ECLI:NL:RBNHO:2015:9683

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5380
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en boetes in het kader van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, over de opgelegde belastingaanslagen en boetes. Eiser had een onderneming in de detailhandel in gsm-toestellen en had in 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 39.509 en een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van € 196.402 ontvangen. De inspecteur had ook een boete van € 48.128 opgelegd, die later werd verminderd tot € 20.000 na bezwaar. Eiser heeft tegen de handhaving van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ernstige gebreken in zijn administratie had, waardoor de inspecteur niet kon beschikken over betrouwbare gegevens. Eiser had geen kasboek bijgehouden, wat cruciaal was voor een onderneming met contante verkopen. De rechtbank oordeelde dat eiser zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij een onjuiste aangifte deed, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van kwade trouw in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit maakte navordering mogelijk.

De rechtbank verklaarde het beroep HAA 14/5380 ongegrond en het beroep HAA 14/5381 gegrond, waarbij de boete werd verminderd tot € 18.000. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de belastingaanslagen terecht had opgelegd en dat de boete passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser werd ook veroordeeld in de proceskosten van de inspecteur tot een bedrag van € 980.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 14/5380 en 14/5381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2015 in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser

(gemachtigde: A.S. Muradin),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

14/5380
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 39.509, alsmede bij beschikking een boete van € 19.754. Tevens is bij beschikking met dezelfde dagtekening € 2.727 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete vernietigd.
Eiser heeft tegen de handhaving van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015 te Haarlem. Namens eiser is verschenen gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.W. Visser en mr. H.R. Groen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en verweerder opgedragen bepaalde, ontbrekende en op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen.
De rechtbank heeft vervolgens besloten om het beroep HAA 14/5380 gezamenlijk te behandelen met het beroep HAA 14/5381.
14/5381
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 196.402, alsmede bij beschikkingen heffingsrente berekend van
€ 7.149 en een boete opgelegd van € 48.128.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 186.008 na verliesverrekening, de heffingsrente verminderd tot € 6.727 en de boete verminderd tot € 20.000.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voltooid op 9 oktober 2015 te Haarlem. Namens eiser is verschenen gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.W. Visser en J.G.A. de Ruiter.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft in het onderhavige jaar een onderneming gedreven in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit de exploitatie van een detailhandel in gsm-toestellen en aanverwante artikelen. De onderneming was gevestigd op het adres [adres] . Eiser heeft de ondernemingsactiviteiten ultimo 2011 beëindigd.
2. Eiser voerde de dagelijkse administratie van de onderneming. Hij hield geen kasboek bij. De adviseur van eiser, gemachtigde voornoemd, maakte de jaarstukken op en verzorgde de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting.
3. Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. Dit onderzoek is aangevangen op 9 december 2010. In het controlerapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek op 15 april 2013 is opgesteld, staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“2.3Administratie

Belastingplichtige verzorgde de dagelijkse administratie. Deze bestond uit:
Standplaats [A] :
  • Volgens verklaring van de heer [X] vindt vastlegging plaats van de verkopen in een kasboek.
  • Deze verkopen geschieden uitsluitend contant.
Via de website:
  • Het bestelproces kon op twee manieren;
  • 1 Bestellen en vervolgens afhalen en betalen in de winkel van zijn broer [B] ;
  • 2 Kopen via de website en bezorging via een besteldienst. De betaling liep via Buckaroo, een financiële dienstverrichter in het elektronische geldverkeer. De consument betaalt aan Buckaroo. Buckaroo rekent periodiek af met belastingplichtige tegen een vergoeding voor de verleende dienst. Deze geldstroom is volledig via de bank verlopen.
2.3.1
Administratieplicht (…)
(…)
De volgende gebreken zijn in het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 gebleken:
De adviseur heeft aan de hand van de contante opnamen uit de bank een kasboek samengesteld. Dit samengestelde kasboek houdt geen rekening met contante inkopen. De contante inkopen zijn geboekt op de rekening crediteuren. Hierbij zijn de volgende boekingen gemaakt:
Inkopen
Voorbelasting
Aan Crediteuren
Aan het einde van het jaar en op 30 september 2010 wordt middels een voorafgaande journaalpost de rekening crediteuren gedebiteerd. Op 30 september is de rekening voor € 340.500 gedebiteerd middels de volgende boeking:
Crediteuren € 340.500
Aan Kas € 340.500
Het kassaldo bedraagt op 30 september 2010 € 1.800,96 positief. Deze boekingswijze is onjuist en niet toelaatbaar. Het samengestelde kasboek geeft geen reëel beeld van de onderneming. De primaire kasgegevens ontbreken, een kasboek is door belastingplichtige niet bijgehouden. De heer [X] is op 14 februari 2012 niet op uitnodiging verschenen om een verklaring af te geven omtrent de primaire kasgegevens;
- Om een enigszins reëel beeld te krijgen van de kaspositie hebben wij de crediteuren in het kasboek verwerkt op boekingsdatum. De crediteuren zijn immers geen crediteuren maar contant betaalde leveranciers;
- Het kasboek loopt meermaals negatief, hoogste negatieve kassaldi na positieve kassaldi op:
12 januari 2010 € -34.583,17
12 februari 2010 € -7.591,47
5 maart 2010 € -32.952,13
1 april 2010 € -17.165,57
31 december 2010 € -258.784,65
- De grootboekrekening crediteuren is geen afspiegeling van de werkelijkheid doordat de contant betaalde crediteuren als volt zijn geboekt:
Inkopen
Voorbelasting
Aan Crediteuren
De boekingswijze had als volgt moeten zijn:
Inkopen
Voorbelasting
Aan Kas;
- De inkopen geschieden contant, deze zijn grotendeels niet als contante inkopen geboekt;
- Doordat de samengestelde kasorganisatie volledig onbetrouwbaar is kan geen reëel brutowinstpercentage worden bepaald. De negatieve kassen geven immers aan dat er meer omzet moet zijn geweest. Brutowinstpercentages aan de hand van de gevoerde boekhouding worden verder in dit rapport weergegeven;
- De omzet via de website is grotendeels via de bank verlopen, deze kan als betrouwbare omzet worden gekwalificeerd. De afhaaltransacties via de website zijn per kas in de winkel van zijn broer verlopen. De samengestelde kas is niet betrouwbaar. De contante omzet behaald op de [A] is niet overgelegd;
- Derdenonderzoek bij de grootste leveranciers is niet mogelijk daar zij betrokken zijn bij carrouselfraude en / of het niet afdragen van omzetbelasting. Administratieve gegevens zijn in deze onderzoeken niet overgelegd;
- Na het verstrekken van de auditfile (de digitale administratie van primaire gegevens zoals de boekhouder deze heeft verwerkt) is hierna weer een andere versie op papier aangemaakt met als verwerkingsdatum 11 juli 2011. De voorafgaande journaalposten van deze versie zijn niet aan ons ter beschikking gesteld maar wel in deze versie verwerkt.
(…)
3.2
Brutowinst
Analyse van de brutowinst levert de volgende gegevens op. De brutowinst daalt met meer dan de helft ten opzichte van het jaar 2009. De brutowinstpercentages zijn erg laag in vergelijking tot onderstaande uitspraken.
Gemiddelde brutowinstpercentages uit de branche zijn niet bekend. Uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag en Gerechtshof Den Haag blijkt een brutowinstpercentage van 30,5%. In deze zaak betrof het een handelaar in GSM toestellen met tevens een stand op de [A] . De uitspraken dateren van 11 juni 2010 en 30 augustus 2011, nummers LJN: BM9770 en LJN: BT7706.
3.2.1
Jaar 2009
Uit de jaarstukken blijken de volgende cijfers:
Omzet internet € 41.619
Inkoopwaarde van de omzet
€ 38.023
Brutowinst € 3.596
Brutowinstpercentage 8.64%
3.2.2
Jaar 2010
Uit de jaarstukken blijken de volgende cijfers:
Omzet internet € 849.042,49
Inkoopwaarde van de omzet
€ 812.481
Brutowinst € 36.561,49
Brutowinstpercentage 4,31%
3.3
Theoretische winstberekening
Uit een vergelijkbare zaak blijkt een brutowinstpercentage van 30,5%, (…).
