Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Het geschil betreft de rechtmatigheid van het op 22 juli 2015 verzonden besluit van verweerder, waarbij hij de bezwaren van eisers gericht tegen de op 2 april 2015 verzonden omgevingsvergunning niet ontvankelijk heeft verklaard.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, (hierna Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet (Atw) wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
4. Niet is in geschil dat het primaire besluit op 2 april 2015 aan [naam bedrijf] is verzonden. Dat betekent dat gelet op het bepaalde in artikel 6:8 van de Awb de bezwaartermijn is aangevangen op 3 april 2015. In beginsel was 14 mei 2015 derhalve de laatste dag waarop eisers tijdig bij verweerder een bezwaarschrift konden indienen. Nu 14 mei 2015 evenwel Hemelvaartsdag was, liep gelet op artikel 1, eerste lid, van de Atw de termijn waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend af op vrijdag 15 mei 2015 middernacht. Op 15 mei 2015 was het gemeentehuis gesloten. Het bezwaarschrift is door de gemeente geregistreerd en ingeboekt op maandag 18 mei 2015.
5. Eisers hebben aangevoerd dat het bezwaarschrift op woensdagavond 13 mei 2015 door de heer [naam 3] , architect, in de brievenbus van het gemeentehuis is gedeponeerd. Het bezwaar is dus tijdig ingediend. Dat pas op 18 mei ’s morgens door de gemeente de enveloppe uit de brievenbus wordt gelicht en in de gemeentelijke administratie wordt geregistreerd, doet niets af aan het feit dat het bezwaar tijdig is ingediend, aldus eisers.
6. Indien eisers hun bezwaar via de post aan verweerder hadden gezonden dan zou de op de enveloppe door de TNT aangebrachte poststempel leidend zijn geweest bij de beant-woording van de vraag of het bezwaar tijdig is. In dit geval hebben eisers evenwel hun bezwaar niet per post verzonden maar in de brievenbus van het gemeentehuis gedaan. Daaruit volgt dat de stempel van de gemeente (welke de dag bevat waarop het bezwaar is ingeboekt) leidend is bij de beantwoording van de vraag wanneer het bezwaar is binnengekomen. Het is dan aan eisers om dit vermoeden te weerleggen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 oktober 2007; ECLI:NL:RVS: 2007:BB5802). Vaststaat dat het bezwaarschrift op 18 mei 2015 en dus buiten de termijn bij de gemeente is geregistreerd.
7. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift reeds eerder bij het gemeentehuis in de brievenbus is gedaan. Weliswaar hebben zij gesteld dat de heer [naam 3] , architect, het bezwaarschrift op de avond van 13 mei 2015 bij het gemeentehuis in de brievenbus heeft gedaan, maar een begin van bewijs hieromtrent is niet geleverd. [naam 3] was ook niet te zitting aanwezig om ter zake te worden gehoord.
8. Eiser zijn van mening dat het feit dat het gemeentehuis op 15 mei 2015 gesloten was hen niet kan worden aangerekend. Indien het gemeentehuis die dag geopend was, dan was het bezwaarschrift die dag ook geregistreerd en ingeboekt. In hun ogen kan de latere registratie hen niet worden tegengeworpen en heeft verweerder verwijtbaar gehandeld door het gemeentehuis op 15 mei 2015 te sluiten.
9. Ter zitting is evenwel namens verweerder aangegeven dat de sluiting van het gemeentehuis op 15 mei 2015 op de website van de gemeente stond gepubliceerd en dat voorts in het kastje met publicaties naast de brievenbus van het gemeentehuis ten tijde van belang een aankondiging hing met de mededeling dat het gemeentehuis op 15 mei 2015 was gesloten. Eisers konden derhalve op de hoogte zijn van het feit dat het gemeentehuis op 15 mei 2015 gesloten zou zijn en zij hadden hiermee rekening kunnen en moeten houden. Van verwijtbaar handelen van de kant van verweerder is geen sprake. Om er voor te zorgen dat het bezwaarschrift aantoonbaar tijdig is ingediend, hadden zij dit uiterlijk op 13 mei 2015 persoonlijk aan de balie van het gemeentehuis af kunnen geven dan wel hadden zij het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post kunnen bezorgen. Kortom: eisers zijn zelf verantwoordelijk voor de aantoonbaar tijdige indiening van het bezwaarschrift en daarbij dienen zij rekening te houden met de momenten dat het gemeentehuis gesloten is. Het betoog van eisers faalt.
10. Het aldus begrepen betoog van eisers dat zij ook belanghebbenden zijn en dat hierom artikel 3:41, eerste lid, van de Awb niet is nageleefd omdat de omgevingsvergunning alleen aan [naam bedrijf] en niet aan hen is gezonden, wordt ook niet gevolgd. Uit genoemd artikel volgt niet dat verweerder gehouden is bij de verlening van een omgevingsvergunning aan de aanvrager ook aan alle omwonenden die mogelijk belanghebbende zouden kunnen zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb een afschrift daarvan te zenden. Wel is verweerder wettelijk gehouden om de verlening te publiceren overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aan deze wettelijke verplichting is voldaan. Voor zover eisers hebben betoogd dat de bezwaartermijn voor hen pas na de publicatie op 10 april 2015 is aangevangen, kunnen zij daarin niet worden gevolgd. Deze publicatiedatum is niet bepalend voor de beantwoording van de vraag wanneer de termijn van zes weken gaat lopen waarbinnen zij tijdig bezwaar konden maken. Door toezending van de omgevingsvergunning aan de vergunninghouder op 2 april 2015, is dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend gemaakt en is daarmee de bezwaartermijn op 3 april 2015 ook voor eisers gaan lopen. Uit voornoemde publicatie blijkt dat een belanghebbende op grond van de Awb binnen zes weken na de datum van de verleende omgevingsvergunning (in casu 6 weken plus een dag; derhalve 15 mei 2015) tegen het besluit bezwaar kan maken en dat de verleende omgevingsvergunning in werking treedt de dag na bekendmaking (dat is de datum van toezending aan de aanvrager). Dat het vorenstaande met zich brengt dat eisers de facto een kortere termijn had dan zes weken (gelet op de publicatie van 10 april 2015 hadden eisers 35 dagen om tijdig bezwaar te maken) volgt uit het wettelijk stelsel en is gebaseerd op de gedachte dat moet worden voorkomen dat een besluit voor de vergunninghouder op enig moment onherroepelijk wordt terwijl derden daar nog steeds in rechte tegen op kunnen komen.
11. Resumerend is de bezwaartermijn aangevangen op 3 april 2015 en was 15 mei 2015 de laatste dag waarop eisers tijdig bij verweerder een bezwaarschrift konden indienen. Het bezwaarschrift is blijkens de zich daarop bevindende stempel bij verweerder binnengekomen op 18 mei 2015 en niet is aannemelijk geworden dat het bezwaarschrift reeds op 15 mei 2015 bij de gemeente is ontvangen.
12. Conclusie is derhalve dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Niet is gebleken dat redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat eisers ondanks de termijnoverschrijding niet in verzuim zijn geweest. Het beroep is ongegrond, nu verweerder het bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of eisers belanghebbende zijn en de overige inhoudelijke gronden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.