ECLI:NL:RBNHO:2016:10630

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3838
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en verlenging van begunstigingstermijn bij illegale bewoning van bedrijfspanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van bedrijfspanden, en het college van burgemeester en wethouders van Purmerend. De zaak betreft handhaving van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen 2013', waarbij de gemeente eiser heeft gelast om de bewoning van kamers in zijn bedrijfspanden te beëindigen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente, die hem een dwangsom heeft opgelegd bij niet-naleving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kamerbewoning in strijd is met het bestemmingsplan, maar heeft ook rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van de bewoners, waaronder probleemjongeren die door de gemeente aan eiser zijn toegewezen voor onderdak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de begunstigingstermijn, die eerder was verlengd, opnieuw moet worden verlengd tot 1 januari 2018, zodat er tijd is voor de bewoners om alternatieve woonruimte te vinden. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de gemeente vernietigd voor zover het de begunstigingstermijn betreft en heeft de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/752

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L. van den Ende,
en

het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J.P. Rog en L.A.W. Admiraal.

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2015, verzonden 6 februari 2015, (primaire besluit I) heeft verweerder eiser gelast om binnen 12 maanden na de verzenddatum van dit besluit de bewoning van de kamers in het pand [adres 1] te beëindigen en beëindigd te houden en de huisraad te verwijderen en verwijderd houden op straffe van een dwangsom van € 15.000,-- indien de bewoning niet geheel of niet tijdig wordt beëindigd en op straffe van een dwangsom van € 1.200,-- indien de huisraad niet geheel of niet tijdig wordt verwijderd.
Bij besluit van 3 februari 2015, verzonden 6 februari 2015, (primaire besluit II) heeft verweerder eiser gelast om binnen 12 maanden na de verzenddatum van dit besluit de bewoning van de kamers in het pand [adres 2] te beëindigen en beëindigd te houden en de huisraad te verwijderen en verwijderd houden op straffe van een dwangsom van € 30.000,-- indien de bewoning niet geheel of niet tijdig wordt beëindigd en op straffe van een dwangsom van € 3.000,-- indien de huisraad niet geheel of niet tijdig wordt verwijderd.
Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt bij brief van 3 maart 2015.
Bij besluit op bezwaar van 22 december 2015, verzonden 29 december 2015, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser -kort zakelijk weergegeven- ongegrond verklaard. In dat besluit heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 juli 2016. Daarbij heeft verweerder (deels) verwezen naar het advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij brief van 9 februari 2016. Bij brief van 25 juli 2016 heeft hij de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 oktober 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016. Eiser is vergezeld van zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de bedrijfspanden aan [adressen] te [woonplaats] . Zelf woont hij boven het bedrijfspand [adres 3] . [adres 1] is gelegen voor nummer [nummer 1] . Op de verdieping van nummer [nummer 2] verhuurt hij kamers. Het bedrijfspand [adres 2] wordt in zijn geheel voor kamerbewoning verhuurd. De dwangsomaanschrijving ziet op beëindiging van de kamerbewoning.
2. Ter plekke geldt het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen 2013’.
-Ingevolge artikel 3.1 aanhef en onder a tot en met m, van de planvoorschriften zijn de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden bestemd voor -kort weergegeven- bedrijven.
-Ingevolge artikel 3.1 aanhef en onder k, van de planvoorschriften zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning': tevens bedrijfswoningen bestemd.
-Ingevolge artikel 1.23 van de planvoorschriften is een bedrijfswoning een woning in of bij een bedrijf, die bewoond wordt door (het gezin van) een persoon die betrokken is bij de bedrijfsvoering.
-Ingevolge bijlage 3 ‘Lijst toegestane bedrijfswoningen’ worden bedrijfswoningen op de adressen [adres 4] tot en met [nummer 3] (even nummers) via artikel 3.1 aanhef en onder k van de planvoorschriften toegestaan.
-Ingevolge artikel 3.4 aanhef en onder g aanhef en onder 1 en 2, van de planvoorschriften gelden voor het gebruik de volgende regels: a. g. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
1. de gevallen als genoemd onder artikel 3.1, onder k, waarbij slechts één bedrijfswoning per bouwperceel is toegestaan;
2. 2. de bestaande woningen die zijn opgenomen op de lijst die als bijlage bij deze regels behoort.
Ingevolge artikel 1.33 van de planvoorschriften is een bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
3. Verweerder heeft besloten handhavend op te treden omdat de bewoning in strijd is met het bestemmingsplan. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zicht op legalisatie en dat er ook geen bijzondere omstandigheden zijn om van handhavend optreden af te zien.
4. a. De adviescommissie bezwaarschriften is van mening dat eiser op grond van genoemde voorschriften de panden [nummer 2] en [nummer 1] kan gebruiken als bedrijfswoning mits hij op nummer [nummer 2] en [nummer 1] zijn bedrijf uitoefent. Strikt genomen wordt door het kamergewijs verhuren van de bovenverdieping van nummer [nummer 2] niet voldaan aan de eis ‘die bewoond wordt door (het gezin van) een persoon die betrokken is bij de bedrijfsvoering’. De kamerbewoners maken geen deel uit van het gezin van eiser. Echter in aanmerking nemende dat op een strook aan de zuidzijde in ongeveer 80 panden gewoond mag worden en dat de gemeente in het verleden actief heeft aangestuurd op vestiging van bedrijven met een bedrijfswoning aldaar is bij ruime uitleg van de planvoorschriften – in dit concrete geval – het gebruik van een gedeelte van het pand (in dit geval de bovenverdieping) voor kamerverhuur toegestaan. De commissie is van mening dat verweerder in de beslissing op bezwaar zal moeten heroverwegen of in dit geval toepassing kan worden gegeven aan een ruime uitleg van de planvoorschriften en zal daarbij moeten betrekken dat de planologische situatie van de nummers [nummer 2] en [nummer 4] wezenlijk van elkaar verschillen.
Voor wat betreft [adres 2] : Het perceel is bestemd voor bedrijventerrein en is niet tevens aangewezen als bedrijfswoning. Bewoning van het pand is hiermee in strijd.
Niet is gebleken dat verweerder niet optreedt dan wel zal optreden tegen andere bedrijfspanden waarin wordt gewoond. Blijkens het verweerschrift is het handhavingstraject gestart aan het [straatnaam] en zal dit worden voortgezet. Verder is verweerder aan het inventariseren waar illegaal wordt gewoond. Dit gebeurt aan de hand van meldingen uit de omgeving en constateringen. Het gestarte project wordt de komende jaren voortgezet. De commissie vindt dat verweerder daarmee genoegzaam heeft aangetoond dat wordt gehandhaafd zonder onderscheid.
De commissie adviseert verweerder te heroverwegen of voor nummer [nummer 2] toepassing kan worden gegeven aan een ruime uitleg van de planvoorschriften en indien verweerder niet kiest voor een ruime uitleg het bestreden besluit voor nummer [nummer 2] te handhaven en daarnaast het besluit ten aanzien van nummer [nummer 4] te handhaven.
5. Verweerder deelt niet de mening van de commissie dat de planologische situaties van [adres 1] en [nummer 4] van elkaar verschillen. Beide percelen hebben de bestemming Bedrijventerrein en op beide percelen is de reguliere woonfunctie niet toegestaan. Het verschil tussen beide percelen is dat op [adres 1] één bedrijfswoning is toegestaan per perceel (artikel 3.4 aanhef en onder g aanhef en onder 1 en 2 van de planvoorschriften) terwijl op [adres 2] woningen niet zijn toegestaan. Eiser woont in de bedrijfswoning van [adres 3] op het perceel [adres 1] / [nummer 1] . Verweerder volgt de voorgestelde ruime interpretatie van de planvoorschriften niet. Door het volgen van een dergelijke ruime interpretatie zullen ongewenste situaties op het bedrijventerrein ontstaan. De woonfunctie beperkt immers de vestiging en uitbreidingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. Verweerder erkent de tijdelijke behoefte aan goedkope woningen. In september 2015 heeft verweerder een besluit genomen om voor die groep personen tijdelijke woningen te bouwen. In vervolg daarop heeft verweerder een aantal locaties aan de commissie SOB voorgelegd en in januari 2016 starten de bouwvoorbereidingen. Het is de verwachting dat dit in het derde kwartaal van 2016 gereed zal zijn. Een ruime uitleg is niet aan de orde. Verweerder handhaaft de primaire besluiten en verlengt de begunstigingstermijn tot 1 juli 2016.
6. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de bijzondere omstandigheden zoals het feit dat via de gemeente probleemjongeren onderdak hebben gevonden bij eiser en dat op andere percelen in het gebied de woonfunctie wel is toegestaan. Opmerkelijk is dat verweerder erkent dat er een tijdelijke behoefte is aan goedkope woningen/kamers en dat op basis daarvan een besluit is genomen om voor die groep tijdelijke woningen te bouwen. Dit besluit ligt in het verlengde van het handelen van verweerder waar zij eerder mensen verwees naar eiser voor onderdak. De commissie merkt terecht op dat aan de zuidzijde van [straatnaam] in ongeveer 80 panden mag worden gewoond en dat de gemeente in het verleden actief heeft aangestuurd op vestiging van bedrijven met een bedrijfswoning aldaar. Verweerder laat na aan te geven waarom hij vreest voor ongewenste situaties. Verder is onduidelijk waar de bouw van de goedkopere woningen/kamers zal plaatsvinden. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij heeft hij verwezen naar het perceel [adres 5] . Er is geen onderzoek verricht naar de feitelijke situatie ter voorbereiding van het recente bestemmingsplan. Eiser geeft aan dat verweerder zelf recent nog een aantal huurders actief heeft aangedragen en dat de gemeente voor hen ook de huur betaalt.
7.1
De rechtbank stelt met verweerder vast dat de kamerbewoning in de panden [adres 1] en [nummer 4] in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein 2013.” Weliswaar mag ingevolge bijlage 3 “Lijst toegestane bedrijfswoningen” op bepaalde bouwpercelen binnen het bestemmingsplangebied een bedrijfswoning worden opgericht, maar dit is wezenlijk anders dan kamerbewoning nu in dat geval geen sprake is van een woning in of bij een bedrijf, die bewoond wordt door (het gezin van) een persoon die betrokken is bij de bedrijfsvoering, als bedoeld in artikel 1.23 van de planvoorschriften. Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Ingevolge bijlage 3 is voor het perceel [adres 2] geen bedrijfswoning toegestaan omdat het een oneven nummer betreft. Het door eiser bewoonde [adres 3] heeft verweerder gelet op de situering ervan terecht aangemerkt als één perceel met [adres 1] . Nu ingevolge de planvoorschriften slechts één bedrijfswoning per perceel is toegestaan en [adres 3] al als zodanig moet worden aangemerkt is (bedrijfs)bewoning van [adres 1] niet toegestaan.
7.2
In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien.
7.3
Verweerder heeft aangegeven niet bereid te zijn tot legalisatie omdat hij milieubelastende functies (bedrijven) en milieugevoelige functies (wonen) zoveel mogelijk wenst te scheiden. Reeds hierom is er geen concreet uitzicht op legalisatie.
7.4
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Verweerder heeft weliswaar toegegeven dat zich binnen het bestemmingsplangebied meer illegale bewoning voordoet, maar heeft ook aannemelijk gemaakt dat er handhavend wordt opgetreden en dat deze zaak het begin is van een langer handhavingstraject. Dit geldt voor het gehele bestemmingsplangebied dus ook voor [adres 5] . In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het hier voorliggende bestreden besluit juist het gevolg is van het door verweerder ingezette handhavingstraject.
7.5
Voorts is de rechtbank van oordeel dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is. Verweerder heeft het belang van handhaving van de regels in redelijkheid voorrang mogen geven boven het financiële belang van eiser. Voor zover verweerder het belang van de bewoners al in zijn belangenafweging dient te betrekken, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de bewoners een begunstigingsbeschikking gegeven zodat zij tijd hebben om naar een andere woning uit te zien. Daarbij heeft verweerder het voornemen om voor de bewoners, juist omdat het merendeels probleemgevallen betreft, alternatieve woonruimte te zoeken dan wel te creëren door middel van de bouw van tijdelijke woningen, waarvan de oplevering ten tijde van het bestreden besluit werd verwacht in het derde kwartaal van 2016. Ook hierom hoefde verweerder niet van handhaving af te zien.
8.1
Eisers beroep strekt zich ook uit over de laatstelijk tot 1 oktober 2016 verlengde begunstigingstermijn. Eiser wijst op het belang van zowel verweerder als de bewoners om de bewoning voort te laten duren totdat daadwerkelijk alternatieve woonruimte voorhanden is.
8.2
Niet in geschil is dat (een deel van) de bewoners van [adres 1] en [adres 2] probleemjongeren dan wel andere probleemgevallen betreft. Ter zitting heeft verweerder aangegeven een dubbel gevoel te hebben. Aan de ene kant is hij blij met de opvangmogelijkheden die eiser met zijn (goedkope) kamerverhuur biedt en ziet verweerder binnen zijn gemeente ook geen alternatieven voor deze bewoners. Dat is ook de reden waarom de begunstigingstermijn een aantal keer is verlengd. Ook is niet in geschil dat verweerder moeilijke gevallen als huurder bij eiser aanbrengt en voor hen de huur en de borg betaalt. Dit is zelfs nog twee keer gebeurd na de besluiten van 3 februari 2015 tot het opleggen van een last onder dwangsom ten einde de bewoning te beëindigen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat door planologische problemen de bouw van de containerwoningen op de beoogde plek niet doorgaat en geen flauw idee te hebben wanneer die woonruimte alsnog zal worden gerealiseerd. Aan de andere kant ziet verweerder vanwege zijn handhavingsplicht maar een kleine speelruimte en wil dan ook niet wachten met handhaven totdat de bewonersproblemen zijn opgelost.
8.3
Hoewel de rechtbank begrijpt dat de begunstigingstermijn al twee keer is verlengd, laatstelijk tot 1 oktober 2016 en daarmee een jaar en 8 maanden heeft geduurd, en dat dit binnen de bestaande jurisprudentie een meer dan ruime termijn wordt gevonden om belanghebbenden te laten anticiperen op handhaving, in dit geval de bewoners de kans geven om andere woonruimte te zoeken en eiser de kans geven om zijn commerciële verhuuractiviteiten te staken, ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet hangende beroep redelijkerwijs van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt de begunstigingstermijn nog een keer te verlengen. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder -terecht- ter zitting het belang van de bewoners in deze procedure als een bijzonder belang heeft genoemd. In dat verband heeft verweerder ook gezegd dat eiser met zijn huisvesting in feite een probleem van de gemeente oplost. Tot slot acht de rechtbank van belang dat verweerder ter zitting nog heeft gezegd dat als duidelijk was geweest dat en wanneer de containerwoningen er zouden komen, zijn afweging anders zou zijn. Vast staat in ieder geval dat er thans geen alternatieven voor de bewoners zijn. Ook is niet gebleken dat door het verlengen van de begunstigingstermijn belangen van derden in het gedrang komen. De rechtbank acht het gelet op alle eerder genoemde bijzondere omstandigheden redelijk, gezien ieders belang, waarbij de belangen van de bewoners als een gemeenschappelijk belang geldt, de begunstigingstermijn te laten doorlopen tot 1 januari 2018. Dit geeft verweerder ruimte om woonalternatieven te zoeken, eiser de tijd om zijn commerciële verhuur af te bouwen dan wel te beëindigen en de bewoners de gelegenheid, voor zover mogelijk, zelfstandig op zoek te gaan naar andere woonruimte.
8.4
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit voor zover dat ziet op de begunstigingstermijn. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 januari 2018 en voorts te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
8.5
Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 992,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) conform het Besluit proceskosten bestuursrecht waarbij 1 punt gelijk staat aan € 496,--) te betalen door verweerder aan eiser. Tot slot zal verweerder worden gelast het griffierecht aan eiser te vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding hangende bezwaar bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de begunstigingstermijn;
  • bepaalt dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 januari 2018;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,--;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.