en/of een doek, althans een voorwerp, (diep) in de mond/keel van die [slachtoffer] heeft gedrukt/geduwd (gehouden), in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd heeft afgesloten,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Feit 2
zij op of omstreeks 25 mei 2016 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder meer) een hoeveelheid geld (te weten 50 euro en/of 500 euro, dan wel enig geldbedrag) en/of een ring, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op donderdag 26 mei 2016 omstreeks 22.00 uur wordt de 95-jarige [slachtoffer] (hierna te noemen: het slachtoffer) door haar kleinzoon en zijn echtgenote dood aangetroffen in haar woning aan de [straatnaam] [huisnummer] te Alkmaar. Het slachtoffer ligt op de grond met haar hoofd in een plas bloed en een prop in haar mond. Aangezien de eerste schouw wijst op een niet natuurlijke dood, wordt een Team Grootschalige Opsporing gestart. Nadat enkele malen vergeefs is geprobeerd verdachte, die naast het slachtoffer woonde, als getuige te horen, verschijnt verdachte op 31 mei 2016 op het politiebureau om zichzelf aan te geven. Zij bekent dat zij haar buurvrouw op 25 mei 2016 om het leven heeft gebracht.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte daadwerkelijk haar buurvrouw heeft gedood, en zo ja, hoe dat juridisch geduid moet worden: moord, gekwalificeerde doodslag, doodslag of diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. Voorts dient de rechtbank te beoordelen of wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte geld en een ring heeft gestolen. Ten slotte dient de rechtbank te beoordelen, indien zij tot een bewezenverklaring komt, in hoeverre de feiten strafbaar zijn en aan verdachte zijn toe te rekenen.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit (moord) en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair (gekwalificeerde doodslag) en 2 (diefstal) ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat naar de uiterlijke verschijningsvorm overduidelijk is dat de doodslag in direct verband staat met het oorsprongsfeit, de diefstal. Verdachte neemt immers letterlijk het geld van het slachtoffer af terwijl het slachtoffer nog leeft, om vervolgens door te gaan met slaan, “want het slachtoffer moet stoppen met ademen”, zoals verdachte zelf heeft verklaard.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte bepleit haar vrij te spreken van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (de gekwalificeerde doodslag) heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte met de doodslag heeft beoogd te voorkomen dat bekend zou worden dat verdachte het slachtoffer om geld had gevraagd, en niet, zoals ten laste gelegd, de diefstal van de 500 euro en de ring gemakkelijk te maken. Het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, de doodslag, kan volgens de raadsman worden bewezen, nu verdachte heeft bekend het slachtoffer om het leven te hebben gebracht. Ook de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van geld en een ring kan worden bewezen, waarbij de raadsman heeft aangetekend dat het bij de diefstal van geld om een bedrag van niet meer dan 450 euro gaat, omdat het slachtoffer de eerste vijftig euro vrijwillig heeft afgestaan.
4.3.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair (moord) ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 februari 2012 [1] overwogen dat voor een bewezenverklaring van het in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht genoemde bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit, en hij/zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij/zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn/haar voorgenomen daad, en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Verdachte heeft verklaard dat zij naar het slachtoffer is gegaan omdat zij geld nodig had om drugs te kopen, en dat zij in een waas is begonnen het slachtoffer te slaan. Er zijn geen objectieve aanwijzingen in het dossier die steun geven aan een scenario waarin verdachte, anders dan zij zelf verklaart, al tevoren het plan had opgevat het slachtoffer te doden. Dat sprake is geweest van voorbedachte raad voorafgaand aan het misdrijf, kan derhalve niet worden vastgesteld.
De vraag of verdachte tijdens de uitvoering van haar besluit om het slachtoffer om te brengen, welke uitvoering achtereenvolgens bestond uit het stukslaan van een stenen schilderij tegen het hoofd van het slachtoffer, het tegen het hoofd stukslaan van een vaas, het slaan met twee glazen bollen tegen het hoofd van het slachtoffer, het wurgen van het slachtoffer met een om haar hals geknoopte sjaal en het in de mond van het slachtoffer proppen van een doek, op enig moment gelegenheid heeft gehad tot beraad, behoeft in het licht van het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad geen beantwoording. De eventuele gelegenheid tot tussentijds beraad geldt immers volgens dit arrest, waarin de Hoge Raad terugkomt van eerdere jurisprudentie op dit punt, niet langer als indicatie, maar integendeel als contra-indicatie voorvoorbedachte raad.
Nu naar het oordeel van de rechtbank in het dossier aldus onvoldoende aanwijzingen zijn voor de voorbedachte raad, moet verdachte worden vrijgesproken van de haar onder 1 primair tenlastegelegde moord.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van het navolgende.
Gekwalificeerde doodslag (feit 1 subsidiair)
Verdachte heeft zowel de doodslag als de diefstal van geld en de ring bekend, en de raadsman heeft hiervan geen vrijspraak bepleit. Ten aanzien van deze afzonderlijke bestanddelen van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde zal derhalve worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [2] , te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 december 2016 afgelegd;
  • het proces-verbaal sporenonderzoek, gedateerd 24 juni 2016, met bijlagen
- een schriftelijk bescheid, zijnde het NFI rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet natuurlijke dood, gedateerd 7 juni 2016 en opgesteld door dr. [S.] arts en patholoog [4] ;
- een schriftelijk bescheid, zijnde het NFI rapport vergelijkend dactyloscopisch onderzoek betreffende vingersporen aangetroffen op stenen ballen/bollen met bloed, gedateerd 21 oktober 2016 en opgesteld door [L.] [5] ;
- het proces-verbaal inbeslagneming en verhoor gouden ring [6] ;
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische gegevens [7] ;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] [8] .
Ten aanzien van het voor bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vereiste en door de raadsman betwiste verband tussen de diefstal als oorsprongsfeit en de doodslag, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik wilde in de hal komen en de voordeur dichtdoen. Dat is gelukt en ik heb aan oma (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) geld gevraagd. Oma heeft uit haar BH 50 euro gegeven maar dat was niet genoeg voor mij en ik zei dat het niet goed genoeg was. Ik had geld nodig en toen begon ik in paniek te raken. Hoe kon ik tegen oma zeggen dat het voor drugs was. Oma zei dat ze niet meer had en dat ik morgen terug moest komen. Ik had geen weg terug in mijn idee. Toen liep het uit de hand. Ik wilde deur dichtdoen omdat als de deur open is kunnen de buren binnenkijken. Ik heb gepraat met oma en toen kwam ik op het idee een schilderijtje op haar hoofd te slaan. Het is helemaal kapot en toen begon ze te schreeuwen en toen zag ik een vaas. Toen heb ik een vaas met een bal erin gezien en toen … De mond ademde, je zag dat ze ademde en ik was zo in paniek, ze moest stoppen met ademen, daar ging het om. Ik zag dat haar witte trui een beetje bol was. Oma had een hele stapel geld aanwezig en toen werd ik weer in paniek geraakt. Nu krijg ik goed meer geld en toen heb ik geslagen met de bal. Ik wou dat ze niet meer ademde en toen ik het geld zag en toen zag ik hoever ik was. Oma was helemaal onder het bloed toen ik mijn hand in haar gezicht zette voelde ik geen adem meer. Dat was heel verschrikkelijk. [9] Ze had een doekje om haar nek en die heb ik strak gehouden. Het was een lus en die heb ik strakker getrokken met beide handen. [10] Ik heb een sjaal in haar mond gepropt. Ik ben opgestaan. [11]
(…) Ik zeg je eerlijk, ik was nog niet tevreden over wat ik had gekregen. [12]
(…) Ik pakte het geld en ging weg. [13]
(…) Oma had een ring om haar vinger en die heb ik meegenomen en verkocht. [14]
Op grond van het dossier is niet met zekerheid vast te stellen op welk moment het slachtoffer is overleden. Het sectierapport geeft hierover geen uitsluitsel, maar noemt de geweldshandelingen zowel afzonderlijk als tezamen als mogelijke doodsoorzaak. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer nog ademde toen zij wegging. [15] De rechtbank gaat er vanuit dat het slachtoffer is overleden tijdens, of in elk geval direct volgend op het op haar uitgeoefende geweld, terwijl de diefstal gedurende die geweldshandelingen plaatsvond.
Gelet hierop, en op de hierboven aangehaalde verklaringen van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachtes motief voor de doodslag niet alleen haar angst was dat bekend zou worden dat zij het slachtoffer om geld had gevraagd, maar ook en vooral het gegeven dat verdachte niet tevreden was met de vijftig euro die zij had gekregen, en uit was op meer. Deze omstandigheden kunnen niet anders worden geduid dan dat verdachte het dodelijk geweld op het slachtoffer heeft toegepast om haar zoektocht naar meer geld voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en de toe-eigening van het geld en de ring veilig te stellen. Anders dan de raadsman, is de rechtbank aldus van oordeel dat aan het vereiste verband tussen de beide misdrijven is voldaan, en derhalve sprake is van gekwalificeerde doodslag als bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Diefstal (feit 2)
Verdachte heeft de diefstal van het geld en de ring bekend. Nu ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 december 2016 afgelegd;
  • het proces-verbaal inbeslagneming en verhoor gouden ring
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische gegevens [17] ;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] [18] .
De hoogte van het gestolen geldbedrag (feit 1 subsidiair en feit 2)
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de diefstal kan worden bewezen ten aanzien van de ring en een geldbedrag van niet meer dan 450 euro: de vijftig euro die het slachtoffer in het halletje aan verdachte had gegeven, kan niet onder de diefstal worden geschaard. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft tijdens haar tweede verhoor verklaard:
“(…) op een of ander moment ging mijn oog naar haar zak en ik zag dat die iets boller was en toen deed ik de zak open. Ik zag, de vrouw had geld bij zich. (…) Ik heb het later geteld en het was rond de 500 euro. [19]
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat van de vijftig euro die het slachtoffer al dan niet onder bedreiging of dwang aan de verdachte heeft afgestaan, niet kan worden gezegd dat verdachte deze zich wederrechtelijk heeft toegeëigend in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte gaat de rechtbank er echter vanuit dat het geld dat zij later in de woonkamer uit de zak van het slachtoffer heeft gehaald een bedrag van 500 euro betrof, zodat de diefstal van dit bedrag wettig en overtuigend is bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair (gekwalificeerde doodslag) en onder 2 (diefstal) ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 subsidiair
zij op 25 mei 2016 te Alkmaar, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- krachtig met een vaas en een schilderij en massieve bollen, tegen het gezicht en het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en samendrukkend geweld uit te oefenen op de romp van die [slachtoffer] , en vervolgens
- met een sjaal de keel/hals van die [slachtoffer] enige tijd dicht te knijpen en een doek in de mond van die [slachtoffer] te drukken, in elk geval op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende langere tijd af te sluiten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van diefstal van 500 euro en een ring, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 2
zij op 25 mei 2016 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 500 euro en een ring, toebehorende aan [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
doodslag gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid, hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
ten aanzien van feit 2:
diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
De officier van justitie heeft zich in haar requisitoir op het standpunt gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is echter van oordeel dat het om meerdaadse samenloop gaat, nu met de toepasselijke wetsartikelen verschillende rechtsgoederen worden beschermd.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar. Ten aanzien van de mate van strafbaarheid van verdachte is een tweetal rapporten opgemaakt, die hierna onder 7.3 zullen worden besproken.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege zal worden gelast.
7.2.
.Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft tegenover de rapporteurs en ook ter terechtzitting te kennen gegeven zich geheel te kunnen vinden in de conclusies van de rapporteurs, erop neerkomend dat een langdurige klinische behandeling is aangewezen waarbij haar terugkeer in de samenleving zorgvuldig en met kleine stappen dient te worden vormgegeven. De raadsman heeft benadrukt dat, zoals ook de psycholoog in zijn hieronder te bespreken rapport heeft vermeld, het noodzakelijk is de behandeling in een TBS-kliniek zo spoedig mogelijk te laten starten. De raadsman heeft bepleit verdachte met het oog daarop geen of slechts een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de daar besproken rapportages die over verdachte zijn opgemaakt, is gebleken.
Verdachte heeft uit zucht naar drugs en behoefte aan geld om deze te bekostigen, op gruwelijk wijze haar hoogbejaarde buurvrouw, mevrouw [slachtoffer] , om het leven gebracht. Zij heeft haar met een stenen schilderij en een vaas op het hoofd geslagen en is, ook nadat het slachtoffer al weerloos op de grond lag, doorgegaan met haar tegen het hoofd te slaan met zware massief aardewerken bollen. Ook nadat verdachte het stapeltje bankbiljetten in het vest van het slachtoffer had gevonden, is verdachte doorgegaan met het plegen van geweldshandelingen met als doel het slachtoffer “te laten stoppen met ademen”. Voordat verdachte de woning verliet, heeft zij ook nog een ring van de vinger van het slachtoffer geschoven en meegenomen. Verdachte heeft het slachtoffer, dat op zo hoge leeftijd nog zelfstandig woonde en zich, zo blijkt uit de verschillende getuigenverklaringen, nog uitstekend wist te redden, op gruwelijke wijze van het leven beroofd.
Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt hoe onbeschrijfelijk groot het leed en verdriet is dat de nabestaanden is toegebracht. Voorts brengt een dergelijk misdrijf niet alleen bij de nabestaanden, maar ook bij buren, vrienden en bij anderen in de samenleving een enorme schok en gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Het excessieve geweld gaf aanleiding tot het bevelen van een onderzoek naar de geestesgesteldheid van verdachte. Met betrekking tot de persoon van verdachte zijn door een psycholoog en een psychiater rapportages opgemaakt, die ter terechtzitting met de deskundigen zijn besproken.
Het forensisch psychologisch rapport, gedateerd 14 november 2016 en opgesteld door drs.
[G.], klinisch psycholoog, houdt onder meer het volgende in.
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van cocaïne (crack) en cannabis, misbruik van alcohol, een dysthyme stoornis (chronische depressie) en kleptomanie. Voorts is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Door de overheersende en complexe psychische problematiek is het thans niet mogelijk om het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis te bevestigen of uit te sluiten.
De complexe en brede psychische problematiek van betrokkene heeft een belangrijke rol gespeeld in het plegen van het ten laste gelegde. In de week voorafgaand aan het plegen van de delicten, had betrokkene excessief cocaïne (crack) gebruikt en was zij 24 uur per dag bezig om drugs te scoren en te gebruiken. Zij ervoer daarin een zeer hoge mate van dwangmatige gedachten en gedragingen en zij kon aan niets anders meer denken. Ook sliep zij niet meer en raakte zij derhalve in psychisch en lichamelijk opzicht volkomen uitgeput. In deze situatie heeft betrokkene nog maar weinig mogelijkheden om haar gedragingen te controleren. Zij is immers obsessief gefocust op het verkrijgen van drugs. Bovendien is bij betrokkene sprake van een licht verstandelijke beperking, waardoor zij in cognitief opzicht beperkingen heeft in de executieve functies zoals organiseren, focussen en impulscontrole. Toen zij de buurvrouw thuis zag komen, besloot zij om ‘iets’ te bedenken om aan geld te komen voor haar verslaving. Voor haar gevoel raakte zij in een soort hypnotische toestand, wat gezien kan worden als een obsessieve of dwangmatige manier van denken. Zij had zichzelf evenwel niet in de hand door gevoelens van achterdocht, angst en paniek. In deze toestand begon betrokkene de buurvrouw te mishandelen.
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat betrokkene zicht heeft gehad op het wederrechtelijke van haar handelen. Echter is zij door het bestaan van de verslavingsproblematiek en in mindere mate door de licht verstandelijke beperking en de dysthyme stoornis in beperkte mate in staat geweest om haar wil conform dat inzicht in vrijheid te bepalen.
Er is sprake van een hoog recidiverisico, zowel op korte als op lange termijn, gezien de excessieve vorm van verslavingsproblematiek en het grotendeels ontbreken van beschermende factoren.
De klinische behandeling van de verslavingsproblematiek zal langer duren omdat rekening moet worden gehouden met terugvallen. Voorts zullen de chronische depressie en kleptomanie, alsmede de licht verstandelijke beperking debet zijn aan een behandelduur van meerdere jaren. Betrokkene heeft veel tijd nodig om zich nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken. De onderzoeker adviseert dan ook om betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde te beschouwen als zijnde sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Gezien het hoge recidiverisico en de naar verwachting langdurige, intramurale behandeling, wordt geadviseerd betrokkene de maatregel TBS met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Daarbij wordt in overweging gegeven om gezien de complexe problematiek de behandeling in de TBS-kliniek zo spoedig mogelijk te laten starten.
Ter terechtzitting van 13 december 2016 heeft de heer [G.] desgevraagd toegelicht dat hij bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid is uitgegaan van de vroeger gehanteerde vijfpuntsschaal. Met het oog op de geestelijke gezondheid van betrokkene acht hij een snelle opname in een TBS-kliniek aangewezen.
Het forensisch psychiatrisch rapport, gedateerd 14 november 2016 en opgesteld door drs.
[D.], psychiater, houdt onder meer het volgende in.
Er is bij betrokkene sprake van een verstandelijke beperking (lichte zwakzinnigheid), misbruik en afhankelijkheid van verschillende middelen (cocaïne, cannabis en alcohol), een chronisch verlaagde stemming (dysthyme stoornis) en een impulscontrolestoornis, zich onder meer uitend in kleptomanie. Als gevolg van de verstandelijke beperking zijn er problemen in de executieve functies zoals organiseren, focussen en impulscontrole, affectieve functies, zoals het reguleren van stemming en affecten, en het sociale domein, zoals een negatief zelfbeeld, suggestibiliteit, weinig zelfvertrouwen in contacten met andere mensen en gevoeligheid voor afwijzing. Bovengenoemde factoren hebben een rol gespeeld bij de gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
Het recidiverisico wordt zowel klinisch als met behulp van semigestructureerd risicotaxatie-instrument (HKT-30) ingeschat als matig. Onder invloed van middelen kan dit oplopen naar een matig tot hoog recidiverisico. Een langdurige en intensieve klinische behandeling met een matig tot hoog beveiligingsniveau wordt noodzakelijk geacht om de problematiek bestendig te kunnen beteugelen en het recidiverisico terug te brengen. Geadviseerd wordt betrokkene het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen en betrokkene de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Ter terechtzitting de heer [D.] desgevraagd toegelicht dat, indien hij voor het vaststellen van de toerekenbaarheid had gewerkt met de vijfpuntsschaal, hij zou zijn uitgekomen op verminderd toerekeningsvatbaar. In zoverre wijkt zijn conclusie af van die van de psycholoog. Voorts heeft de deskundige desgevraagd verklaard dat er geen reden is te oordelen dat betrokkene een reguliere detentie, waarbinnen de noodzakelijke basiszorg wordt geleverd, niet aan zou kunnen. Er is vooralsnog geen detentieschade geconstateerd. Indien het slechter gaat met betrokkene, kan zij worden opgenomen in een PPC. Om die reden heeft de onderzoeker, anders dan de psycholoog, niet een snelle opname in een TBS-kliniek geadviseerd.
Uit het vorenstaande volgt dat onder de deskundigen geen volledige consensus is over de mate van toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank zal aansluiten bij het advies van de psychiater, en verdachte ten tijde van het delict als
verminderd toerekeningsvatbaarbeschouwen. Voor zover de geconstateerde hersenschade deels door langdurig en bovenmatig middelengebruik is veroorzaakt, is dit een omstandigheid die aan verdachte zelf is toe te rekenen. Voor het overige neemt de rechtbank de conclusies van beide deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor beschreven, en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, komt de rechtbank tot het oordeel dat naast de geadviseerde TBS met dwangverpleging tevens een langdurige gevangenisstraf dient te worden opgelegd, die recht doet aan de gruwelijke en nietsontziende wijze waarop het hoogbejaarde slachtoffer om het leven is gebracht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld, en met de omstandigheid dat verdachte zichzelf heeft gemeld op het politiebureau en ook ter terechtzitting heeft blijkgegeven enig inzicht te hebben in het laakbare van haar handelen. Voorts heeft de rechtbank de verminderde toerekeningsvatbaarheid meegewogen.
De rechtbank acht, met de officier van justitie, in het licht van het voorgaande zowel een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege als een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

8.Vrijheidsbenemende maatregel

De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat haar verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane, onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit (gekwalificeerde doodslag) een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten gekwalificeerde doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 37b, 57, 288, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat zij
van overheidswege wordt verpleegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2016.

Voetnoten

2.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.map FO, p. 64 t/m 106.
4.Map FO, p. 176 t/m 194.
5.Map FO, p. 263 en 264.
6.P-v inbeslagname en verhoor gouden ring, p. 430
7.P-v bevindingen, p. 566.
8.P-v verhoor getuige [getuige] , p. 789.
9.P-v bevindingen verhoor verdachte d.d. 2 juni 2016, p. 294.
10.P-v bevindingen verhoor verdachte d.d. 2 juni 2016, p. 296.
11.P-v bevindingen verhoor verdachte d.d. 2 juni 2016, p. 294.
12.P-v bevindingen verhoor verdachte d.d. 2 juni 2016, p. 295.
13.P-v bevindingen verhoor verdachte d.d. 2 juni 2016, p. 296.
14.P-v bevindingen verhoor verdachte d.d. 2 juni 2016, p. 297.
15.P-v bevindingen verhoor verdachte d.d. 2 juni 2016, p. 296.
16.P-v inbeslagname en verhoor gouden ring, p. 430
17.P-v bevindingen, p. 566.
18.P-v verhoor getuige [getuige] , p. 789.
19.P-v bevindingen verhoor verdachte d.d. 2 juni 2016, p. 296.