ECLI:NL:RBNHO:2015:9406

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
C/14/156912 / HA ZA 14-305
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van deurwaarder en deurwaarderskantoor in civiele executieprocedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de aansprakelijkheid van een deurwaarder en zijn kantoor aan de orde. Eiser, [Achternaam ep], heeft een vordering ingesteld tegen het Invorderingsbedrijf B.V. en het deurwaarderskantoor, na het leggen van beslag op zijn vermogen. De zaak is ontstaan uit een eerdere veroordeling van [Achternaam 1] door de rechtbank Noord-Nederland, waarbij [Achternaam ep] als gedaagde was betrokken. Eiser stelt dat de deurwaarder onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen zonder de juiste volmachten en zonder de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij diverse processtukken zijn ingediend, waaronder dagvaardingen en vonnissen van andere rechtbanken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de deurwaarder bevoegd was om het beslag te leggen, en dat de stellingen van [Achternaam ep] onvoldoende onderbouwd waren om de vordering te steunen. De rechtbank oordeelt dat de deurwaarder niet onrechtmatig heeft gehandeld, en dat de vordering van [Achternaam ep] om schadevergoeding af te wijzen is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beslag niet buitenproportioneel was, en dat de deurwaarder niet verplicht was om af te zien van beslaglegging, ondanks het bestaan van een derdenbeslag. De vordering tot opheffing van het beslag onder de Belastingdienst is niet verder besproken, omdat gedaagden hebben toegezegd dit beslag op te heffen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van [Achternaam ep] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 7 oktober 2015 door mr. M.A.J. Berkers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
MAB/FV
zaaknummer / rolnummer: C/14/156912 / HA ZA 14-305
Vonnis van 7 oktober 2015 (bij vervroeging)
in de zaak van
[Voorletters ep] [Achternaam ep] , h.o.d.n. EXPO TEAM,
zaak doende te [Woonplaats ep] , woonplaats gekozen hebbende te Koekange,
eiser,
advocaat mr. M.C.J. Freijters te Koekange,
tegen
1. de besloten vennootschap
INVORDERINGSBEDRIJF B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap
GERECHTSDEURWAARDERSKANTOOR [Achternaam gp] B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
3.
[Voornaam gp 3] [Achternaam gp] Q.Q.,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagden,
advocaat mr. J.S. Dallinga te Alkmaar.
Eiser wordt hierna ook genoemd ‘ [Achternaam ep] ’, gedaagde sub 1 ‘het Invorderingsbedrijf’, gedaagde sub 2 ‘het deurwaarderskantoor’ en gedaagde sub 3 ‘de deurwaarder’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 april 2014;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid en tevens conclusie van antwoord;
  • het antwoord in incident tot onbevoegdheid;
  • het verwijzingsvonnis van 6 augustus 2014 van deze rechtbank, sectie kanton, locatie Alkmaar;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 26 november 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 september 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 7 mei 2013 van de rechtbank Noord-Nederland (afdeling privaatrecht, locatie Assen) is [Voornaam 1] [Achternaam 1] (hierna: [Achternaam 1] ) bij verstek veroordeeld om aan het Invorderingsbedrijf te betalen een bedrag van € 1.950,12, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over € 1.514,75 vanaf 22 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. [Achternaam 1] is daarbij ook veroordeeld in de proceskosten, tot die uitspraak begroot op € 89,34 aan dagvaardingskosten, € 448,00 aan griffierecht en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde van het Invorderingsbedrijf. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Op 5 juni 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland (afdeling civiel recht, kantonrechter, zitting houdende te Lelystad) in een procedure tussen [Achternaam 1] als eiser en [Achternaam ep] als gedaagde een tussenvonnis gewezen. Op 9 oktober 2013 is in deze procedure eindvonnis gewezen. Op het eerste blad van dit eindvonnis is 5 juni 2013 als vonnisdatum vermeld. In dit eindvonnis is [Achternaam ep] veroordeeld om te betalen aan [Achternaam 1]
“een bedrag van € 3.456,16, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen waarbij op de facturen de bedragen die onder het opschortingsrecht van [Achternaam ep] vallen in mindering worden gebracht”. Daarbij is [Achternaam ep] tevens veroordeeld in de kosten van het geding, tot dat moment aan de zijde van [Achternaam 1] voornoemd begroot op € 746,14. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In de procedure die heeft geleid tot voornoemde vonnissen werd [Achternaam 1] bijgestaan door het Invorderingsbedrijf, aan wie [Achternaam 1] de incasso van de betreffende vordering had overgedragen.
2.3.
Bij exploot van 14 juni 2013 heeft de deurwaarder op verzoek van het Invorderingsbedrijf uit kracht van het vonnis van 7 mei 2013 ten laste van [Achternaam 1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder [Achternaam ep] en wel
“op alle voor zodanig beslag vatbare gelden, geldswaarden en zaken, die de derde gearresteerde verschuldigd mocht zijn of worden aan of onder haar/zijn berusting mocht hebben of verkrijgen van”[Achternaam 1] .
2.4.
Blijkens een exploot van 14 november 2013 heeft de deurwaarder op verzoek van [Achternaam 1] op die dag aan [Achternaam ep] betekend
“een in executoriale vorm uitgegeven grosse van een vonnis, rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad dd 05-06-2013 inzake bovengenoemde partijen”en [Achternaam ep] bevel gedaan om binnen twee dagen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de bedragen opgesomd in 1-9 van het exploot (totaal:
€ 4.979,80).
2.5.
De deurwaarder heeft op basis van het in 2.2. bedoelde vonnis diverse executoriale beslagen gelegd ten laste van [Achternaam ep] , te weten op 19 november 2013 op de onroerende zaak aan de [Adres 1] , eveneens op 19 november 2013 onder ABN Amro Bank N.V en op 25 november 2013 onder ING Bank N.V. Daarnaast is beslag gelegd onder de Belastingdienst.
2.6.
Bij e-mail van 26 november 2013 heeft [Achternaam ep] de deurwaarder bericht, voor zover hier van belang:
“Wij hebben een betekening en bevel gekregen inzake de zaak [Achternaam 1] . Echter ligt daar al een beslag op via de invorderingsbedrijf. Wij kunnen dus niet over gaan tot betaling hiervan. Ik wil u tevens vragen de beslaglegging op onze prive rekening en Onroerend goed eraf te halen.
Wij komen afgelopen vrijdag terug uit het buitenland en dan ligt er beslag op de prive rekening en op ons huis, hoewel daar al een beslag op ligt en wij helemaal gee tijd hebben gehad om uberhaupt te reageren of actie te ondernemen.
Wij zullen het bedrag waartoe wij zijn veroordeeld over maken naar mijn advocaat als middelaar, want wat hier gebeurt gaat ver buiten wat alle redelijkheid is.
Van wie heeft u deze opdracht gekregen?”
De deurwaarder heeft hierop op 26 november 2013 geantwoord:
“Naar aanleiding van uw berichtgeving aan het invorderingsbedrijf zenden wij u bijgaande opgave en waarvan de inhoud voor zich spreekt.
Aangezien wij eveneens de vordering afhandelen namens het invorderingsbedrijf jegens [Achternaam 1] willen wij u verzoeken het totaal verschuldigde direct aan ons kantoor over te boeken (…)
Een betaling aan uw advocaat is van onwaarde. (…)”
Vervolgens heeft [Achternaam ep] op 26 november 2013 aan de deurwaarder geschreven:
“Ik kan nergens terug vinden dat u opdracht hebt gekregen van het invorderingsbedrijf om deze vordering Te innen. Wij zijn bereid om de betaling te doen waar we toe veroordeeld zijn. Echter heeft het invorderingsbedrijf Ons geen opdracht gegeven hiertoe, en kunnen we dit niet uitvoeren. Daarnaast heeft u beslag laten leggen, waardoor ABN ons 135 euro in rekening heeft gebracht en u brengt Extra kosten in rekening welke wij uiteraard niet zullen vergoeden. Wij Willen op papier de garantie krijgen dat de twee beslagleggingen opgeheven worden als wij de veroordeelde Bedragen daadwerkelijk over maken. Ik kom uit op een bedrag van 4678,85 (…).”
