ECLI:NL:RBNHO:2016:10237

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
5417843 AO VERZ 16-102
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van [x] om [Y] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 3.078,00 bruto. [x] was werkzaam als chauffeur bij [Y] en had een arbeidsovereenkomst die op 1 juli 2016 eindigde na opzegging door [Y] op 18 mei 2016. [x] stelde dat hij recht had op de transitievergoeding omdat de arbeidsovereenkomst langer dan 24 maanden had geduurd en deze was beëindigd op initiatief van [Y].

[Y] verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat er geen recht op een transitievergoeding bestond, omdat de beëindiging met wederzijds goedvinden had plaatsgevonden en dat volgens het overgangsrecht van de Wet werk en zekerheid (Wwz) alleen werknemers die na 1 juli 2015 in dienst zijn getreden recht hebben op een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde echter dat [Y] onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn verweer en dat de voorwaarden voor het toekennen van de transitievergoeding waren vervuld.

De kantonrechter concludeerde dat [x] recht had op de gevorderde transitievergoeding en dat [Y] deze moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2016. Daarnaast werd [Y] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 479,00 werden vastgesteld. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 5417843 / AO VERZ 16-102
Uitspraakdatum: 11 november 2016
Beschikking in de zaak van:
[naam verzoeker]
wonende te [adres]
verzoekende partij
verder te noemen: [x]
gemachtigde: mr. J.R. Bügel
tegen
[naam verweerder] , handelend onder de naam [Naam]
wonende te [Adres]
verwerende partij
verder te noemen: [Y]
gemachtigde: [Z]

1.Het procesverloop

1.1.
[x] heeft een verzoek gedaan om [Y] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding.
1.2.
Op 28 oktober 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[x] , geboren op [datum] , is op 1 juli 2013 in dienst getreden bij [Y] . [x] vervulde de functie van chauffeur, laatstelijk tegen een salaris van € 2.850,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld.
2.2.
Op 18 mei 2016 heeft [Y] de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 juli 2016.

3.Het verzoek

3.1.
[x] verzoekt de kantonrechter om [Y] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 3.078,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zijnde 1 augustus 2016, tot aan de dag der algehele voldoening. Een en ander met veroordeling van [Y] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt [x] ten grondslag – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen langer dan 24 maanden heeft geduurd en deze op initiatief van [Y] is beëindigd, zodat hij op grond van artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op een transitievergoeding.

4.Het verweer

4.1.
[Y] verweert zich tegen het verzoek.
4.2.
Hij voert aan – samengevat – dat hij in de veronderstelling verkeerde dat in het overgangsrecht van de sinds 1 juli 2015 in werking getreden Wet werk en zekerheid (Wwz) besloten ligt dat slechts de werknemers die op of na 1 juli 2015 in dienst zijn getreden recht kunnen hebben op een transitievergoeding. Verder voert [Y] aan dat nu partijen met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst hebben beëindigd er geen sprake is van onvrijwillige werkloosheid, zodat er geen recht op een transitievergoeding bestaat.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [Y] moet worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 3.078,00 bruto.
5.2.
[x] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.3.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. Immers, vast staat dat [x] van 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2016 werkzaam is geweest bij [Y] en uit de brief van 18 mei 2016 blijkt dat de arbeidsovereenkomst van [x] op initiatief van [Y] niet aansluitend is voorgezet, zodat deze van rechtswege is geëindigd. De kantonrechter is van oordeel dat [Y] onvoldoende concreet heeft gesteld en onderbouwd dat sprake zou zijn geweest van een beëindiging met wederzijds goedvinden, zodat hier aan het verweer van [Y] dat geen recht op een transitievergoeding bestaat wegens de aard van de beëindiging voorbij wordt gegaan.
5.4.
De kantonrechter volgt [Y] evenmin in het verweer dat slechts werknemers die op of na 1 juli 2015 in dienst zijn getreden recht hebben op een transitievergoeding. Daartoe overweegt de kantonrechter dat gelet op artikel XXXIX, lid 1 Overgangsrecht Wwz artikel 7:673 BW onmiddellijke werking heeft gekregen vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet, zijnde 1 juli 2015. De kantonrechter stelt vast dat er geen bepaling in het Overgangsrecht is opgenomen waaruit iets anders volgt.
5.5.
Hoewel [Y] op de zitting heeft aangevoerd dat hij bij de eindafrekening € 700,00 te veel aan [x] heeft betaald, heeft hij deze post niet concreet toegelicht en onderbouwd. Nog daargelaten dat [Y] niet heeft gevraagd om dit bedrag met de gevorderde transitievergoeding te verrekenen, heeft hij ter zake van een eventuele tegenvordering aldus niet voldaan aan zijn stelplicht.
5.6.
[x] heeft aldus aanspraak op een transitievergoeding. Gelet op artikel 7:673, lid 2 BW bedraagt de transitievergoeding € 3.078,00 bruto. [Y] zal daarom worden veroordeeld tot betaling daarvan.
5.7.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 augustus 2016.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [Y] , omdat hij ongelijk krijgt. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [Y] tot betaling aan [x] van een transitievergoeding van € 3.078,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 augustus 2016 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [Y] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [x] tot en met vandaag vaststelt op € 479,00, te weten:
griffierecht € 79,00
salaris gemachtigde € 400,00;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Kleij, kantonrechter en op 11 november 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter