4.3.VrijspraakD rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hoewel de officier van justitie met recht wijst op een aantal omstandigheden die op betrokkenheid van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] bij de poging overval duiden, zijn die omstandigheden ook in onderlinge samenhang bezien niet van dien aard dat het wettig bewijs voor het daadwerkelijk uitvoeren van de poging overval daaruit onmiskenbaar volgt. Ten aanzien van de door de officier van justitie naar voren gebrachte feiten en omstandigheden neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking.
GSM-mastgegevens: route
Het dossier bevat onder andere de GSM-mastgegevens die zijn opgevraagd van de zendmasten van de diverse telefoonproviders in de buurt van de plaats delict rondom het tijdstip van de poging overval. Deze mastgegevens zijn geanalyseerd. Hieruit volgt dat er om 00:15:23 uur een gesprek plaatsvindt met het telefoonnummer van het slachtoffer (p. 233-234). Uit het dossier blijkt dat in dit gesprek alarm is geslagen. Het eerstvolgende gesprek dat hierna werd gevoerd, vond plaats omstreeks 00:17:26 uur tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 2] (hierna: – [telefoonnummer 2] ) en [telefoonnummer 1] (hierna: – [telefoonnummer 1] ).
Blijkens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 9 mei 2014, opgemaakt door Ir. Ing. R.M. van der Knijff zijn uit de originele historische verkeersgegevens van het nummer – [telefoonnummer 2] van 19:00:58 uur op 18 september 2012 tot en met 02:52:35 op 19 september 2012 alle locaties en richtingen van de geregistreerde basisstations weergegeven op een kaart (p. 7 van het NFI rapport). Volgens Van der Knijff blijkt uit de weergave van de aangestraalde basisstations een zeer sterke aanwijzing dat er binnen de genoemde periode een verplaatsing van de telefoon heeft plaatsgevonden van Brabant via Amsterdam naar de kop van Noord-Holland. Ook uit de printlijst van het telefoonnummer – [telefoonnummer 2] volgt dat de telefoon met dit telefoonnummer zich op 18 september 2012 heeft verplaatst van Veghel naar Den Oever (p. 238 e.v.), rond nagenoeg dezelfde tijdstippen waarbinnen aangeefster [slachtoffer 1] zich vanuit Veghel richting Den Oever heeft begeven.
Ditzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor telefoonnummer – [telefoonnummer 1] . Blijkens analyse van de mastgegevens bestaat er ook voor dit nummer een zeer sterke aanwijzing dat het zich op 18 en 19 september 2012 vanuit Veghel in de richting van Den Oever heeft verplaatst (p. 246 e.v.). Alhoewel die gevolgtrekking niet met zoveel woorden is weergegeven in het door Van der Knijff opgemaakte NFI rapport, zijn de door dit nummer aangestraalde basisstations wel in het rapport opgenomen. Op basis daarvan gaat de rechtbank uit van een gelijkluidende conclusie voor het nummer – [telefoonnummer 1] als voor het nummer – [telefoonnummer 2] .
Voorts blijkt uit het dossier dat de nummers – [telefoonnummer 1] en – [telefoonnummer 2] in de periode van 20 augustus 2012 tot en met 28 november 2012 zesenzestig keer contact met elkaar hadden. Negen van deze contacten vonden plaats op de dag van de overval (p. 278).
Medeverdachte [medeverdachte]
Gelet op drie blue view-registraties uit 2012 en 2013 waaruit blijkt dat het nummer – [telefoonnummer 2] toebehoorde aan medeverdachte [medeverdachte] (p. 234 en 284) en de veelvuldige belcontacten van dit nummer met telefoonnummers die toebehoren aan de moeder van [medeverdachte] en de moeder van zijn zoontje (p. 244), deelt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie dat dit nummer – [telefoonnummer 2] in gebruik was bij [medeverdachte] . Gelet op het feit dat er ook nog in de middag van de poging overval belcontacten zijn geweest met [medeverdachte] ’s moeder en de moeder van zijn zoon (p. 251), acht de rechtbank het voorts onaannemelijk dat dit nummer op de bewuste dag bij een ander dan [medeverdachte] in gebruik was.
Verdachte [verdachte]
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting bevestigd dat het telefoonnummer – [telefoonnummer 1] zijn telefoonnummer is, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan. Gelet op het aantal en de intensiteit van de contacten van dit nummer met aan [verdachte] gelieerde personen, alsmede het gegeven dat er ook op de dag van de poging overval nog met in ieder geval één bekend contact van hem is gebeld (p. 259 en 260), acht de rechtbank het onaannemelijk dat de telefoon met het nummer – [telefoonnummer 1] juist op de dag van de poging overval bij een ander dan verdachte [verdachte] in gebruik was.
Nu naar het oordeel van de rechtbank voornoemde telefoonnummers op het moment van de poging overval in gebruik waren bij de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] , alsmede gelet op de omstandigheid dat beide nummers omstreeks het tijdstip van de poging overval zendmasten aanstraalden in de omgeving van Den Oever en zich derhalve in de buurt van de plaats delict bevonden, is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende indicatie geeft dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] ten tijde van belang in de nabijheid zijn geweest van de plaats delict. Gelet op het onderlinge contact tussen de beide telefoonnummers de avond van de poging overval en kort na de poging overval, alsmede gelet op het feit dat blijkens de zendmastgegevens de telefoonnummers in ieder geval geen compleet identieke route hebben afgelegd, heeft het er – inderdaad – alle schijn van dat [verdachte] en [medeverdachte] zich voorafgaand aan- en ten tijde van de poging overval niet in dezelfde, maar in twee verschillende auto’s bevonden.
De rechtbank ziet zich echter vervolgens voor de vraag gesteld of de beide auto’s waarin verdachte en zijn medeverdachte zich hebben verplaatst, daadwerkelijk ter plekke betrokken zijn geweest bij de poging overval.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verklaren allebei stellig en expliciet over de betrokkenheid van twee auto’s, te weten twee oudere modellen van het merk Volkswagen, type Golf.
Uit de gegevens afkomstig van de camera’s van ARS Traffic en Transport blijkt dat er – kort na de poging overval en dus op het moment dat aangeefster inmiddels op de vlucht was geslagen – drie voertuigen achter aangeefster hebben gereden. Het kenteken van aangeefster passeerde op 19 september 2012 om 00:15:20 uur camera 10B, gevolgd door kenteken [kenteken 3] (om 00:15:24 uur), kenteken [kenteken 1] (om 00:15:26 uur) en kenteken [kenteken 2] (om 00:15:31 uur) (p. 210). Het onderzoek naar deze voertuigen leverde het volgende op:
Het kenteken [kenteken 3] was afgegeven voor een grijze Renault, type Megane en stond op 19 september 2012 op naam van [betrokkene 3] (p. 211). [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij die bewuste avond vanuit Friesland, via de Afsluitdijk naar Noord-Holland was gereden. Hij zou onderweg zijn geweest naar Anna Paulowna (p. 229). Uit het onderzoek is geen reden gebleken daaraan te twijfelen.
Het kenteken [kenteken 1] was afgegeven voor een zwarte Alfa Romeo, type 156 Berlina en stond op 19 september 2012 op naam van [betrokkene 4] , wonend te Arnhem. Laatstgenoemde heeft op 17 september 2012 aangifte gedaan van diefstal van de kentekenplaten van zijn auto (p. 211).
Het derde kenteken [kenteken 2] was afgegeven voor een grijze BMW, type 3er Reihe en stond op 19 september 2012 op naam van [betrokkene 1] (p. 211). Hij heeft verklaard dat voornoemde BMW eigenlijk van zijn zoon, [betrokkene 5] , is (p. 371). [medeverdachte] is volgens het Blue View-systeem een contact van [betrokkene 2] , van wie middels genoemd systeem ook werd vastgesteld dat hij sedert langere tijd gebruikt maakte van een op naam van diens broer [betrokkene 5] gestelde personenauto: de BMW met het kenteken [kenteken 2] (p. 235).
Aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 2] hebben zowel tegenover de politie als ter terechtzitting stellig en expliciet verklaard over betrokkenheid van twee auto’s bij de poging overval: twee oudere types Golf waarvan er één voor hun auto, en de ander achter hun auto tot stilstand werd gebracht. Deze verklaringen in relatie tot de bevindingen van de camera’s en de onderzochte kentekens, zoals hiervoor weergegeven, maken dat de rechtbank met onvoldoende zekerheid kan vaststellen dat één of meer van de kentekens die lijken te horen bij de Renault Megane van [betrokkene 3] , een onbekend gebleven auto met daarop de gestolen kentekenplaten van [betrokkene 4] en de grijze BMW van [betrokkene 1] , betrokken zijn geweest bij de poging overval.
De rechtbank is overigens wel met de officier van justitie eens dat het zeer wel mogelijk is dat in ieder geval de grijze BMW (met kenteken [kenteken 2] ) gedurende korte tijd achter aangeefster aan is blijven rijden, daar kenteken [kenteken 1] om 00:17:25 25 camera 09-A passeert (terug richting afslag Den Oever, waar aangeefster vandaan kwam), terwijl de grijze BMW pas omstreeks 00:19:17 uur - en dus ruim twee minuten later - voornoemde camera 09-A passeert. Dit opzettelijk achtervolgen is bij gebreke van andere bewijsmiddelen echter met onvoldoende zekerheid vast te stellen en, zo het al zou wijzen op betrokkenheid van de grijze BMW bij de poging overval, is er geen bewijsmiddel voorhanden dat [medeverdachte] in dit voertuig plaatst ten tijde van de poging overval. Het enkele feit dat [medeverdachte] een contact was van een persoon die de beschikking kon hebben over deze BMW, is daarvoor bepaald onvoldoende. Dat het telefoonnummer dat bij [medeverdachte] in gebruik was op het tijdstip van de poging overval zendmasten in de omgeving van de plaats delict heeft aangestraald, maakt dit niet anders.
De officier van justitie baseert haar bewezenverklaring voorts nog op het door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgegeven signalement van de dader die aan de passagierskant van de auto van aangeefster stond. Echter, het gegeven dat verdachte [verdachte] qua postuur, huidskleur en ogen zou passen binnen het door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgegeven signalement, levert naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs op, nu het opgegeven signalement - onder meer gelet op het feit dat de daders bivakmutsen droegen en het op dat moment donker was - te algemeen en vaag is.
Ten slotte vormen volgens de officier van justitie de contacten van [verdachte] en [medeverdachte] in de kermiswereld een aanwijzing voor hun betrokkenheid. Het betreft hier de telefonische contacten die verdachte [verdachte] blijkens het onderzoek had met [getuige 1] , die weer een zakelijke bekende was van aangeefster [slachtoffer 1] , alsmede het feit dat [verdachte] blijkens de telefoongegevens ook op 18 september 2012, de dag van de poging overval, telefonisch contact heeft gehad met voornoemde [getuige 1] . De rechtbank overweegt dat dit onderzoeksgegeven wellicht als verdacht kan worden aangemerkt, maar dit geen redengevend bewijs oplevert dat verdachte [verdachte] kan worden beschouwd als medepleger van de poging overval. Ook de overige getuigenverklaringen waaronder die van getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] - waarvan getuige [getuige 2] overigens pas negen maanden na dato gehoord is als getuige en hij op dat moment reeds gesproken had met de betrokkenen - leveren geen bewijs, direct of indirect op voor betrokkenheid van beide verdachten.
Concluderend bevat het dossier, daar waar het aankomt op daadwerkelijk redengevende feiten en omstandigheden, enkel de zendmastgegevens van de mobiele telefoons van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] . Alhoewel deze gegevens in de richting van verdachte wijzen als zijnde een mogelijke dader van de poging overval, deelt de rechtbank het standpunt van de raadsman van verdachte dat de enkele constatering dat een door verdachte gebruikte mobiele telefoon een zendmast aanstraalt in de min of meer directe omgeving van een plaats delict onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit van het medeplegen van de poging overval. Deze gegevens duiden er immers slechts op dat verdachte ten tijde van het feit in de buurt moet zijn geweest van de locatie waar de poging overval heeft plaatsgevonden, terwijl hij daaraan voorafgaand dezelfde route als het slachtoffer heeft afgelegd vanuit Brabant naar de kop van Noord-Holland, maar dit brengt niet zonder meer met zich dat verdachte ook één van degenen is geweest die hebben gepoogd het feit mede te plegen. Op grond van deze gegevens kan niet worden herleid wat de exacte rol van verdachte is geweest en welke specifieke uitvoeringshandelingen hij zou hebben verricht. Zonder enig ander (direct) bewijs dat redengevend is voor de betrokkenheid van de verdachte als medepleger van de poging overval, komt de rechtbank derhalve tot vrijspraak van het aan hem ten laste gelegde.
5. Vordering benadeelde partijen