De deurwaarder heeft hierop, opnieuw op 26 november 2013, geantwoord:
“U hebt op 14 november 2013 het vonnis betekend gekregen met bevel om binnen twee dagen te voldoen aan de inhoud van gemeld vonnis. U hebt dat niet gedaan en vervolgens zijn executiemaatregelen getroffen. U hebt ook geen contact opgenomen. U dient het bedrag als opgegeven te voldoen. Indien u in gebreke blijft, zijn wij genoodzaakt aanvullende maatregelen te treffen en waardoor de kosten alleen nog maar verder oplopen.”
2.7.
De advocaat van [Achternaam ep] heeft de deurwaarder op 28 november 2013 gemaild met het verzoek executiehandelingen achterwege te laten en daarin onder meer geschreven:
“Ik heb met uw kantoor gebeld en kreeg daar te horen dat uw opdrachtgever Invorderingsbedrijf B.V. is. Wat de grondslag is dat u namens [Voornaam 1] [Achternaam 1] zou kunnen optreden is niet duidelijk geworden. Zonder een daartoe strekkende volmacht van [Voornaam 1] [Achternaam 1] aan Invorderingsbedrijf B.V. , heeft u onbevoegd gehandeld (…)”
De deurwaarder heeft hierop op 9 december 2013 geantwoord:
“Wij hebben het vonnis in opdracht van het Invorderingsbedrijf ter executie. Uw cliënt heeft verzuimd de wettelijke verplichte verklaring af te leggen en waardoor er van uit is gegaan dat geen gelden werden getroffen door de beslaglegging. In opdracht van cliënte hebben wij de executie ter hand genomen. (…)”
en later op de dag geschreven:
“(…) De veroordeling komt ons duidelijk voor. Voor het overige mag ik u wel verwijzen naar artikel 434 Rv (…)”
2.8.
Op 20 december 2013 heeft [Achternaam ep] een bedrag van € 4.304,77 overgemaakt aan de deurwaarder.
2.9.
ING Bank N.V. heeft op 9 januari 2014 uit hoofde van het executoriale beslag een bedrag van € 2.136,35 overgemaakt aan de deurwaarder.
2.10.
De deurwaarder heeft vervolgens een bedrag van € 431,81 aan [Achternaam ep] terugbetaald. De deurwaarder heeft zich bij de berekening van dat bedrag gebaseerd op een ongedateerde opgave waarin staat dat het openstaande bedrag op dat moment € 6.009,31 bedroeg.

3.Het geschil

3.1.
[Achternaam ep] vordert samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van gedaagden
I. tot betaling van € 1.704,54, vermeerderd met de wetttelijke (handels)rente vanaf 9 januari 2014 tot de dag der algehele voldoening;
II. om binnen 5 dagen na betekening van het vonnis het beslag dat onder de Belastingdienst is gelegd op te heffen en de Belastingdienst daarvan in kennis te stellen met afschrift van deze kennisgeving aan [Achternaam ep] , op straffe van € 500,00 per dag dat gedaagden nalatig zijn aan deze veroordeling gevolg te geven;
III. in de kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten
3.2.
[Achternaam ep] stelt zich op het standpunt dat het Invorderingsbedrijf, het deurwaarderskan-toor en de deurwaarder aan hem een bedrag van (€ 6.009,31 - € 4.304,77 =) € 1.704,54 verschuldigd zijn, omdat zij aansprakelijk zijn voor de executiekosten. [Achternaam ep] was steeds bereid tot betaling van hetgeen hij uit hoofde van het eindvonnis in de procedure tussen [Achternaam 1] en hem aan [Achternaam 1] verschuldigd was, maar was in afwachting van duidelijkheid van het Invorderingsbedrijf. Op basis van het derdenbeslag dat door het Invorderingsbedrijf was gelegd, was [Achternaam ep] gehouden om eerst aan die partij te betalen. [Achternaam ep] heeft er daarom voor gekozen geen gehoor te geven aan het betalingsbevel van de deurwaarder van
14 november 2013. Desondanks vond de deurwaarder c.q. het Invorderingsbedrijf het nodig om al op 25 november 2013 beslag te leggen onder twee banken, de belastingdienst en op de woning. Toen [Achternaam ep] daarover navraag deed bij het deurwaarderskantoor, kreeg hij te horen dat de deurwaarder optrad namens zowel [Achternaam 1] als het Invorderingsbedrijf, terwijl alleen het Invorderingsbedrijf zijn opdrachtgever zou zijn. Een volmacht waaruit blijkt dat het Invorderingsbedrijf en de deurwaarder bevoegd zijn om namens [Achternaam 1] op te treden, ontbreekt. [Achternaam ep] gaat ervan uit dat zij wat betreft [Achternaam 1] betreft onbevoegd hebben opgetreden. De bevoegdheid van de deurwaarder beperkte zich tot het Invorderingsbedrijf.