Indien we uitgaan van de inkoopwaarde van de omzet ad. € 812.481 leidt dit tot het volgende resultaat:
Inkoopwaarde van de omzet=69,5% € 812.481
Omzet=€ 812.481/69,5*100=100% € 1.169.037,30
Brutowinst=30,5% van de omzet= € 356.556,40
Deze cijfers komen overeen met de totale negatieve kas.
Als we uitgaan van de hoogste geconstateerde negatieve kas op 31 december 2010 ad. € 258.784, dan leidt dit tot het volgende brutowinstpercentage:
Gecorrigeerde omzet € 849.042,49 + € 258.784 = € 1.107.826,40
Inkoopwaarde van de omzet
€ 812.481
Brutowinst € 295.345
Brutowinstpercentage 26,7%
Met deze cijfers is de negatieve kas gecorrigeerd tot € 0, hierbij is nog geen rekening gehouden met een gemiddelde positieve kas ad. € 10.000. We stellen voor om € 268.784 te corrigeren.
(…)
3.7
Winstcorrectie
Als we de cijfers uit het hoofdstuk theoretische winstberekening overnemen komen we tot de volgende correctie:
Hoogste negatieve kas € 258.784
Gemiddelde positieve kas
€ 10.000
Correctie brutowinst € 268.784
Omzetbelasting € 268.784/119*19
€ 42.915
Gecorrigeerde winst € 225.869
(…)
4 Omzetbelasting
4.1
Aangifte
4.1.1
Aansluitberekening jaar 2010
Verschuldigde volgens de administratie € 101089
Verschuldigd na VJP € 161318
Voorbelasting volgens de administratie € 166030
Saldo € -4712
Aangegeven op aangifte:
Verschuldigd volgens de aangifte € 82755
Voorbelasting volgens de aangifte € 87772
Saldo € -5017
Verschil/Correctie € 305
4.2
Voorbelasting
Volgens bovenstaande aansluitberekening heeft belastingplichtige per saldo recht op een teruggave van € 4.712. Er is reeds een bedrag van € 1.423 verleend, maar er is ook € 117 nageheven conform de aangiften. Het saldo bedraagt dan € 1.306. De verschuldigde btw over het 3e kwartaal ad € 1.089 is door belastingplichtige niet betaald. Het teruggaveverzoek over het 2e kwartaal ad € 4.800 is niet verleend. Op basis van de aansluitberekening tussen administratie en aangiften heeft belastingplichtige nog recht op een teruggave van € 3.406.
(…)
5.3
Omzetbelasting
2010
Correctie (…) € 42.915
Correctie (…)
- € 3.406
Totaal € 39.509”
4. Verweerder heeft op 8 augustus 2011 de aangifte ib/pvv 2010 van eiser ontvangen. Het in de aangifte aangegeven inkomen uit werk en woning bedraagt € 644.
5. De definitieve aanslag ib/pvv 2010 is niet inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld overeenkomstig de aangifte, gedagtekend 28 september 2011.
6. Verweerder heeft eiser op 14 november 2012 een informatiebeschikking toegezonden. De informatiebeschikking is inmiddels onherroepelijk geworden.
7. Op basis van het controlerapport is met dagtekening 16 november 2013 de navorderingsaanslag ib/pvv 2010 vastgesteld.
Bij het vaststellen van de aanslag is verweerder uitgegaan van het volgens het controlerapport gemiddelde van de hoogste negatieve kas ad € 258.784 en een gemiddeld kassaldo ad € 10.000. De omzet volgens het controlerapport is verhoogd met € 225.869, zijnde € 268.784 * 100/119. Het brutowinstpercentage komt daarmee op € 24,41% van de omzet, oftewel 32,30% van de inkoopwaarde.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt volgens de navorderingsaanslag € 196.402, hetgeen € 8.750 lager is dan het in controlerapport genoemde bedrag. Het verschil van € 8.750 wordt veroorzaakt door de verrekening van een voor het jaar 2009 vastgesteld verlies. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd van € 48.128, zijnde 50% van de boetegrondslag.
8. De uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2010 is gedagtekend 27 november 2014. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is hierin nader vastgesteld op € 186.008 en de vergrijpboete op € 20.000.

Geschil9. In geschil is of de belastingaanslagen terecht en tot de juiste hoogten zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de bevoegdheid tot navorderen (HAA 14/5381), de bewijslastverdeling (HAA 14/5380) en de redelijke schatting. Tevens is de vergrijpboete in geschil (HAA 14/5381).

Beoordeling van het geschil
10. In het beroep HAA 14/5381 is primair in geschil of navordering mogelijk is op grond van kwade trouw van eiser in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), dan wel op grond van een redelijkerwijs kenbare fout in de zin van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr.
11. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is (artikel 16, eerste lid, van de Awr).
12. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet beschikt over een nieuw feit.
13. Volgens verweerder bevat de administratie van eiser ernstige gebreken. Hierdoor heeft eiser willens en wetens een aangifte ingediend op basis waarvan te weinig belasting zou worden geheven. Het moet eiser steeds duidelijk zijn geweest dat van een juiste vastlegging van ontvangsten en uitgaven geen sprake was. Eiser heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden betaald. In de brief van 11 september 2014 is bij de uiteenzetting van verweerders standpunt ten aanzien van de vergrijpboete wel duidelijk weergegeven dat minstens sprake was van (voorwaardelijk) opzet, aldus verweerder.
14. Volgens eiser heeft verweerder in zijn brief van 16 oktober 2014 kwade trouw van eiser niet genoemd en alleen artikel 16, eerste lid, van de Awr aangehaald. Niet eerder dan in de brief van verweerder van 27 oktober 2014 voert verweerder uitdrukkelijk kwade trouw van eiser op omdat door de eerdere start van het boekenonderzoek waarvan verweerder eerst was uitgegaan, er geen sprake meer kon zijn van een navordering rechtvaardigend nieuw feit, aldus nog steeds eiser.
15. De rechtbank acht, gelet op de gedingstukken, aannemelijk dat eiser ook handelde op de [A] . Eiser heeft zelf tegenover de controleur verklaard dat het mogelijk was om goederen af te halen en te betalen in de stand op de [A] . Verweerder heeft dit ook afgeleid uit de website van eiser. Of de stand op naam van eisers broer staat of niet, acht de rechtbank niet van belang. Eiser heeft van de contante verkopen via de stand en de contante inkopen geen kasboek bijgehouden. Eiser wist of moest weten dat in een onderneming waarin veel contant wordt afgerekend, een correct en regelmatig bijgehouden kasboek van cruciaal belang is. Voorts heeft eiser onvoldoende toegezien op de correcte verwerking van de primaire bescheiden door de boekhouder. Eiser heeft de administratie min of meer bewust verwaarloosd op een wijze, die voor een administratieplichtige ondernemer onaanvaardbaar is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser zich bewust moet zijn geweest van het feit dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de ingediende aangifte onjuist was, maar dat hij zich daardoor niet heeft laten weerhouden om de aangifte te doen zoals hij heeft gedaan en zich aldus willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans een onjuiste aangifte te doen. Er is dan ook sprake van kwade trouw in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Awr. Dit betekent dat in het onderhavige geval navordering mogelijk is. De rechtbank komt dan niet toe aan beoordeling van de vraag of sprake is van een kenbare fout in de zin van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Awr.
16. In het beroep HAA 14/5380 is primair in geschil of de op 14 november 2012 afgegeven informatiebeschikking mede is afgegeven voor de omzetbelasting. Artikel 52a, eerste lid, van de Awr bepaalt onder meer dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderings- of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 41, 47, 47a, 49, 52 van die wet, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, van de Awr, de inspecteur dit kan vaststellen bij een voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking alleen betrekking heeft op de ib/pvv. Verweerder dient voor ieder middel een aparte informatiebeschikking af te geven, aldus eiser. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking ook betrekking heeft op de omzetbelasting. De omkering en verzwaring van de bewijslast voor de omzetbelasting is ook op deze informatiebeschikking gebaseerd, aldus verweerder. De rechtbank stelt vast dat de informatiebeschikking ziet op de administratie van eiser over 2010 in het algemeen. Uit de tekst van de informatiebeschikking is niet af te leiden dat deze uitsluitend betrekking heeft op de ib/pvv. Integendeel; er wordt in de inleiding ook verwezen naar de aangiften omzetbelasting van eiser. Dat verweerder voor ieder middel een aparte informatiebeschikking dient te nemen, zoals eiser kennelijk voorstaat, volgt niet uit de tekst van artikel 52a van de Awr. Integendeel, door het noemen van ‘(navorderings)aanslag’ (voor de aanslagbelastingen, zoals de ib/pvv) en ‘naheffingsaanslag’ (voor de aangiftebelastingen, zoals de omzetbelasting) maakt de wetgever duidelijk dat het zijn bedoeling is dat een informatiebeschikking voor diverse middelen tegelijk kan worden afgegeven.
18. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder voor zowel de ib/pvv als de omzetbelasting een informatiebeschikking heeft afgegeven die in rechte vaststaat. Dit betekent dat de rechtbank de beroepen ongegrond zal verklaren, tenzij eiser doet blijken dat en in hoeverre de bestreden uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Met hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Eiser heeft zijn standpunt dat verweerder het brutowinstpercentage te hoog heeft vastgesteld, niet concreet onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook aan dit standpunt voorbij. Dat verweerder volgens eiser fouten zou hebben gemaakt bij de beoordeling of reconstructie van eisers administratie, laat de rechtbank verder onbesproken. Het is niet de taak van verweerder om een foutloze opstelling te maken van eisers administratie. Eiser heeft één kans gehad om de administratie naar de eisen van het bedrijf te voeren (namelijk op de in de Awr voorgeschreven wijze), en hij heeft deze kans gemist. Het gaat niet aan om verweerder op dit gebied iets te verwijten, terwijl de bewijslast op eiser rust.
19. De toepassing van de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast betekent niet dat verweerder een belastingaanslag willekeurig mag vaststellen. De belastingaanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft hierbij een zekere armslag omdat hij niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens.
20. Verweerder heeft zijn theoretische omzetberekening voor het jaar 2010 opgesteld aan de hand van de hoogste negatieve kas op 31 december 2010. Deze berekening levert een brutowinstpercentage op van 26,7. Na bezwaar is het percentage verlaagd tot 21,7. Gelet op een uit de jurisprudentie bekend brutowinstpercentage van 30,5, is verweerder in de theoretische berekening uitgegaan van een redelijke schatting.
21. De conclusie wat betreft de enkelvoudige belastingen luidt dat verweerder de belastingaanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. Eiser heeft niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar op dit punt onjuist zijn.
22. Ingevolge artikel 67e van de Awr kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100% van de grondslag voor de boete, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld dan wel anderszins te weinig belasting is geheven.
23. Verweerder heeft aan eiser een vergrijpboete wegens opzet opgelegd van 50% (beroep HAA 14/5381). In de uitspraak op bezwaar is de boete verminderd tot € 20.000, vanwege de hogere dotatie aan de FOR en de samenloop met de vergrijpboete voor de omzetbelasting.
24. Eiser stelt zich op het standpunt dat de boete ten onrechte is opgelegd, aangezien er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet. Eiser heeft door onkunde fouten gemaakt. Dit is niet opzettelijk gebeurd. Eiser is student en heeft zijn onderneming beëindigd.
25. De rechtbank stelt voorop dat in een onderneming waarin (veel) contant wordt ingekocht maar ook contant wordt verkocht, een correct bijgehouden kasadministratie van cruciaal belang is. Eiser heeft geen enkele kasadministratie bijgehouden, waardoor het onmogelijk is geworden om de volledigheid van de verantwoorde omzet te controleren. Eiser wist of moest weten dat de gevoerde handelwijze voor een dergelijke onderneming niet aanvaardbaar was. Door geen enkel kasboek bij te houden, heeft eiser het risico dat hij te weinig belasting zou betalen, op de koop toe genomen. De rechtbank acht voorwaardelijk opzet derhalve bewezen. De rechtbank acht een boete van € 20.000 in de gegeven omstandigheden passend en geboden en ziet geen aanleiding de boete verder te matigen vanwege het feit dat de belastingaanslag met omkering en verzwaring van de bewijslast is komen vast te staan. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de boete verder te verminderen met 10% tot € 18.000 aangezien de redelijke termijn met meer dan zes, maar met minder dan twaalf maanden is overschreden.
26. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep HAA 14/5380 ongegrond en dient het beroep HAA 14/5381 gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep HAA 14/5380 ongegrond;
- verklaart het beroep HAA 14/5381 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 27 november 2014 voor zover het de boete betreft;
- vermindert de boete met 10% tot € 18.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.