ECLI:NL:RBNHO:2015:9567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
4411550
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en toewijzing loonbetaling aan werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een vennootschap onder firma. De werknemer had een verzoek ingediend om het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en om doorbetaling van zijn loon te vorderen. De werknemer was sinds 18 januari 2012 in dienst als kok en had zich in mei 2015 ziek gemeld. De werkgever had op 6 augustus 2015 ontslag op staande voet verleend, omdat de werknemer naar verluidt tijdens zijn ziekte werkzaamheden had verricht in zijn eigen winkel, wat volgens de werkgever een dringende reden voor ontslag vormde.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd dat de werknemer tijdens zijn arbeidsongeschiktheid werkzaamheden had verricht die gelijk stonden aan zijn normale werkzaamheden als kok. De rechter concludeerde dat het ontslag op staande voet een dringende reden ontbeert en daarom niet rechtsgeldig is. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon, met een wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om voldoende bewijs te leveren voor de dringende redenen die aan een ontslag ten grondslag liggen. De kantonrechter wees erop dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid voorbehouden is aan de medisch deskundige, en dat nevenwerkzaamheden niet automatisch onverenigbaar zijn met arbeidsongeschiktheid, tenzij dit kan worden aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr: 4411550 \ AO VERZ 15-241
Uitspraakdatum: 4 november 2015
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. M. Ledesma
tegen
de vennootschap onder firma
[naam v.o.f.],
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: de werkgever
gemachtigde: mr. R. van Viersen

1.Het procesverloop

in de zaak van het incident, het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, primair om het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, en subsidiair om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen, met nevenvorderingen. [verzoeker] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan.
1.2.
Op 21 oktober 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brieven van 31 augustus 2015 en 7 september 2015 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van het incident, het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[verzoeker] , geboren 20 oktober 1978 is op 18 januari 2012 in dienst getreden bij de werkgever. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van kok, met een salaris van € 2.700,00 bruto, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
[verzoeker] drijft met medeweten van de werkgever sinds 23 december 2014 de eenmanszaak [eenmanszaak verzoeker] , een delicatessewinkel te [woonplaats] .
2.3.
Eind april 2015 heeft een gesprek tussen [verzoeker] en de werkgever een gesprek plaatsgevonden over een andere vorm van samenwerking, waarbij werkgever heeft voorgesteld dat [verzoeker] niet meer in dienstbetrekking maar als zelfstandige kokswerkzaamheden voor werkgever zou verrichten.
2.4.
[verzoeker] heeft zich in mei 2015 tweemaal ziek gemeld. Na een ziekenhuisopname op 1 juni 2015 is [verzoeker] wederom ziek gemeld. De ziekenhuisopname heeft geduurd tot en met 6 juni 2015.
2.5.
De bedrijfsarts heeft op 19 juni 2015 geoordeeld dat [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt is, met een herstelperiode van vier tot twaalf weken.
2.6.
De werkgever heeft [verzoeker] bij een huisbezoek van 23 juni 2015 een concept van een plan van aanpak gegeven. Na verwerking van de aanpassingen en raadpleging van diens gemachtigde heeft [verzoeker] op 3 juli 2015 het plan van aanpak getekend 'voor gezien' in plaats van 'voor akkoord'.
2.7.
Begin juli 2015 heeft een leverancier van de werkgever – tevens leverancier van [eenmanszaak verzoeker] – gezegd dat [verzoeker] werkzaam was in [eenmanszaak verzoeker] .`
2.8.
De bedrijfsarts heeft op 13 juli 2015 geoordeeld dat [verzoeker] volledige arbeidsongeschikt is. In de rapportage is opgenomen: “[…] Het gaat nog niet veel beter met betrokkene. Door huisarts is hij weer terugverwezen naar specialist en daar gaat hij deze week naar toe. Op medische gronden momenteel nog geen arbeidsmogelijkheden. Eerst even oordeel specialist afwachten. […]”
2.9.
In opdracht van de werkgever heeft een rechercheur van Pinkerton Investigations B.V. [verzoeker] op 21 juli 2015 en 24 juli 2015 geobserveerd.
2.10.
Nadat [verzoeker] bij e‑mailbericht van 24 juli 2015 de werkgever had laten weten dat hij nog niet in staat was zijn werkzaamheden te hervatten, heeft de werkgever telefonisch contact met [verzoeker] opgenomen. De werkgever heeft dit gesprek opgenomen en de inhoud daarvan per e‑mailbericht van 25 juli 2015 aan [verzoeker] bevestigd. In dit e‑mailbericht staat het volgende:
"[...] Jij hebt aangegeven dat het nog steeds hetzelfde met je gaat, er is geen vooruitgang. Je hebt moeite om te eten, te concentreren en je in te spannen. Je bent niet in staat om je werkzaamheden te hervatten. [...] Je geeft aan dat je dag momenteel als volgt is ingedeeld; van de bank, naar de tv en naar je bed en dat je alleen voor dokter- of ziekenhuisbezoeken je huis uitgaat. Je hebt aangegeven dat je éénmalig in jouw winkel in [woonplaats] bent geweest om te proberen om even naar buiten te gaan, maar daar werd je al na 2 minuten misselijk van alle etensgeuren. Daar verblijven is dus niet mogelijk. Je wilt zelf niet autorijden omdat je je niet goed voelt en het risico niet wilt nemen dat je tijden je rit onwel wordt. [...]"
2.11.
Op 27 juli 2015 heeft de bedrijfsarts als volgt aan de werkgever gerapporteerd:
"[...] Er is geen medische reden waarom hij niet passende werkzaamheden zou kunnen verrichten. Niet teveel lopen en staan, niet zwaarder tillen dan enkele kilo's. [...] Vanwege de nog bestaande onduidelijkheid rond de infectie lijkt contact met voedsel niet aan te raden. [...]"
2.12.
Bij e‑mailbericht van 29 juli 2015 laat [verzoeker] aan de werkgever weten dat hij niet in staat is zijn werkzaamheden te hervatten.
2.13.
Eveneens op 29 juli 2015 laat de werkgever [verzoeker] opgeroepen om op 6 augustus 2015 aangepaste werkzaamheden te komen verrichten.
2.14.
De bedrijfsrechercheur van Pinkerton heeft de werkgever op 5 augustus 2015 haar onderzoeksrapport verstrekt. Onder 'bevindingen' staat in dit rapport:
"[...] Gedurende twee dagdelen [...] dat [verzoeker] in opdracht van zijn werkgever door Pinkerton is geobserveerd, is puntsgewijs / samengevat het volgende vastgesteld:
● Beide dagdelen, bevond [verzoeker] zich respectievelijk vier en elf uur in zijn winkel en verrichtte hij (ondersteunende) werkzaamheden.
● Beide dagdelen reed [verzoeker] als bestuurder van de zilvergrijze Peugeot met het kenteken [kenteken] .
● Beide dagdelen hebben [verzoeker] en diens echtgenote uitsluitend bij het openen van de winkel ' [eenmanszaak verzoeker] ' te [woonplaats] assistentie van andere personen gekregen. [...]"
2.15.
Op het moment dat [verzoeker] zich 6 augustus 2015 meldde voor het verrichten van passende werkzaamheden, heeft de werkgever [verzoeker] geconfronteerd met de bevindingen van Pinkerton. De gemachtigde van de werkgever was bij het gesprek aanwezig. De werkgever heeft [verzoeker] tijdens dit gesprek ontslag op staande voet verleend. Van dit gesprek heeft de werkgever een geluidsopname gemaakt.
2.16.
De werkgever heeft bij brief van 7 augustus 2015 het ontslag op staande voet aan [verzoeker] bevestigd, en aanspraak gemaakt op een schadevergoeding van € 5.832,00. In de brief staat onder meer:
“[…] Deze rechercheur heeft u langere tijd gevolgd. De conclusie van de rechercheur is dat u volop aan het werk bent geweest in uw eigen winkel. […] Op 24 juli jl. heeft cliënte vervolgens telefonisch contact met u opgenomen. […]
Uit het gespreek bleek dat u: […]
2. dat uw medische situatie niet verbetert; […]
4. dat u niet in staat was om de werkzaamheden te hervatten;
5. dat u waarschijnlijk niet in staat was om op 7 augustus 2015 uw werkzaamheden zou kunnen oppakken;
6. dat u uw bed nauwelijks uitkomt. Dit gebeurt alleen voor dokter- en ziekenhuisbezoeken;
7. dat u eenmalig in uw winkel in [woonplaats] bent geweest tijdens uw ziekte;
8. dat u bij het bezoek aan uw winkel al snel misselijk werd van de etensgeuren en u daar dus niet lang kon blijven;
9. u geen auto wenst te rijden omdat u bang bent om onwel te worden.
Uit de rapportage van de bedrijfsadviseur blijkt dat uw verklaring leugenachtig en bezijden de waarheid is. Ook op 24 juli jl. heeft u geruime tijd in uw winkel gewerkt. Dit is eveneens op camera vastgelegd. Verder heeft u diverse autoritten gemaakt en hebt u wederom fysieke werkzaamheden verricht. […]
U hebt in dit gesprek geen legitieme reden gegeven voor uw werkzaamheden in uw winkel. U trachtte om de hete brij heen te draaien, u verklaarde aantoonbaar leugenachtig en tegenstrijdig en u gaf tot slot aan dat u begreep dat u op staande voet werd ontslagen. Voornoemde feiten en omstandigheden vormen zowel afzonderlijk, maar zeker in onderlinge samenhang bezien, een reden om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijk ingang te beëindigen ex artikel 7:678 BW. Namens cliënte bevestig ik u hierbij dat u op 6 augustus jl. op staande voet bent ontslagen.”
2.17.
[verzoeker] heeft de werkgever bij e‑mailbericht van 10 augustus 2015 laten weten dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat een dringende reden ontbreekt, met het verzoek het ontslag op staande voet in te trekken.
2.18.
In reactie hierop heeft de werkgever laten weten dat hij het ontslag niet zal intrekken.
2.19.
[betrokkene] , een familielid van [verzoeker] , heeft op 20 augustus 2015 schriftelijk verklaard: “[…] Vanaf 07-07-2015 tot 24-07-2015 ik heb geholpen in de keuken (bestellingen maken, vlees snijden, etc.) van ongeveer 15:30 tot 20:30 uur, bij [eenmanszaak verzoeker] te [woonplaats] i.v.m. vriendschap dienst in de ziekte periode van [verzoeker] . […]” Anderen hebben ten aanzien van andere perioden gelijkluidende verklaringen afgelegd.

3.De verzoeken

3.1.
Bij incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv vordert (samengevat) [verzoeker] veroordeling van de werkgever om vanaf 6 augustus 2015 het loon door te betalen, met nevenvorderingen.
3.2.
In de hoofdzaak verzoekt [verzoeker] primair de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van loon. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag. Zonder [verzoeker] hieromtrent tevoren te informeren, heeft de werkgever geluidsopnames gemaakt van de gesprekken die hij met [verzoeker] voerde. Deze opnames zijn onrechtmatig, en de inhoud van de gesprekken moet mitsdien buiten beschouwing blijven. [verzoeker] heeft nimmer gelogen over zijn nevenwerkzaamheden. [verzoeker] heeft in [eenmanszaak verzoeker] geen maaltijden bereid of andere werkzaamheden verricht die bij zijn functie van kok horen. [verzoeker] acht de inzet van een bedrijfsrechercheur buiten proportioneel. Omdat de bedrijfsrechercheur heeft verzuimd [verzoeker] te confronteren met zijn bevindingen, is bij diens rapportage het beginsel van geen hoor en wederhoor geschonden. Het onderzoeksrapport dient daarom eveneens buiten beschouwing te worden gelaten. [verzoeker] heeft zich immer gehouden aan zijn re‑integratieverplichtingen. Hij heeft voorstellen gedaan voor het plan van aanpak, en hij heeft zich op 6 augustus 2015 bij de werkgever gemeld voor het verrichten van passende werkzaamheden. De werkgever en diens gemachtigde hebben [verzoeker] evenwel op 6 augustus 2015 overvallen met de bevindingen van de bedrijfsrechercheur. [verzoeker] is de Nederlandse taal onvoldoende machtig, en begreep niet dat hij op staande voet was ontslagen. De werkgever heeft de herhaalde verzoeken van [verzoeker] om zijn gemachtigde bij het gesprek aanwezig te laten zijn, genegeerd. Daardoor heeft de werkgever het beginsel van hoor en wederhoor bij dit gesprek andermaal geschonden. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen en de werkgever te veroordelen tot betaling van loon, met nevenvorderingen.
3.3.
[verzoeker] heeft subsidiair een verzoek gedaan om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoeker] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden, en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW. In dat kader heeft [verzoeker] aangevoerd de bevindingen van de rechercheur niet als dringende reden kunnen gelden. De zwangere echtgenote van [verzoeker] is de exploitant van [eenmanszaak verzoeker] . Om haar te ontlasten, heeft [verzoeker] hand- en spandiensten verricht bij [eenmanszaak verzoeker] , waar hij in een ruimte achter de winkel verbleef. [verzoeker] verrichtte bij [eenmanszaak verzoeker] onder meer til- en schoonmaakwerk, waartoe zijn echtgenote niet in staat is. Zijn arbeidsongeschiktheid betekent niet dat [verzoeker] deze werkzaamheden niet kan en mag verrichten in zijn eigen winkel.
3.4.
[verzoeker] heeft subsidiair ook een verzoek gedaan om de werkgever te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Volgens [verzoeker] is de werkgever op grond van artikel 7:672 lid 9 BW een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd, gelijk aan het bedrag aan loon over de opzegtermijn, te weten € 5.473,20. Voorts verzoekt [verzoeker] om veroordeling van de werkgever tot verstrekking van de loonspecificaties augustus 2015 en september 2015, en buitengerechtelijke incassokosten en rente.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
De werkgever verweert zich tegen het verzoek. Hij voert aan – samengevat – dat uit de opnames van telefoongesprekken en het gesprek van 6 augustus 2015 blijkt dat [verzoeker] niet de waarheid spreekt en een onjuiste lezing van de feiten geeft. Uit deze opnames blijkt dat [verzoeker] goed kan communiceren in het Nederlands. Hoewel uit het onderzoeksrapport van Pinkerton blijkt dat [verzoeker] 21 juli 2015 en 24 juli 2015 urenlang in en rond [eenmanszaak verzoeker] heeft gewerkt, heeft [verzoeker] op 24 juli 2015 ge‑e‑maild dat hij nog steeds niet is hersteld en zijn werkzaamheden niet kan hervatten. En waar de bedrijfsarts op 27 juli 2015 heeft geoordeeld dat [verzoeker] in staat is om halve dagen bij de werkgever te werken, heeft [verzoeker] op 29 juli 2015 aan de werkgever bericht dat hij niet is hersteld en niet in staat is te werken. Dit terwijl uit het onderzoeksrapport van recherchebureau Pinkerton blijkt dat [verzoeker] gedurende zijn arbeidsongeschiktheid werkzaam was in [eenmanszaak verzoeker] . De werkgever heeft [verzoeker] op 6 augustus 2015 alle gelegenheid geboden een verklaring te geven voor de waarnemingen van de bedrijfsrechercheur. Omdat [verzoeker] echter geen verklaring had en in strijd met de waarheid verklaarde, heeft de werkgever besloten hem ontslag op staande voet te verlenen. [verzoeker] verklaarde dit te begrijpen, en zei dat hij dezelfde conclusie had getrokken als hij in de schoenen van werkgever stond.
4.2.
Aangezien [verzoeker] aan de werkgever een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, verzoekt de werkgever om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding van artikel 7:677 lid 2 juncto lid 3 BW, zijnde € 5.267,61.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet door de werkgever moet worden vernietigd en of de werkgever moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon aan [verzoeker] . [verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.2.
De onverwijldheid van het ontslag op staande voet is door [verzoeker] niet aangevochten. Hij betwist evenwel dat sprake is van een dringende reden. Werkgever heeft, blijkens de ontslagbrief van 7 augustus 2015 die in deze bepalend is, samengevat en zakelijk weergegeven aan het ontslag op staande voet als dringende reden ten grondslag gelegd (1) dat werknemer heeft gelogen over zijn feitelijke en medische situatie, (2) dat hij wel in zijn eigen winkel werkte en niet bij werkgever en (3) dat hij geconfronteerd met de bevindingen van het onderzoeksbureau, tegenstrijdig heeft verklaard. Volgens werkgever heeft [verzoeker] heeft voorgedaan arbeidsongeschikt te zijn, terwijl uit het gegeven dat hij in zijn eigen winkel gelijke of vergelijkbare werkzaamheden verrichtte, kan worden afgeleid dat hij wel in staat was de bedongen arbeid of aangepaste werkzaamheden voor werkgever te verrichten. De betreffende nevenactiviteiten zijn onverenigbaar met de arbeidsongeschiktheid.
5.3.
Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW kan worden aangemerkt een gedraging van de werknemer die ten gevolge heeft dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De reden moet voldoende dringend zijn om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Bij de beoordeling hiervan moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen, waarbij de aard en de ernst van de dringende reden tegen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer moeten worden afgewogen. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van de dringende reden liggen bij degene die de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden heeft beëindigd, in dit geval werkgever.
5.4.