3.3.
Verder stelt [Achternaam ep] dat de deurwaarder geen vonnis bij hem heeft achtergelaten
terwijl dat wel in het exploot van 14 november 2013 wordt gesteld en dat in het exploot niet het eindvonnis van 9 oktober 2013 maar het tussenvonnis van 5 juni 2013 wordt genoemd. Aangenomen moet worden dat het eindvonnis niet is betekend, waardoor er geen startpunt is voor de executoriale handelingen en dus sprake is van vexatoire beslagen. Alle executiekosten moeten dus voor rekening van gedaagden blijven.
3.4.
Daarnaast legt [Achternaam ep] aan zijn vordering ten grondslag dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het Invorderingsbedrijf handelt in strijd met het uitgangspunt dat de minst bezwaarlijke weg moet worden gekozen, nu zij geen enkele poging heeft ondernomen om [Achternaam ep] tot betaling te bewegen. Verder wordt [Achternaam ep] onnodig in zijn belangen geschaad doordat er direct op vier manieren beslag is gelegd. Het belang van het Invorderingsbedrijf weegt daarvoor niet zwaar genoeg. Er was geen sprake van een onherroepelijk vonnis, het was een beperkte vordering van nog geen € 2.000,00 en niet gebleken was dat [Achternaam ep] niet tot betaling bereid was.
3.5.
De gedragingen van de deurwaarder zijn ook aan het Invorderingsbedrijf toerekenbaar, zodat zij tevens onrechtmatig handelt. Wat die gedragingen betreft, geldt volgens [Achternaam ep] het volgende. De deurwaarder heeft onrechtmatig gehandeld, a) door te handelen voor een partij ( [Achternaam 1] ) zonder daartoe gemachtigd te zijn, b) beslag te leggen zonder dat het (juiste) vonnis is betekend en c) niet die zorgvuldigheid in acht te nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Ten aanzien van de zorgvuldigheid stelt [Achternaam ep] dat de deurwaarder heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende gedragsregels. Door de beroepsfouten c.q. het onrechtmatig handelen heeft de deurwaarder [Achternaam ep] schade toegebracht ten belope van in elk geval het bedrag dat door ING Bank is betaald, waarvan slechts een klein deel is teruggeboekt.
3.6.
Gedaagden voeren verweer. Zij voeren in de eerste plaats aan dat [Achternaam ep] in zijn vordering jegens het deurwaarderskantoor niet kan worden ontvangen. De verordeningen/gedragsregels waarop [Achternaam ep] zich beroept, zien op de gerechtsdeurwaarder als ambtsdrager/natuurlijk persoon. Het deurwaarderskantoor is daaraan niet onderworpen.
Verder betogen zij dat [Achternaam ep] niet in zijn vordering kan worden ontvangen, omdat het Invorderingsbedrijf en de deurwaarder werkzaamheden hebben uitgevoerd in naam van de executant, zijnde de schuldeiser van [Achternaam ep] . Zij hebben daarbij geen rechtsgevolgen voor zichzelf in het leven geroepen. Eventuele rechtsgevolgen binden de opdrachtgever.
Daarnaast betwisten zij dat zij niet gemachtigd waren om op te treden namens [Achternaam 1] . Het Invorderingsbedrijf verwijst hiervoor naar een service overeenkomst en de deurwaarder verwijst naar artikel 434 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waaruit zijn bevoegdheid om op te treden rechtstreeks volgt.
3.7.
Voorts stellen gedaagden dat de titel waarvan tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden voldoet aan de vereisten van artikel 430 Rv. De titel, te weten het eindvonnis met op het voorblad de datum van 5 juni 2013, is betekend op 14 november 2013. Voor het beslaan van vermogensbestanddelen wijzen gedaagden op artikel 435 lid 1 Rv en voor de kosten van de tenuitvoerlegging wijzen zij op artikel 434a Rv.
