ECLI:NL:RBNHO:2015:8460

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
C/15/216894 / HA ZA 14-418
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van de begunstigde bij levensverzekering en de relevantie van testamentaire bepalingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aanwijzing van de begunstigde bij levensverzekeringen. De eiseres, [eiseres], vorderde te worden aangemerkt als enig begunstigde van twee levensverzekeringen die door de erflater, [A.], waren afgesloten. De rechtbank oordeelde dat bij het vaststellen van de bedoeling van de verzekeringnemer, naast de schriftelijke mededeling aan de verzekeraar, ook gekeken moet worden naar verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer ten tijde van de aanwijzing van de begunstigde. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW6728) en concludeerde dat de intenties van de erflater om de begunstiging aan te passen niet relevant waren voor de beoordeling van wie de begunstigde was op het moment van uitkering.

De rechtbank oordeelde dat de term 'gerestitueerd' in de polis niet betekende dat de betaalde premie aan de verzekeringnemer zou worden terugbetaald, maar dat deze term enkel diende voor de berekening van de hoogte van de uitkering. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af, omdat de begunstigingen in de polissen duidelijk waren en de kinderen van de erflater, [gedaagden], als rechthebbenden op de uitkeringen werden aangemerkt. De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld.

In reconventie vorderden de gedaagden inzage in bescheiden van de erflater voor de berekening van hun legitieme portie. De rechtbank oordeelde dat de eiseres verplicht was om deze inzage te verschaffen en dat de proceskosten in reconventie dienden te worden gecompenseerd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/216894 / HA ZA 14-418
Vonnis van 7 oktober 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Shioda-Bresser,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. M.D. Wisman.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 december 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 mei 2015 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A.] (hierna: erflater) is gehuwd geweest met [B.], welk huwelijk werd ontbonden door echtscheiding op [datum]. Uit dit huwelijk zijn geboren in [jaar] en [jaar] de dochters van erflater, [gedaagden]
2.2.
Vervolgens is erflater gehuwd geweest met [C.], welk huwelijk werd ontbonden door echtscheiding op [datum].
2.3.
Erflater heeft met ingang van 1 april 1996 onder polisnummer [nummer] bij Avéro een levensverzekering (hierna: polis I) afgesloten. Daarin is onder meer bepaald:
“Bij overlijden van de verzekerde voor de lijfrente-ingangsdatum van de verzekering wordt 100% van de betaalde premie c.q. koopsom gerestitueerd zonder vergoeding van de rente.
BEGUNSTIGING
verzekeringsnemer
echtgenote van de verzekeringsnemer
kinderen van de verzekeringsnemer
erfgenamen van de verzekeringsnemer”
2.4.
Erflater heeft daarnaast met ingang van 1 december 1999 onder polisnummer [nummer] bij Avéro Achmea een tweede levensverzekering (hierna: polis II) afgesloten, welke polis is gewijzigd per 1 maart 2002 en per 4 januari 2003. In deze polis is onder meer bepaald:
“Begunstigde(n)
De weduwe van de verzekeringsnemer of, bij ontstentenis van deze, de kinderen van de verzekeringsnemer, ieder voor een gelijk deel of, bij ontstentenis van dezen, de erfgenamen van de verzekeringsnemer.”
2.5.
Vanaf 2000 tot aan zijn overlijden had erflater een affectieve relatie met [eiseres]. Op 21 november 2006 hebben zij een samenlevingscontract gesloten.
2.6.
Erflater heeft op 21 november 2006 voorts een testament opgemaakt. Daarin is, voor zover van belang, het volgende bepaald:”
“ (…)
ERFSTELLING
Ik benoem mijn partner [eiseres] (…) tot mijn enige erfgename. Ik onterf uitdrukkelijk mijn nakomelingen.
Indien ik tegelijkertijd met of na mijn voornoemde partner kom te overlijden benoem ik in haar plaats de stichting: Stichting Koningin Wilhelmina Fonds (…).
Indien een afstammeling een beroep doet op zijn legitieme portie, dan kan de vordering van die legitimaris alleen tegen mijn partner worden ingesteld en is deze pas opeisbaar bij haar overlijden.
(…)”
2.7.
Medio november 2012 bleek erflater ongeneeslijk ziek. Naar aanleiding daarvan is op 27 februari 2013 een aanvullend testament opgesteld. Hierin is voor zover van belang het volgende bepaald:
“(…)
Uitdrukkelijk handhaaf ik het door mij bepaalde in mijn testament de dato éénentwintig november tweeduizend zes (…), welk testament ik wens te wijzigen casu quo aan te vullen met de volgende bepalingen:
- de bepaling
ERFSTELLINGkomt in het geheel te vervallen en zal vanaf heden luiden als volgt:
ERFSTELLING
1. Ik benoem mevrouw [eiseres] (…) tot mijn enige erfgename. Deze benoeming wordt gedaan om fiscale redenen en ter voldoening aan mijn dringende verplichting om mijn partner goed verzorgd achter te laten.
Onterving
Ik sluit mijn nakomelingen uitdrukkelijk uit als erfgenamen in mijn nalatenschap.
2. Indien ik tegelijkertijd met of na mijn voornoemde partner kom te overlijden benoem ik haar plaats tot erfgenaam de stichting: Stichting Koningin Wilhelmina Fonds (…).
3. Indien een afstammeling een beroep doet op zijn legitieme portie, is de vordering van de legitimaris voor zover die vordering ten laste zou komen van mijn partner, pas opeisbaar bij haar overlijden, zulks onder gelijke motivering als hiervoor onder 1. vermeld. Mocht een beroep worden gedaan op de legitieme, verzoek ik de rechter om géén rente op de nominale vordering toe te kennen in verband met mijn verzorgingsverplichting jegens mijn partner.
(…)”
2.8.
Erflater is op 5 december 2013 overleden.
2.9.
[eiseres] is enig erfgenaam en heeft op 23 december 2013 de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
2.10.
Op het verzoek van [eiseres] aan Avéro Achmea om de twee levensverzekeringen uit te keren, heeft Avéro Achmea [eiseres] bij brief van 18 februari 2014 – voor zover van belang – als volgt bericht:
“(…)
De begunstiging op polis [nummer] is als volgt:
1. De verzekeringsnemer.
2. De weduwe van de verzekeringsnemer.
3. De kinderen van de verzekeringsnemer, ieder voor een gelijk deel.
4. De erfgenamen van de verzekeringsnemer.
(…)
De begunstiging op polis [nummer] is als volgt:
1. De verzekeringsnemer.
2. De echtgenote van de verzekeringsnemer.
3. De kinderen van de verzekeringsnemer, ieder voor een gelijk deel.
4. De erfgenamen van de verzekeringsnemer.
(…)
Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat de heer [A.] ten tijde van zijn overlijden ongehuwd was en geen geregistreerd partnerschap was aangegaan. De uitkering van de polissen [nummer] en [nummer] komen dan toe aan de kinderen van de heer [A.].
(…)
De afwikkeling van de uitkering van een levensverzekering vindt buiten de nalatenschap plaats. De begunstigde van de verzekering heeft ten aanzien van de levensverzekeraar een zelfstandig recht. Het verzekerde kapitaal wordt uitgekeerd aan de op de polis genoemde begunstigde(n), ook al zou dit in het testament anders zijn bepaald.”
2.11.
In overleg met [eiseres] heeft Avéro Achmea de uitkeringen uit de levensverzekering in juli 2014 geplaatst bij een notaris. Daarbij is aangegeven dat Avéro Achmea, zodra er een uitspraak is die in kracht van gewijsde is gegaan, de notaris zal opdragen de uitkeringen te doen aan de daarin aangewezen begunstigden.
2.12.
Op 22 mei 2015 heeft [eiseres] een akte boedelbeschrijving laten opmaken door [notaris] met als bijlage de samenstelling van de nalatenschap van erflater op zijn sterfdag.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [eiseres] dient te worden aangemerkt als enig begunstigde met betrekking tot de verzekeringspolissen met de nummers [nummer] en [nummer];
voorts: te verklaren voor recht dat eiseres gerechtigd is tot de uitkeringen van de verzekeringspolissen met de polisnummers [nummer] en [nummer];
[gedaagden] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris advocaat van [eiseres].
