In deze zaak gaat het om een lerares Engels in het voortgezet speciaal onderwijs die in beroep gaat tegen besluiten van haar werkgever, het college van bestuur van stichting Surplus. De lerares is aangesteld als vakleerkracht, maar haar functie wordt gewijzigd en in het risicodragend deel van de formatie geplaatst. Vervolgens ontvangt zij ontslag wegens opheffing van haar betrekking, waartegen zij geen rechtsmiddel aanwendt. Hierdoor komt het ontslag rechtens vast te staan. De rechtbank oordeelt dat een uitspraak over de wijziging van de functiebenaming en de RDDF-plaatsing geen effect kan hebben op het reeds vastgestelde ontslag. De lerares kan met haar beroep geen resultaat bereiken dat voor haar feitelijke betekenis heeft, waardoor de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart.
De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder de aanstelling van de lerares en de besluiten van de werkgever. De lerares heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen het ontslagbesluit, waardoor dit besluit definitief is. De rechtbank overweegt dat het procesbelang van de lerares is komen te vervallen, aangezien een uitspraak van de rechtbank geen invloed kan hebben op haar situatie. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.