ECLI:NL:RBNHO:2016:10238

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
5060555 CV EXPL 16-3857
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan motorboot door nalatigheid van monteur

In deze civiele zaak heeft eiser [X] een vordering ingesteld tegen gedaagde Pejo Electro Service B.V. wegens schade aan zijn motorboot, veroorzaakt door nalatigheid van Pejo tijdens revisiewerkzaamheden aan de brandstofpomp van een van de motoren. De vordering is ingesteld op 28 april 2016, en na een zitting op 20 oktober 2016 heeft de kantonrechter op 23 november 2016 uitspraak gedaan. De kantonrechter oordeelt dat Pejo aansprakelijk is voor de schade die [X] heeft geleden, omdat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schade van [X] € 15.575,51 bedraagt, waarvan Pejo al een deel heeft vergoed via haar verzekeraar. De vordering van [X] om het resterende bedrag van € 4.694,50 te vergoeden, inclusief wettelijke rente, is toegewezen. Pejo's verweer dat de schade al vergoed was door de verzekeraar werd verworpen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de schadevergoeding niet in overeenstemming was met de werkelijke schade. De proceskosten zijn voor rekening van Pejo, die ook is veroordeeld tot betaling van nasalaris aan [X].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 5060555 \ CV EXPL 16-3857
Uitspraakdatum: 23 november 2016
Vonnis in de zaak van:
[naam]
Wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [X]
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand
tegen
Pejo Electro Service B.V.
gevestigd te Den Helder
gedaagde
verder te noemen: Pejo
gemachtigde: mr. J.H. Tuit te Almere

1.Het procesverloop

1.1.
[X] heeft bij dagvaarding van 28 april 2016 een vordering tegen Pejo ingesteld. Pejo heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 20 oktober 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [X] bij brief van 14 oktober 2016 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[X] is eigenaar van een motorboot, genaamd ‘La Maitresse’ (verder: het schip).
2.2.
Medio januari 2014 heeft Pejo de brandstofpomp van één van de twee dieselmotoren uit het schip inwendig gecontroleerd en daaraan (revisie)werkzaamheden verricht.
2.3.
Voor deze werkzaamheden heeft Pejo bij factuur van 20 februari 2014 een bedrag van € 235,95 in rekening gebracht bij Garage [X] te Den Oever, het garagebedrijf van [X] .
2.4.
Door fouten en nalatigheid van Pejo bij de uitvoering van haar werkzaamheden is na het terugplaatsen van de brandstofpomp in de betreffende motor daaraan schade ontstaan.

3.De vordering

3.1.
[X] vordert dat de kantonrechter Pejo veroordeelt tot betaling van € 5413,78. Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Pejo aansprakelijk is voor zijn schade uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad. De reparaties die hij aan de motor heeft laten verrichten bedragen € 17.346,48. Na aftrek van ‘nieuw voor oud’ is de schade € 15.575,51. Hiervan heeft Pejo (via haar verzekeraar) € 10.881,01 voldaan.
De vordering bestaat uit € 4.694,50, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.

4.Het verweer

4.1.
Pejo betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat haar aansprakelijkheid is gebaseerd op onrechtmatige daad. Voorts heeft DOV, de schadeverzekeraar van [X] zich schuldig gemaakt aan schending van artikel 7:9622 BW, door het verschil tussen het namens Pejo uitgekeerde bedrag en de schade die [X] stelt te hebben, niet aan [X] uit te keren. Verder is de schade van [X] al voldaan, nu hem de dagwaarde van de motor is uitgekeerd.