Uitgangspunt in deze is dat werkgever ervan op de hoogte was dat [verzoeker] met zijn echtgenote een winkel had en dat hij daarin ook werkzaamheden verrichtte. Hoewel werkgever meende dat die werkzaamheden een negatieve invloed hadden op het functioneren van [verzoeker] in dienstbetrekking, heeft zij hem die nevenwerkzaamheden niet verboden. Voorts staat vast dat [verzoeker] van 1 tot en met 6 juni 2015 wegens een infectie opgenomen is geweest in het ziekenhuis en dat hij daarna meerdere malen door de bedrijfsarts is gezien. Op 13 juli 2015 was de bedrijfsarts van oordeel dat er op medische gronden geen arbeidsmogelijkheden waren. Op 27 juli 2015 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat [verzoeker] gedurende halve dagen passende werkzaamheden zou kunnen verrichten. Hoewel [verzoeker] vervolgens op 29 juli 2015 aan werkgever te kennen heeft gegeven zich niet in staat te achten tot het uitvoeren van de bedongen werkzaamheden, is hij, nadat hij door werkgever was opgeroepen om op 6 augustus 2015 over re-integratie te praten, bij werkgever verschenen.
5.5.
De beoordeling of al dan niet sprake is van arbeidsongeschiktheid, is voorbehouden aan de medisch deskundige, in dit geval de bedrijfsarts. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat [verzoeker] in elk geval tot 27 juli 2015 volledig arbeidsongeschikt was om de bedongen arbeid (als kok in een Italiaans restaurant) te verrichten. Dat wil nog niet zeggen dat [verzoeker] tot dat moment het bed moest houden en niets anders kon of mocht doen. Gelet daarop kan het verrichten van nevenactiviteiten, zoals het werken in de eigen winkel, niet zonder meer onverenigbaar worden geacht met de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] . Dat laatste is alleen het geval indien uit het verrichten van die nevenwerkzaamheden blijkt dat [verzoeker] de bedongen arbeid wel kon doen of die nevenwerkzaamheden nadelig zijn of kunnen zijn voor de re-integratie bij werkgever.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat uit het door werkgever overgelegde rapport van de bedrijfsrechercheur onvoldoende volgt dat [verzoeker] in zijn winkel zodanige werkzaamheden heeft verricht dat daaruit kan worden afgeleid dat hij de bedongen arbeid bij werkgever wel kon verrichten. Tijdens zijn observaties op 14 juli 2015 heeft de rechercheur voor wat betreft door [verzoeker] verrichte werkzaamheden alleen geconstateerd dat hij buiten een parasol opzette, hij de omgewaaide parasol en een bloempot overeind zette, hij een restant potgrond van de stoep veegde en dat hij een reclamebord iets overeind zette. Tijdens zijn observaties op 24 juli 2015 heeft de rechercheur ten aanzien van door [verzoeker] uitgevoerde werkzaamheden in de winkel waargenomen dat hij een parasol met voet en een reclameobject opruimde en dat hij het koelgedeelte van de verkoopbalie schoon maakte. De enige aanwijzing voor de stelling van werkgever dat [verzoeker] daadwerkelijk kookwerkzaamheden in zijn winkel verrichtte betreft de bestelling van een pizza door de rechercheur, waarna de echtgenote van [verzoeker] met het bonnetje naar de keuken loopt en “ [roepnaam verzoeker] ” roept. Na twintig minuten haalt de echtgenote van [verzoeker] een pizza uit de keuken op. Blijkens het rapport heeft de rechercheur zelf [verzoeker] niet zien koken.
5.7.
Op basis van het rapport kan dus slechts worden vastgesteld dat [verzoeker] gedurende twee dagen enkele ondersteunende werkzaamheden verrichtte. Voor de stelling dat hij gedurende die twee dagen daadwerkelijk als kok werkzaam was, is in het rapport geen direct bewijs te vinden. De kantonrechter kan dat bewijs ook niet afleiden uit de transcriptie van het gesprek van 6 augustus 2015. Daaruit volgt dat [verzoeker] het Nederlands niet goed machtig is, dat hij een jurist aan zijn zijde wil, dat hij weliswaar enkele keren in de winkel is geweest maar daarin niet heeft gewerkt en dat hij ziet dat de click tussen hem en werkgever verloren is gegaan. [verzoeker] heeft ook overigens steeds weersproken dat hij in zijn winkel werkzaamheden heeft verricht die behoren bij zijn functie als kok en aangevoerd dat hij slechts enkele ondersteunende werkzaamheden heeft verricht. Ter ondersteuning van zijn verweer heeft hij verklaringen overgelegd van familieleden en vrienden die tijdens zijn ziekte in de winkel hebben geholpen.
5.8.
Onder deze omstandigheden had het op de weg van werkgever gelegen om, alvorens tot ontslag over te gaan, [verzoeker] opnieuw en eventueel mede naar aanleiding van bevindingen van de bedrijfsrechercheur door de bedrijfsarts te laten keuren. Deze is bij uitstek degene die had kunnen beoordelen of [verzoeker] gelet op de door hem in zijn winkel verrichte nevenwerkzaamheden wel al op een eerder moment arbeidsgeschikt was dan wel of die nevenwerkzaamheden nadelig waren of konden zijn voor de re-integratie. Thans staat onvoldoende vast dat [verzoeker] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht die gelijk staan aan zijn normale werkzaamheden als kok. Evenmin staat voldoende vast dat [verzoeker] door de nevenwerkzaamheden zijn re-integratie heeft belemmerd. Dat maakt dat het ontslag op staande voet een dringende reden ontbeert en daarom niet rechtsgeldig is. De door [verzoeker] gevorderde vernietiging zal dan ook worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
5.9.
De omstandigheid dat [verzoeker] in zijn contacten met werkgever de ernst van zijn ziekte en verdere situatie mogelijk ernstiger heeft voorgesteld dan deze werkelijk was, valt hem weliswaar aan te rekenen, maar is onvoldoende om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Ook de omstandigheid dat [verzoeker] de bedrijfsarts noch werkgever heeft geïnformeerd over zijn (beperkte) nevenwerkzaamheden in zijn winkel is verwijtbaar, maar onvoldoende voor een ontslag op staande voet. Deze omstandigheden tezamen en in samenhang met de overige omstandigheden zoals hiervoor vermeld, kunnen weliswaar voldoende reden zijn om het vertrouwen van werkgever in [verzoeker] aan te tasten, maar kunnen naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op de verdere omstandigheden van het geval, niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een dringende reden.
5.10.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [verzoeker] recht op loon. De vordering van [verzoeker] tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat de werkgever te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 10% omdat [verzoeker] door geen open kaart te spelen heeft bij gedragen aan de ontstane situatie. De kosten verbonden aan de door [verzoeker] gestelde - en door werkgever niet betwiste - buitengerechtelijke werkzaamheden zijn aan te merken als redelijke kosten die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen, en wel voor een bedrag overeenkomstig het in rapport Voorwerk II vastgelegde geldende tarief van € 847,00.
5.11.
Tegen de vordering om [verzoeker] salarisspecificaties vanaf juli 2015 te verstrekken is geen verweer gevoerd, zodat deze vordering zal worden toegewezen. De daarover gevorderde dwangsom zal evenwel worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat er aanleiding is om te veronderstellen dat werkgever niet vrijwillig aan deze veroordeling zal voldoen.
5.12.
Nu de arbeidsovereenkomst voortduurt, heeft [verzoeker] recht om weer op de werkvloer te worden toegelaten ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten met alle bevoegdheden en faciliteiten die hij krachtens de arbeidsovereenkomst placht te genieten. Ook deze vordering zal worden toegewezen. Omdat ter zitting is gebleken dat werkgever mogelijk niet vrijwillig aan deze veroordeling zal voldoen, zal hieraan een dwangsom van € 100,- per dag worden verbonden, met een maximum van € 10.000,-.
5.13.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van werkgever, omdat zij ongelijk krijgt.
in de zaak van het tegenverzoek
5.15.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek van werkgever om [verzoeker] te veroordelen tot vergoeding van de gefixeerde schade die het gevolg is van het ontslag op staande voet, zal worden afgewezen. Het ontslag op staande voet wordt immers vernietigd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt werkgever tot betaling aan [verzoeker] van het loon van € 2.700,00 bruto per maand vanaf 6 augustus 2015, tot heden te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de respectieve bedragen;
6.3.
veroordeelt de werkgever tot verstrekking van de salarisspecificaties vanaf juli 2015;
6.4.
veroordeelt de werkgever tot betaling van € 847,00, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2015;
6.5
veroordeelt de werkgever om [verzoeker] , zodra hij daartoe in staat is, toe te laten tot de werkvloer om zijn gebruikelijke werkzaamheden te verrichten met alle bevoegdheden en faciliteiten die [verzoeker] gedurende het dienstverband heeft, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de werkgever daar niet aan voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt.
6.6.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 478,00, te weten:
griffierecht € 78,00
salaris gemachtigde € 400,00 ;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak van het tegenverzoek
6.9.
wijst het verzoek af;
Deze beschikking is gegeven door mr J.J. Dijk, kantonrechter en op 4 november 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter