ECLI:NL:RBNHO:2016:1033

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
15-001343
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding schade als gevolg van elektronische detentie afgewezen; geen vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Fontein, tot vergoeding van schade ten laste van de Staat. Verzoeker had een schadevergoeding van € 8.680,- gevraagd voor geleden schade door ten onrechte ondergane verzekering, voorlopige hechtenis en elektronisch toezicht, alsook € 550,- voor de kosten van juridische bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 15 augustus 2014 in verzekering is gesteld en dat deze maatregel op 17 augustus 2014 is verlengd. Vervolgens is verzoeker op 20 augustus 2014 in bewaring gesteld, welke op 28 augustus 2014 is geschorst onder voorwaarden. Van 28 augustus 2014 tot 11 november 2014 stond verzoeker onder elektronisch toezicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar van een vrijheidsbeperking. De rechtbank heeft de gevraagde schadevergoeding voor de periode van elektronisch toezicht afgewezen, maar heeft wel een vergoeding van € 2.030,- toegekend voor de dagen die verzoeker in een politiecel en huis van bewaring heeft doorgebracht, alsook voor de kosten van zijn advocaat. De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken en de uitbetaling van de schadevergoeding aan de advocaat van verzoeker bevolen. De officier van justitie had 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen, terwijl verzoeker binnen een maand na betekening van de uitspraak in hoger beroep kon gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummers: 15-001343 + 15-001345
Parketnummer: 15/800436-14
Uitspraakdatum: 15 februari 2016
Beschikking(art. 89 en 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 6 maart 2015 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. D. Fontein, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
domicilie kiezende te (1541 KC) Koog aan de Zaan, Lagedijk 64a, ten kantore van
mr. D. Fontein, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
  • € 8.680,- ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ten onrechte ondergane verzekering, voorlopige hechtenis en elektronisch toezicht;
  • € 550,- wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
Op 1 februari 2016 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D. Fontein, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. J.A. Reekers.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 januari 2015, waarbij verzoeker is vrijgesproken.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Verzoeker is op 15 augustus 2014 in verzekering gesteld, welke op 17 augustus 2014 is verlengd. Vervolgens is verdachte op 20 augustus 2014 in bewaring gesteld, welke op 28 augustus 2014 is geschorst onder voorwaarden. Wegens overtreding van één van de voorwaarden is verdachte op 12 oktober 2014 wederom aangehouden en heeft tot en met 15 oktober 2014 op het politiebureau verbleven. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte van 28 augustus 2014 tot 11 november 2014 onder elektronisch toezicht gestaan.
Op de voet van het bepaalde in de artikelen 89, 90 en 591a van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door deze ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een advocaat, zo daartoe althans gronden van billijkheid aanwezig zijn, alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Van de zijde van verzoeker is er op gewezen dat de opgelegde bijzondere voorwaarden, met name het gebiedsverbod gekoppeld aan elektronisch toezicht, zijn vrijheid sterk beperkten. Veroordeelde mocht zijn woonadres alleen verlaten voor schoolbezoek, reclasseringsbezoek en gedurende twee uur per dag in het weekend. In raadkamer heeft de raadsman uitdrukkelijk verzocht te toetsen of sprake is geweest van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevraagde vergoeding voor de periode dat verzoeker onder elektronisch toezicht stond dient te worden afgewezen. Er was sprake van vrijheidsbeperking, niet van vrijheidsbeneming. Tevens komen de drie dagen detentie als gevolg van het overtreden van de voorwaarden niet voor vergoeding in aanmerking. Verzoeker had de enkelband verwijderd met als gevolg opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis. De overtreding van deze voorwaarde dient voor rekening van verzoeker te komen. De officier van justitie verzet zich niet tegen toekenning van het overig verzochte.
De rechtbank acht in dit geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding. Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.
Verzoeker komt een vergoeding toe van € 105,- voor elke dag die hij in een politiecel heeft doorgebracht, te weten 8 dagen = € 840,-. Voorst komt verzoeker een vergoeding toe van
€ 80,- voor elke dag die hij in een huis van bewaring heeft doorgebracht, te weten 8 dagen = € 640,-. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het billijk verzoeker ook een vergoeding toe te kennen voor de drie dagen die verzoeker na opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gedetineerd heeft gezeten. Immers, deze detentie vloeide voort uit de later gebleken ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor de dagen dat verzoeker onder elektronisch toezicht heeft gestaan overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 89 Sv komt de gewezen verdachte slechts een vergoeding toe voor schade welke hij ten gevolge ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Met andere woorden, er moet sprake zijn geweest van vrijheidsbeneming. Bij elektronisch toezicht is sprake van een vrijheidsbeperking en schade als gevolg hiervan komt dan ook niet op grond van artikel 89 Sv voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 5 EVRM, vijfde lid, bepaalt dat een ieder die slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie in strijd met de bepalingen van dit artikel recht heeft op schadeloosstelling. Uit de jurisprudentie volgt dat met name de concrete situatie van de betrokkene uitgangspunt moet zijn bij de beoordeling of er sprake is van het van zijn vrijheid beroofd zijn geweest. Daarbij zijn een aantal factoren van belang, zoals aard, duur, effecten en wijze van tenuitvoerlegging, alsmede de mate waarin de betrokkene autonoom kan functioneren en de mogelijkheid heeft eigen keuzes te maken. Tevens volgt uit de jurisprudentie dat het EHRM per concreet geval oordeelt of er sprake is van een vrijheidsbeperking, dat onder het regime van artikel 2 van het Vierde Protocol van het EVRM valt, dan wel van een vrijheidsbeneming dat onder artikel 5 EVRM valt, waarbij het verschil tussen vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperking meer gradueel is (mate van intensiteit) en niet zozeer een wezenlijk onderscheid.
Verzoeker heeft op 28 augustus 2014 een locatiegebod opgelegd gekregen en is ter controle daarvan onder elektronisch toezicht gesteld. Met ingang van 11 november 2014 is deze voorwaarde vervallen. Gedurende de periode van 28 augustus 2014 tot 11 november 2014 had verzoeker de mogelijkheid de woning te verlaten voor schoolbezoek alsmede gedurende twee uur per dag in het weekend en kon hij thuis sociale contacten ontvangen. Uitgaande van deze concrete situatie is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard, duur, effecten en wijze van tenuitvoerlegging van deze vrijheidsbeperking geen sprake is van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM en komt verzoeker op grond van dit artikel dan ook geen schadevergoeding toe.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 2.030,-(zegge: tweeduizenddertig euro), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 840,- wegens een verblijf van acht dagen op een politiebureau;
€ 640,- wegens een verblijf van acht dagen in een huis van bewaring.
€ 550,- wegens de kosten van een raadsman voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, rekeningnummer NL30 ABNA 0460082078 ten name van Stichting Beheer Derdengelden FTW Advocaten, onder vermelding van “schadevergoeding [verzoeker]
/om– dossiernummer 2598.”
Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Beek, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2016.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
  • (als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
  • (als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
  • (in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.