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[gedaagden] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat [eiseres] in reconventie binnen twee weken na het ten deze te wijzen vonnis aan [gedaagden] inzage verschaft in alle bescheiden van erflater, waaronder een taxatie van de woning te [woonplaats], een actuele opgave van het saldo van de eventuele hypothecaire geldlening in verband met deze woning, rekeningafschriften en boekhouding van de afgelopen vijf jaar van alle bankrekeningen van erflater in privé en van eventuele vennootschappen waarvan hij bestuurder en/of aandeelhouder is geweest, een beschrijving van de gezamenlijke inboedel van erflater en eiseres en een taxatie daarvan, derhalve een beschrijving van alle vermogensbestanddelen waar erflater (mede) eigenaar van was, derhalve alle bescheiden welke dienstig kunnen zijn aan de vaststelling van de legitieme portie van gedaagden, en daarbij voorts te bepalen dat [eiseres] een dwangsom van € 500,00 per dag verbeurt voor elke dag dat zij hiermee in gebreke is, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
  • met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat.
4.2.
[eiseres] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] geen recht hebben op uitkering uit de levensverzekeringen, nu de bedoeling van erflater ter zake de begunstiging van de levensverzekeringen niet in overeenstemming is met de begunstiging volgens de polissen. Van belang bij de beantwoording van de vraag wie rechthebbende is op de uitkering uit de levensverzekeringen, is niet alleen hetgeen erflater bij het aangaan van de levensverzekeringen jegens de verzekeraar te kennen heeft gegeven. Er dient mede gelet te worden op de bedoeling van de erflater die blijkt uit zijn verklaringen en gedragingen daarbuiten. Dat geldt ook in het geval die verklaringen en gedragingen niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd of hebben plaatsgevonden. Dit volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW6728; NJ 2013/97) en is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:967 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ten aanzien van de bedoeling van erflater verwijst [eiseres] onder meer naar het samenlevingscontract tussen haar en erflater, alsmede naar zijn testament van 21 november 2006 en de aanvulling daarop van 27 februari 2013. Hieruit volgt dat erflater [eiseres] na zijn overlijden verzorgd wilde achterlaten en [gedaagden] wilde onterven. Erflater heeft nooit onderkend dat hij jegens Avéro Achmea kenbaar had moeten maken dat de begunstiging in overeenstemming met zijn testament gewijzigd diende te worden.
De term ‘gerestitueerd’ in polis I moet voorts zo worden begrepen dat deze inhoudt dat de betreffende uitkering aan de verzekerde, in casu erflater dient te worden terugbetaald, zodat die uitkering in de nalatenschap valt. Daarnaast is de term ‘gerestitueerd’ misleidend en heeft deze erflater doen geloven dat de waarde van de polis ook in geval van zijn overlijden aan hem zou worden terugbetaald. Met betrekking tot polis II valt erflater niet kwalijk te nemen dat hij niet wist dat de uitkeringen niet in de nalatenschap zouden vallen en dat hij om dit te voorkomen zichzelf ook bij zijn overlijden of zijn partner als eerste begunstigde had moeten aanwijzen. Erflater was ervan overtuigd dat hij met het aanvullend testament van 27 februari 2013 alles had dichtgetimmerd, aldus nog steeds [eiseres].
5.2.
[gedaagden] voeren onder meer het verweer dat het arrest van de Hoge Raad waarop [eiseres] zich beroept in het onderhavige geval niet van toepassing is, nu dit ziet op verklaringen en gedragingen ten tijde en voorafgaand aan het afsluiten van de verzekeringen. [eiseres] heeft niets aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat erflater bij het aangaan van de verzekeringen iets anders bedoelde dan feitelijk in de polissen staat. De begunstigingen in beide polissen zijn duidelijk. Het feit dat erflater [eiseres] later tot enig erfgenaam heeft benoemd doet deze begunstigingen niet teniet gaan.
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:975 BW is een levensverzekering de in verband met het leven of de dood gesloten sommenverzekering. De artikelen 7:966 lid 1 en 7:974 BW schrijven dwingendrechtelijk voor dat bij een sommenverzekering de aanwijzing van een begunstigde plaatsvindt door een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar. Die aanwijzing is een uitsluitende bevoegdheid van de verzekeringnemer. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest geoordeeld dat met dit eenzijdige karakter van de aanwijzing van de begunstigde en met de aard van deze rechtshandeling strookt dat bij de uitleg daarvan in de eerste plaats wordt nagegaan wat de bedoeling is geweest van de verzekeringnemer bij de aanwijzing en dat bij de vaststelling van die bedoeling mede wordt gelet op eventuele verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer buiten de schriftelijke mededeling, uit welke verklaringen en gedragingen die bedoeling mede kan blijken, ook indien deze niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd of hebben plaatsgevonden. [gedaagden] betogen op grond van dit arrest terecht dat het bij het vaststellen van de bedoeling van de verzekeringnemer naast de schriftelijke mededeling aan de verzekeraar gaat om verklaringen en gedragingen
ten tijde van de aanwijzingvan de begunstigde. Niet in geschil is dat erflater de polissen en de begunstigden daarop na 2003 niet meer heeft gewijzigd. Eventuele intenties van erflater om de begunstiging op de polissen nadien aan te passen, welke bedoelingen zouden voortvloeien uit het samenlevingscontract en (de aanvulling op) zijn testament, zijn voor de beoordeling van de vraag wie begunstigde is op de uitkering uit de levensverzekeringen dan ook niet relevant. Dat erflater bij het aangaan van de levensverzekeringen een andere bedoeling heeft gehad dan het aanwijzen van de huidige begunstigden is gesteld noch gebleken. Het voorgaande brengt met zich dat de vraag wie rechthebbende is op de uitkering uit de levensverzekeringen, naar het oordeel van de rechtbank enkel moet worden beoordeeld aan de hand van de polissen.
5.4.
Ten aanzien van polis I geldt dat erflater als eerste begunstigde is aangewezen. Op grond van artikel 7:967 lid 1 sub b BW is die aanwijzing met het overlijden van erflater komen te vervallen. Aangezien erflater ten tijde van zijn overlijden niet gehuwd was, vervalt ook de onder 2 aangewezen begunstigde en komt de uitkering op die polis toe aan de onder 3 aangewezen begunstigden, te weten aan de kinderen van erflater, zijnde [gedaagden]
De rechtbank overweegt hierbij dat de formulering van het beding in polis I, waarin de term ‘gerestitueerd’ wordt gebezigd, geen grond biedt voor het oordeel dat geen derdenbeding is beoogd en dat de uitkering van de levensverzekering in de nalatenschap zou moeten vallen. In navolging van de rechtbank Utrecht in haar uitspraak van 23 december 2009 (ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7569) en het daaropvolgende arrest van het gerechtshof Amsterdam nevenzittingsplaats Arnhem van 27 september 2011 (zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad in cassatie op dat arrest van 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3643) oordeelt de rechtbank dat de gehanteerde terminologie wordt gebruikt als een manier om tot de berekening van de hoogte van de uitkering te komen en dat dat niet betekent dat de betaalde premie aan de verzekeringnemer wordt terugbetaald. Restitutie van de betaalde premie aan de verzekeringnemer of diens erfgenamen ligt ook niet voor de hand, omdat de aanwijzing van andere begunstigden daarmee in de praktijk feitelijk betekenisloos zou zijn. Het betoog van [eiseres] dat de uitkering van polis I op grond van het begrip ‘gerestitueerd’ in de nalatenschap zou moeten vallen faalt dan ook.
5.5.
Nu er ten tijde van het overlijden van erflater geen sprake was van een weduwe en in polis II daarna als begunstigden de kinderen van verzekeringnemer worden genoemd, is de rechtbank met [gedaagden] van oordeel dat zij ook van die levensverzekering de begunstigden zijn en dus rechthebbenden op de uitkering daarvan.
5.6.
De vorderingen van [eiseres] in conventie zullen worden afgewezen op grond van het voorgaande.
5.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 77,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 981,00
in reconventie
5.8.
[gedaagden] doen een beroep op hun legitieme porties en leggen het bepaalde in artikel 4:78 lid 1 BW ten grondslag aan hun vordering.
5.9.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer van [eiseres] dat zij niet bevoegd zou zijn om van de vordering kennis te nemen. Volgens [eiseres] is alleen de kantonrechter op grond van artikel 672 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd om op verzoek van belanghebbenden een boedelbeschrijving te bevelen. [gedaagden] vorderen echter geen boedelbeschrijving maar inzage in bescheiden op grond van artikel 4:78 lid 1 BW. De rechtbank is bevoegd om van die vordering kennis te nemen.
5.10.
Subsidiair betoogt [eiseres] dat [gedaagden] misbruik maken van procesrecht door [eiseres] rauwelijks in rechte te betrekken zonder haar eerst buiten rechte te verzoeken om te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van het testament van erflater.
5.11.
De rechtbank verwerpt ook dit betoog. Nu [eiseres] [gedaagden] reeds in rechte had betrokken inzake de nalatenschap en de vordering in reconventie daar ook op ziet, is er in zoverre geen sprake van misbruik van procesrecht.
5.12.
Op grond van artikel 4:78 lid 1 BW kunnen [gedaagden] als legitimarissen jegens [eiseres] als erfgenaam aanspraak maken op inzage in alle bescheiden die zij nodig hebben voor de berekening van hun legitieme portie. [eiseres] dient desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen te verschaffen. Het feit dat [eiseres] stelt bereid te zijn op dat punt aan haar verplichtingen jegens [gedaagden] te voldoen, leidt niet tot het oordeel dat [gedaagden] daarmee geen belang hebben bij hun vordering. Vast staat immers dat [eiseres] in elk geval op de comparitie nog geen inzage had gegeven in alle voor de berekening van de legitieme portie benodigde gegevens.
5.13.
Ter zitting is komen vast te staan dat de in 2.12 genoemde boedelbeschrijving niet volledig is omdat de inboedel van de woning waar [eiseres] en erflater woonden en een aan erflater toebehorende auto daar niet in zijn opgenomen. Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres] ter zitting toegezegd dat zij de boedelbeschrijving zal laten aanpassen zodat deze het gehele vermogen van erflater op 5 december 2013 omvat. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] deze belofte gestand zal doen.
Daarnaast zijn partijen het er ter zitting over eens geworden dat de inboedel voor zover die aan erflater toebehoorde op 5 december 2013 geen hogere waarde vertegenwoordigde dan € 2.000,-. [gedaagden] hebben daarmee geen belang meer bij hun vordering tot het overleggen van een beschrijving van de gezamenlijke inboedel van [eiseres] en erflater en een taxatie daarvan. De vordering zal dan ook in zoverre worden afgewezen. Voor het overige zal de vordering worden toegewezen zoals hierna te melden. Ten aanzien van de termijn van twee weken waarbinnen inzage zal moeten worden verschaft geldt dat de rechtbank in aanmerking neemt dat sinds de comparitie enkele maanden zijn verstreken waarin [eiseres] de gelegenheid heeft gehad om te voldoen aan haar toezeggingen ter comparitie tot het laten aanpassen van de boedelbeschrijving en het laten opstellen van een taxatie van de woning van haar en erflater en een waardebepaling van voornoemde auto.
5.14.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu [eiseres] zich bereid heeft verklaard te voldoen aan haar verplichtingen in deze. Gelet op die bereidheid en de aanleiding tot het instellen van de onderhavige vordering ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 981,00,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [eiseres] om, voor zover zij dat nog niet gedaan heeft, binnen twee weken na heden aan [gedaagden] inzage te verschaffen in alle bescheiden die zij voor de berekening van hun legitieme portie behoeven, hetzij door middel van het overleggen van kopieën daarvan, hetzij door middel van het verschaffen van inzage in de desbetreffende bescheiden al dan niet bij de notaris, tot welke bescheiden in elk geval behoren:
- alle rekeningafschriften van erflater in privé en van eventuele vennootschappen waarvan hij bestuurder en/of aandeelhouder is geweest over de periode 5 december 2008 tot en met 5 december 2013;
- een taxatie van de woning van erflater en [eiseres] aan de [adres] te [woonplaats];
- een actuele opgave van het saldo van de hypothecaire geldlening in verband met die woning;
- een beschrijving van (de waarde van) alle overige vermogensbestanddelen waar erflater (mede) eigenaar van was;
6.5.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder partij de eigen kosten draagt;
6.6.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1289