ECLI:NL:RBNHO:2015:9246

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
15/810055-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging voor doodslag op moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn moeder. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in een psychiatrisch centrum, heeft op 18 februari 2015 in Heemstede zijn moeder opzettelijk van het leven beroofd door middel van stomp geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 12 oktober 2015 heeft de officier van justitie, mr. J.G. Hendriks, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Roodveldt, heeft betoogd dat er voldoende bewijs is voor een bewezenverklaring.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met een Pro Justitia Rapportage, waarin werd vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychiatrische aandoening, namelijk schizofrenie van het paranoïde type. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het delict niet toerekeningsvatbaar was, wat de rechtbank heeft overgenomen. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernst van het feit en de kans op recidive. De benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.409,66 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810055-15
Uitspraakdatum: 26 oktober 2015
Tegenspraak
verkort strafvonnis(artikel 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, locatie Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC), te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.G. Hendriks en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2015 te Heemstede, [slachtoffer], verdachtes moeder, opzettelijk van het leven heeft beroofd, door stomp geweld, door middel van slaan en/of stompen en/of trappen tegen en/of stampen op het hoofd en/of in het gezicht en/of de borstkast en/of (elders) op/tegen het bovenlichaam.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. Wat betreft dit laatste overweegt de rechtbank in het bijzonder dat gelet op het onderzoek ter terechtzitting van 12 oktober 2015 zich niet de situatie van artikel 16 Sv voordoet; verdachte – die thans dwangmedicatie ontvangt – is naar het oordeel van de rechtbank in staat de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te kunnen komen.
3.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het hierna bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 februari 2015 te Heemstede, [slachtoffer], verdachtes moeder, opzettelijk van het leven heeft beroofd, door stomp geweld, door middel van trappen tegen en/of stampen op het hoofd en/of in het gezicht en/of op de borstkast en/of elders op/tegen het bovenlichaam.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de over de persoon van verdachte uitgebrachte Pro Justitia Rapportage, gedateerd 31 juli 2015 en opgemaakt door M.F. de Vries, psychiater, en A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Deze rapportage houdt onder meer het volgende in:
“Betrokkene komt in het huidige onderzoek naar voren als een in psychiatrisch opzicht ernstig chronisch zieke man. Er is sprake van een ziekelijke stoornis welke zich laat omschrijven als een schizofrenie van het paranoïde type. Deze schizofrene stoornis kenmerkt zich door gehoorshallucinaties, een ernstig gestoorde realiteitstoetsing met inhoudelijke en formele denkstoornissen (waandenkbeelden, een grote mate van incoherentie en van de hak op de tak spreken), en een zogenoemd negatief symptomencomplex (tot weinig komen, begeleiding nodig hebben bij zaken als zelfzorg en sociaal terugtrekgedrag). De lijdensdruk is als gevolg van deze klachten hoog.
Wanneer gekeken wordt naar het beloop van deze klachten blijkt sprake van een debuteren van klachten in de (vroege) adolescentie en een chronisch en invaliderend beloop van klachten. Betrokkene bereikt nimmer een mate van autonomie zoals men normaliter zou verwachten van een man in deze leeftijd, en met een probleemloos verlopen lagere school periode. (…)
Schizofrenie betreft een chronische, invaliderende stoornis. Daar waar klachten op symptomatisch niveau met medicatie en begeleiding behandeld kunnen worden, is het nimmer te genezen. Ook zal iemand met schizofrenie nimmer meer het oorspronkelijke niveau van functioneren bereiken van voor het ontstaan van de stoornis. Dit word ook wel de knik in de levenslijn genoemd. Uit de beschikbare gegevens is bekend dat deze knik in de levenslijn, ofwel het manifesteren van de stoornis, bij betrokkene reeds rond zijn veertiende jaar was. Gezien de chroniciteit van de stoornis kan dan ook gesteld worden dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van schizofrenie van het paranoïde type. (…)
Ten aanzien van de doorwerking is het belangrijk op te merken dat op basis van de beschikbare gegevens (zoals de behandelverslagen van de GGZ, de informatie van belangrijke referenten en de politieverslagen) gesteld kan worden dat bij betrokkene direct voorafgaand, en zeer kort na het ten laste gelegde, sprake was van een floride (ernstig) psychotisch toestandsbeeld. Omdat een psychose niet van het een op het andere moment ontstaat (dan wel verdwijnt), kan gesteld worden dat ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake moet zijn geweest van een ernstig psychotisch toestandsbeeld. (…)
Hoewel niet duidelijk is wat zich in het huis van moeder afgespeeld heeft ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) (…) zijn ondergetekenden wel van mening dat zijn (de rechtbank begrijpt: betrokkenes) ernstige psychotische toestandsbeeld, en daaruit voortvloeiend zijn ernstig gestoorde realiteitstoetsing, volledig heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Mocht het ten laste gelegde bewezen verklaard worden dan adviseren zij Uw College betrokkene voor het hem ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.”
Gelet op de stukken en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, onderschrijft de rechtbank deze overwegingen van de gedragsdeskundigen, neemt zij die over en maakt zij deze tot de hare. De rechtbank is dan ook, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en dat het bewezenverklaarde verdachte wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte te dier zake ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de op te leggen maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen en daarbij te bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de complexe problematiek, verdachte gebaat is bij structuur, begeleiding en therapie, welke naar de mening van de raadsvrouw het best zijn te vinden in de door de officier van justitie gevorderde maatregel.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewezen is verklaard dat verdachte zijn moeder, [slachtoffer], opzettelijk en op gewelddadige wijze van het leven heeft beroofd. Dit is een zeer ernstig feit, dat veel leed en verdriet heeft veroorzaakt, met name bij de nabestaanden van [slachtoffer], onder wie haar dochter [dochter] en haar drie zussen, zo is gebleken uit - onder meer - de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van deze nabestaanden.
In hun Pro Justitia Rapportage van 31 juli 2015 schatten de deskundigen De Vries en Spangenberg, beiden voornoemd, de kans op recidive op soortgelijke feiten (bij een ontbreken van een kader) als hoog. Daarbij hebben de deskundigen in aanmerking genomen dat verdachte een zeer gebrekkig ziektebesef en -inzicht heeft en tot op heden weinig medicatietrouw is. Voorts is er naar de mening van de deskundigen een groot gebrek aan beschermende factoren. Zo heeft verdachte onder andere een zeer beperkt steunsysteem, is er sprake van enige mate van middelengebruik en heeft verdachte een afwerende houding ten aanzien van hulpverlenende instanties. De deskundigen overwegen vervolgens het volgende:
“Mocht Uw College besluiten aan betrokkene een behandeling in een strafrechtelijk kader op te leggen dan zou in de visie van ondergetekenden, op basis van de ernst en de chroniciteit van de problematiek, een intensief behandel- en begeleidingstraject van jaren nodig zijn om het recidiverisico op soortgelijke feiten als het huidige ten laste gelegde te reduceren. Een behandeling met een klinische start bij een zeker beveiligingskader wordt hierbij noodzakelijk geacht, mede omdat betrokkene ingesteld zal moeten gaan worden op (depot)medicatie, waarschijnlijk via een dwangtraject. (…)
Hoewel een behandeling in het kader van een artikel 37 Wetboek van Strafrecht, gezien ons advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid, theoretisch in aanmerking zou komen, zijn ondergetekenden van mening dat deze maatregel onvoldoende lang van duur is en onvoldoende mogelijkheid biedt al bovengenoemde aspecten aan de orde te laten komen. Ook hebben zij na het einde van een dergelijke maatregel er onvoldoende vertrouwen in dat betrokkenes behandeling vervolgens binnen de Wet BOPZ voldoende verankerd zal worden.
In een strafrechtelijk kader resteert vervolgens alleen de maatregel terbeschikkingstelling. Hoewel de maatregel van een tbs met voorwaarden besproken is, zijn ondergetekenden van mening dat ook deze maatregel, als gevolg van zijn ontbrekend ziektebesef en -inzicht, een waarschijnlijk toekomstig medicamenteus dwangtraject en het huidige floride psychotische toestandsbeeld, ook niet in aanmerking komt.
Mocht Uw College van mening zijn dat het ten laste gelegde, de mate van doorwerking en de kans op recidive een dergelijke zware maatregel rechtvaardigen, dan adviseren wij aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.”
Gelet op de stukken en gezien de persoon van verdachte is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat dit advies van de deskundigen moet worden gevolgd. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De algemene veiligheid van personen eist naar het oordeel van de rechtbank zowel het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling als het geven van een bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling met (kort gezegd) verpleging zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten doodslag, kan de totale duur van deze maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [dochter] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.409,66 ingediend tegen verdachte, wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2015. De gestelde schade bestaat (kort gezegd) uit begrafeniskosten, voor zover deze niet door de verzekering zijn vergoed.
Ter terechtzitting is de vordering kort toegelicht door mr. L.A.M.G. Wellen, raadsvrouw van de benadeelde partij.
De rechtbank is, met de officier van justitie en ook de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat de gestelde schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en (mede gelet op het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, Sv) voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen – waarvoor hij in civielrechtelijke zin aansprakelijk is – aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen. Anders dan door de raadsvrouw van verdachte is betoogd, is volgens de tekst van artikel 36f, eerste lid, Sr oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in een geval als het onderhavige mogelijk.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde feit niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging;
gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[dochter]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.409,66(zegge: veertienhonderdnegen euro en zesenzestig eurocent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [dochter], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, [dochter], de verplichting op tot betaling aan de
Staatvan een bedrag van
€ 1.409,66(zegge: veertienhonderdnegen euro en zesenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vierentwintig (24) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. B.C. Swier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2015.
Mr. Swier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.