Daarnaast betogen gedaagden dat [Achternaam ep] ten onrechte op de door hem te betalen bedragen in mindering heeft gebracht de kosten die de banken bij hem in dat kader in rekening hebben gebracht. Gedaagden staan buiten de contractuele relatie tussen [Achternaam ep] en de bankinstellingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat gedaagde sub 3 is aan te merken als de deurwaarder die het in het beslagexploot van 14 november 2013 bedoelde vonnis heeft betekend en alle in deze zaak aan de orde zijnde beslagen - dus ook het derdenbeslag ten laste van [Achternaam 1] - heeft gelegd, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
4.2.
[Achternaam ep] legt aan zijn vordering onder I ten grondslag dat de deurwaarder misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder hij dat heeft gedaan. [Achternaam ep] houdt daarvoor tevens het deurwaarderskantoor en het Invorderingsbedrijf aansprakelijk.
Het deurwaarderskantoor
4.3.
De taken en bevoegdheden van de gerechtsdeurwaarder zijn beschreven in de Gerechtsdeurwaarderswet. Deze regelt het ambt van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder is als natuurlijk persoon een door de Kroon benoemde functionaris met een onafhankelijke positie. De belangrijkste van de verschillende ambtsverplichtingen van de deurwaarder is de ministerieplicht, dat wil zeggen de plicht van de gerechtsdeurwaarder om, indien daarom wordt verzocht, zijn ambtelijke diensten te verlenen, zoals het ten uitvoer leggen van executoriale titels en het in dat verband leggen van executoriale beslagen. Beslag kan in het wettelijk stelsel alleen worden gelegd door een deurwaarder, die beslag legt in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar. Dit brengt mee dat de deurwaarder als onafhankelijke functionaris de enige is die verantwoordelijk is voor zijn handelen bij de beslaglegging en volgens vaste jurisprudentie ook de enige die behoort te worden aangesproken op een onjuiste taakvervulling en (beweerdelijk) onrechtmatig handelen. Mede om die reden dienen de beslagexploten duidelijk te vermelden welke deurwaarder beslag heeft gelegd. Dat de deurwaarder zijn kantoor uitoefent in de vorm van een B.V., maakt niet dat die vennootschap, in dit geval het deurwaarderskantoor, uit onrechtmatige daad kan worden aangesproken door degene ten laste van wie het beslag is gelegd. Daarvoor is het leggen van beslag en de verdere executie daarvan te zeer verbonden aan de persoon van de deurwaarder in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar. Bezien in het licht van de wettelijke taak van de deurwaarder en zijn hoedanigheid van door de Kroon benoemde natuurlijk persoon met een onafhankelijke positie die beslag legt in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar, heeft de beslaglegging ook niet in het maatschappelijk verkeer te gelden als een gedraging van het deurwaarderskantoor waarvoor laatstgenoemde uit onrechtmatige daad kan worden aangesproken. [Achternaam ep] heeft geen (andere) specifiek door het deurwaarderskantoor verrichte handelingen of gedragingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd, zodat het gevorderde ten aanzien van het deurwaarderskantoor niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het invorderingsbedrijf
4.4.
De executiekosten waarvoor [Achternaam ep] (onder meer) het Invorderingsbedrijf aansprakelijk houdt, zijn gemaakt in het kader van de executie van het eindvonnis in de procedure tussen [Achternaam 1] en [Achternaam ep] . [Achternaam ep] heeft bij monde van zijn advocaat ter zitting desgevraagd erkend dat er van de zijde van [Achternaam 1] geen aanwijzingen zijn dat hij deze executie niet gewild zou hebben. De stellingen van [Achternaam ep] bieden daarnaast geen grondslag voor de conclusie dat het Invorderingsbedrijf in de executiefase niet langer bevoegd was namens [Achternaam 1] op te treden. Dat er tussen [Achternaam 1] en het Invorderingsbedrijf een conflict was ontstaan over – kennelijk – de betaling en het Invorderingsbedrijf ten laste van [Achternaam 1] derdenbeslag onder [Achternaam ep] had laten leggen op de vordering van [Achternaam 1] op [Achternaam ep] , is daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat voor zover het Invorderingsbedrijf heeft aangedrongen op een wijze van beslaglegging die [Achternaam ep] buitenproportioneel acht, ervan moet worden uitgegaan dat zij die handelingen heeft verricht in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de executant, [Achternaam 1] . Dit brengt mee dat niet het Invorderingsbedrijf, maar [Achternaam 1] daarvoor door [Achternaam ep] zou moeten worden aangesproken. Voor zover in de stellingen van [Achternaam ep] besloten ligt dat het Invorderingsbedrijf (uitsluitend en buiten medeweten van [Achternaam 1] ) heeft aangedrongen op executie om haar eigen vordering op [Achternaam 1] betaald te krijgen, acht de rechtbank deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling dat het Invorderingsbedrijf onrechtmatig jegens [Achternaam ep] zou hebben gehandeld een deugdelijke onderbouwing mist, zodat de vordering jegens haar reeds om die reden voor afwijzing gereed ligt.
De deurwaarder
4.6.
Gelet op hetgeen [Achternaam ep] ter zitting heeft verklaard en de in het geding gebrachte stukken gaat de rechtbank ervan uit dat de rechtbank Midden-Nederland op 9 oktober 2013 een veroordelend vonnis heeft gewezen dat bestaat uit een eerste blad met daarop als datum 5 juni 2013 (naar het zich laat aanzien dezelfde pagina 1 als pagina 1 van het tussenvonnis van 5 juni 2013) en vervolgens pagina’s 3 tot en met 5, gedateerd 9 oktober 2013. De deurwaarder heeft een afschrift van de grosse in het geding gebracht en ook [Achternaam ep] beschikt alleen over een afschrift van het eindvonnis dat er zo uitziet.
4.7.
De rechtbank gaat er verder van uit dat op 14 november 2013 het eindvonnis van
9 oktober 2013 aan [Achternaam ep] is betekend, en dus niet het tussenvonnis van 5 juni 2013. In het exploot worden immers de bedragen genoemd tot betaling waarvan [Achternaam ep] bij vonnis van
9 oktober 2013 is veroordeeld. Dat in het exploot is vermeld dat het gaat om een vonnis van 5 juni 2013 is niet vreemd, gezien de dagtekening van de eerste pagina van het vonnis.
Uit de gedingstukken blijkt dat [Achternaam ep] ook heel goed wist om welk vonnis het ging en dat dit vonnis de grondslag vormde voor de gelegde beslagen, zoals namens [Achternaam ep] ter zitting nog eens is bevestigd. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [Achternaam ep] dat met het exploot het vonnis niet is meebetekend, zoals [Achternaam ep] stelt. Uit het exploot, dat dwingende bewijskracht heeft, blijkt immers dat dit wel het geval is en [Achternaam ep] heeft geen bewijs aangeboden van zijn stelling dat het vonnis niettemin ontbrak.
4.8.
Dit brengt mee dat het betoog van [Achternaam ep] dat de executie is aangevangen op basis van een niet rechtsgeldig betekend vonnis, faalt en dus geen grondslag kan vormen voor de vordering onder I.
4.9.
Aan de vordering onder I is verder ten grondslag gelegd dat de deurwaarder heeft gehandeld voor [Achternaam 1] zonder daartoe gemachtigd te zijn. Deze grondslag stuit af op hetgeen hiervoor in 4.4. is overwogen in combinatie met het bepaalde in artikel 434 Rv.
De rechtbank gaat ervan uit dat het Invorderingsbedrijf bevoegd was de deurwaarder namens [Achternaam 1] de executoriale titel te overhandigen waarvan uitvoering werd verlangd, waardoor de deurwaarder werd gemachtigd tot het doen van de gehele executie.
4.10.
Tenslotte stelt [Achternaam ep] dat de deurwaarder bij de executie niet die zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. [Achternaam ep] verwijt de deurwaarder dat hij geen (de rechtbank begrijpt: afdoende) reactie heeft gegeven op e-mails van 26 en 28 november 2013 en 9 december 2013 van [Achternaam ep] met het verzoek aan te geven of hij bevoegd was namens [Achternaam 1] op te treden en dat de deurwaarder beslag heeft gelegd terwijl hij wist dat het [Achternaam ep] , gelet op het onder hem gelegde derdenbeslag in opdracht van het Invorderingsbedrijf, niet vrij stond te voldoen aan het betalingsbevel van 14 november 2013.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de deurwaarder niet gehouden was af te zien van beslaglegging op respectievelijk 19 en 25 november 2013 vanwege zijn bekendheid met het derdenbeslag onder [Achternaam ep] op hetgeen [Achternaam ep] aan [Achternaam 1] verschuldigd was of mocht worden. Aan de beslaglegging ging, zoals wettelijk vereist, een betalingsbevel vooraf en het standpunt van [Achternaam ep] dat hij vanwege het derdenbeslag niet bevrijdend aan [Achternaam 1] kon betalen, doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om beslag te leggen op basis van het vonnis van 9 oktober 2013. [Achternaam ep] had bovendien de gegeven betalingstermijn kunnen benutten om contact op te nemen met de deurwaarder om duidelijk te krijgen of hij aan hem bevrijdend kon betalen of om te onderzoeken of er andere mogelijkheden waren om beslaglegging te voorkomen, bijvoorbeeld door het stellen van zekerheid. De rechtbank acht de gegeven betalingstermijn c.q. de termijn tussen het betalingsbevel en de gelegde beslagen niet zodanig kort dat dit de beslaglegging vexatoir zou maken. Dat [Achternaam ep] gedurende die termijn in het buitenland verbleef en niet tijdig op de hoogte is geraakt van het betalingsbevel, is voor zijn risico.
4.12.
Dat de executiekosten na de beslaglegging zijn opgelopen, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin te wijten aan onrechtmatig handelen van de deurwaarder. Anders dan [Achternaam ep] kennelijk meent, heeft de deurwaarder zijn e-mails van 26 en 28 november 2013 wel degelijk inhoudelijk beantwoord. In zijn eerste e-mail van 26 november 2013 (waarvan de relevante inhoud in 2.6. is opgenomen) heeft de deurwaarder aan [Achternaam ep] meegedeeld dat het totaal verschuldigde bedrag aan zijn kantoor kon worden overgemaakt omdat hij eveneens de vordering afhandelde namens het Invorderingsbedrijf. Eventuele onduidelijkheid bij [Achternaam ep] over de vraag aan wie hij bevrijdend kon betalen, heeft de deurwaarder daardoor meteen weggenomen. Er was voorts onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de deurwaarder niet tot executie bevoegd was, gelet op het bepaalde in 434 Rv. Gegronde redenen om ervan uit te gaan dat het Invorderingsbedrijf in de contacten met de deurwaarder [Achternaam 1] niet kon vertegenwoordigen, zijn door [Achternaam ep] niet aangedragen. Ofschoon de
e-mails van de deurwaarder in dit opzicht niet uitblinken in duidelijkheid, zijn ze niet van dien aard dat daardoor gerechtvaardigde twijfel kon ontstaan aan de bevoegdheid van de deurwaarder om het vonnis van 9 oktober 2013 te executeren.
4.13.
Dat voor een betrekkelijk geringe vordering zowel twee bankrekeningen als de woning van [Achternaam ep] zijn beslagen en er beslag is gelegd onder de Belastingdienst, voert niet tot de conclusie dat het beslag buitenproportioneel en daarmee vexatoir was. Uitgangspunt is dat het de executant vrij staat te gelijker tijd beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen (artikel 435 Rv). [Achternaam ep] heeft niet concreet gemaakt dat beslaglegging op meerdere vermogensbestanddelen in dit geval buitenproportioneel was. De rechtbank betrekt daarbij dat het beslag onder de Belastingdienst geen doel heeft getroffen en de beslagen op de bankrekeningen maar voor een deel van de vordering.
4.14.
Uit al het voorgaande volgt dat van onrechtmatig handelen van de deurwaarder niet is gebleken, zodat het onder I gevorderde ook ten aanzien van hem zal worden afgewezen.
Vordering II
4.15.
Ter zitting hebben gedaagden toegezegd het onder de Belastingdienst gelegde beslag alsnog op te heffen. De rechtbank gaat ervan uit dat gedaagden deze toezegging gestand doen, zodat de vordering onder II geen bespreking behoeft.
Proceskosten
4.16.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
768,00(2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.376,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.376,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.