5.De beoordeling

Grondslag
5.1.
Partijen twisten over de grondslag van de vordering: wanprestatie of onrechtmatige daad. De kantonrechter plaatst het geschil in de sleutel van onrechtmatige daad en overweegt daartoe als volgt.
5.2.
[X] had zakelijk – vanuit zijn garagebedrijf – voorafgaand aan de onderhavige revisie enkele malen zaken met Pejo gedaan. Partijen zijn het erover eens dat het schip van [X] privé-eigendom is. Gesteld noch gebleken is, dat toen [X] de brandstofpomp ter revisie aanbood, hij daarbij uitdrukkelijk heeft gezegd dat het hier om een revisie in de privésfeer ging. Dat laat zich ook moeilijk rijmen met het feit dat de factuur voor de werkzaamheden van Pejo op naam van het bedrijf van [X] is gezet.
5.3.
Pejo heeft er daarom kennelijk gerechtvaardigd op vertrouwd dat zij een overeenkomst met het bedrijf van [X] had gesloten. Nu zij in dat kader schade heeft toegebracht aan een zaak die [X] in privé toebehoort, heeft zij onrechtmatig jegens hem gehandeld. Dat zij daarvoor aansprakelijk is, is niet in geschil.
7:9622BW
5.4.
Pejo stelt dat de vordering moet worden afgewezen omdat DOV – de casco-verzekeraar van [X] – niet méér heeft uitgekeerd aan [X] , dan de € 6.000,- waartoe zij op grond van de polis gehouden was. [X] moet zich daarom tot DOV wenden. [X] betwist deze stelling gemotiveerd.
5.5.
Dit verweer van Pejo slaagt niet. Artikel 7:9622 BW komt in beeld, als een schadeverzekeraar en een gelaedeerde beiden een vordering op de laedens hebben, én deze laatste onvoldoende verhaal biedt wegens insolventie; door toepassing van de wet of door toepassing van artikel 6:109 BW. Nu geen van genoemde situaties zich voordoet, speelt genoemd artikel niet.
5.6.
Voor zover Pejo zulks heeft beoogd te betogen, vindt geen steun in het recht de stelling dat artikel 7:962 BW een schadeverzekeraar onder omstandigheden noopt tot uitkering aan haar verzekerde van méér dan contractueel overeengekomen.
De hoogte van schade
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [X] , indien hij recht zou hebben op vergoeding van zijn reparatiekosten, een schade heeft geleden van € 15.575,51. Pejo heeft echter aangevoerd dat [X] niet recht heeft op meer dan de dagwaarde van de motor (€ 6.000,-) te vermeerderen met de kosten van (de)montage.
5.8.
De kantonrechter stelt voorop dat in gevallen van zaakbeschadiging het uitgangspunt is dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat (ten minste) gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan.
Indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – met het herstel gemoeide kosten. Of herstel verantwoord is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de functie van de zaak voor de eigenaar, de mogelijkheid elders een gelijkwaardige zaak te verwerven, alsmede de mate waarin de kosten van herstel het bedrag van de waardevermindering overtreffen.
5.9.
Wat het voorgaande betreft heeft het debat van partijen zich toegespitst op de mogelijkheid elders een gelijkwaardige zaak te verwerven en of in dat kader herstel verantwoord was. De kantonrechter overweegt daarover dat het schip van [X] twee motoren heeft van hetzelfde merk en type (
Iveco Alfo Marine Engine 8061 SRM30.10 300 pk); een aan bakboord en een aan stuurboord. De stuurboordmotor is beschadigd geraakt. Het schip wordt door twee gelijktijdig draaiende schroeven aangedreven. [X] heeft gesteld dat daarom – als wordt uitgegaan van vervanging van de kapotte motor – hij genoodzaakt zou zijn een motor van hetzelfde merk en type terug te plaatsen. Die stelling heeft Pejo onvoldoende gemotiveerd weersproken. De opmerking dat [X] ’ gasten toch ook niet allemaal even zwaar zullen zijn en zich qua gewicht niet altijd evenredig over de boot zullen verdelen is daarvoor onvoldoende.
5.10.
Kort gezegd betekent dit – in samenhang bezien met het onder 5.8. overwogene – dat eerst indien Pejo aannemelijk maakt dat [X] voor minder dan +/- € 15.000,- een adequaat vervangend exemplaar van hetzelfde merk en type als de kapotte motor kon krijgen, het uitgeven van (meer dan) dit bedrag aan reparatiekosten in beginsel onverantwoord was.
Anders treedt de hoofdregel in werking dat de waardevermindering van een zaak over het algemeen gelijk is aan de met herstel gemoeide kosten.
5.11.
Pejo heeft wat dat betreft, onder verwijzing naar producties 34, 35 en 36 bij conclusie van antwoord, gesteld dat onderzoek op het internet uitwijst dat de
Iveco Alfo Marine Engine 8061 SRM30.10 300 pkbij een drietal leveranciers in voorraad is zodat sprake is van een voor het publiek toegankelijke markt. Het is daarom redelijk de schade van [X] te begroten op de dagwaarde, aldus Pejo.
5.12.
[X] betwist deze stelling uitdrukkelijk en voert daartoe het volgende aan:
5.12.1.
Motoren van het merk en type als thans in geding worden niet meer gemaakt. [X] is dus aangewezen op tweedehands;
5.12.2.
Geen van de motoren in productie 34 betreft een motor van gelijk type als de motor in geding;
5.12.3.
De motor in productie 35 is kapot en de advertentie vermeldt geen prijs;
5.12.4.
De motor in productie 36 bevindt zich in Australië en de advertentie vermeldt geen prijs;
5.12.5.
De motoren van het merk en type als thans in geding zijn juist niet of nauwelijks verkrijgbaar; navraag bij de fabrikant Iveco heeft uitgewezen dat er nog slechts losse onderdelen van de bewuste motor verkrijgbaar zijn, maar (nagenoeg) geen complete, werkende exemplaren. Ja, één: in Australië.
5.13.
Tegenover deze stellingen van [X] heeft Pejo geen gemotiveerd verweer gevoerd. De kantonrechter is niet gebleken van enig werkelijk verkrijgbaar exemplaar van de bewuste motor voor de door Pejo gestelde dagwaarde. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [X] geen keus had dan tot reparatie over te gaan.
5.14.
Gesteld noch gebleken is dat de kosten van herstel die door [X] zijn gemaakt, onnodig of onredelijk waren. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat deze kosten moeten worden aangemerkt als schade die door Pejo vergoed dient te worden, behoudens zoals reeds gezegd de aftrek ‘nieuw voor oud’. De vraag of € 6.000,- de correcte dagwaarde was van de motor kan daarom onbeantwoord blijven.
Overige vorderingen
5.15.
De stelling van Pejo dat [X] geen schade heeft geleden door het maken van buitengerechtelijke kosten, nu deze zijn gedragen door zijn rechtsbijstandsverzekering, is niet weersproken. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
5.16.
De vordering ter zake van de wettelijke rente is niet betwist en zal worden toegewezen als na te melden.
5.17.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [X] zal toewijzen als volgt.
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van Pejo, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt Pejo ook veroordeeld tot betaling van € 100,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [X] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Pejo tot betaling aan [X] van € 4.694,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juli 2014 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt Pejo tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [X] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 101,82
griffierecht € 223,00
salaris gemachtigde € 500,00 , en veroordeelt Pejo tot betaling van € 100,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [X] worden gemaakt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter