In deze zaak verzoekt de vrouw in een voorlopige voorzieningenprocedure om een kinderbijdrage en een partnerbijdrage van de man. De man voert verweer op basis van het ontbreken van draagkracht. Ondanks dat de man geen inkomen heeft, legt de rechtbank hem een kinderbijdrage op. De partijen zijn op 20 juli 2012 gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De vrouw verzoekt om een bijdrage van € 431,-- per maand per kind en een partnerbijdrage van € 1.150,-- bruto per maand. De man erkent de behoefte van de kinderen, maar betwist de hoogte van de door de vrouw verzochte bijdragen en stelt dat hij geen draagkracht heeft. De rechtbank onderzoekt de draagkracht van de man, die in het verleden een VOF heeft gedreven en recentelijk arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank concludeert dat de man in staat moet worden geacht om een kinderbijdrage van € 200,-- per maand per kind te betalen, ondanks zijn huidige situatie. De verzoeken van de vrouw worden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de zorg- en opvoedingstaken verdeelt en de man verplicht om een bijdrage te betalen voor de kinderen. De partnerbijdrage wordt afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.