In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem over de weigering van een subsidieaanvraag op grond van de Gemeentelijke Subsidieverordening Stadsvernieuwing (GSSV). De eiser had een subsidie aangevraagd voor een project, maar het college had deze aanvraag niet in behandeling genomen. In een eerder besluit had het college het bezwaar van de eiser gegrond verklaard, maar de subsidieaanvraag afgewezen en een vergoeding voor de kosten van een haalbaarheidsonderzoek toegekend.
De rechtbank oordeelde dat de berekening van de onrendabele top door het college ondeugdelijk was gemotiveerd. Het college had bij de investeringskosten alleen de grondkosten meegenomen en geen rekening gehouden met de aankoopkosten van de bestaande opstallen. De rechtbank stelde vast dat de eiser ook kosten had gemaakt voor de aankoop van de appartementen en dat deze kosten relevant waren voor de berekening van de onrendabele top. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit omdat het college niet had aangetoond dat het project rendabel was, en gaf het college de opdracht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De rechtbank wees het verzoek van de eiser om schadevergoeding af, omdat niet vaststond dat hij recht had op de subsidie. Ook werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.