ECLI:NL:RBNHO:2015:8122

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3449
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake blokkering en intrekking bijstandsuitkering op basis van Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) geblokkeerd zag. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, had op 3 juni 2015 besloten om de uitkering van verzoeker te blokkeren in afwachting van een onderzoek naar zijn inkomsten. Dit besluit volgde op bevindingen van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW), die verzoeker werkend had aangetroffen in een pizzeria. Bij een later besluit op 3 augustus 2015 werd de uitkering van verzoeker per 18 december 2014 ingetrokken en werd een bedrag van € 6.824,38 teruggevorderd.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 september 2015 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte dat hij niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan en stelde dat de registratie van loonbetalingen in Suwinet een vergissing was. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van verzoeker en de eigenaar van de pizzeria niet voldoende waren om aan te tonen dat de loonbetalingen onterecht waren geregistreerd. Bovendien was het niet aannemelijk dat verzoeker slechts als vriendendienst in de pizzeria had geholpen zonder betaling.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder op goede gronden had kunnen besluiten tot blokkering en intrekking van de uitkering. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/3449 en 15/3801
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.R. Holterman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, verweerder
(gemachtigde: E.J.H.M. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2015 (het primaire besluit 1, de blokkering) heeft verweerder het recht van verzoeker op een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) geblokkeerd in afwachting van de uitslag van een onderzoek.
Bij besluit van 3 augustus 2015 (het primaire besluit 2, de intrekking en terugvordering) heeft verweerder de uitkering van verzoeker ingetrokken per 18 december 2014 en het ten onrechte betaalde bedrag van € 6.824,38 van verzoeker teruggevorderd.
Verzoeker heeft tegen de voormelde het primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting in beide verzoeken heeft gevoegd plaatsgevonden op 17 september 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
1.2
Verzoeker ontving vanaf 26 december 2012 een bijstandsuitkering van verweerder naar de norm van een alleenstaande ouder. Op 18 december 2014 heeft een inspecteur van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) bij Pizzeria [bedrijf 1] in [plaats 1] verzoeker aangetroffen tijdens het verrichten van arbeid. Door de inspecteur is ook een getuige gehoord, een bezorger van de pizzeria, die verklaarde dat verzoeker daar (vaker) werkt. De inspecteur heeft dit gemeld bij verweerder. Bij controle door verweerder bleek dat in Suwinet staat geregistreerd dat verzoeker loon zou hebben ontvangen van de eigenaar van de pizzeria. Het betreft loon in de maanden december 2014 en januari tot en met april 2015. Uit Suwinet blijkt dat verzoeker in januari en maart 2015 loon heeft ontvangen van Persoonality Payrolling B.V. Verzoeker heeft over de periode december 2014 tot en met mei 2015 alleen inkomsten in januari 2015 en maart 2015 aan verweerder opgegeven. In mei 2015 hebben twee sociaal rechercheurs controlewaarnemingen bij de pizzeria verricht en zij hebben daar verzoeker tweemaal werkend aangetroffen. Op 3 juni 2015 hebben de sociaal rechercheurs een gesprek met verzoeker gehad. Verzoeker heeft in dat gesprek verklaard niet te hebben gewerkt in de betreffende pizzeria en geen inkomsten van deze pizzeria te hebben ontvangen. De sociaal rechercheurs hebben van hun bevindingen op 3 juni 2015 mondeling verslag uitgebracht aan [naam 1] , medewerker van verweerder. Verweerder heeft hierop het blokkeringsbesluit genomen.
1.3
Bij brief van 24 juni 2015 heeft verweerder aan verzoeker een hersteltermijn tot en met 1 juli 2015 geboden om alsnog informatie over (onder meer) de gewerkte uren en dagen vanaf december 2014 en zijn bankafschriften te overleggen. Een van de sociaal rechercheurs heeft haar bevindingen (zoals hiervoor vermeldt onder 1.2) opgenomen in een rapportage van 9 juli 2015. In de rapportage zijn (onder meer) uitdraaien uit Suwinet opgenomen, het verslag van het gesprek met verzoeker op 3 juni 2015, een rapportage van bevindingen van de sociaal rechercheurs, kopieën van de opgaven van inkomen van verzoeker over de maanden december 2014 tot en met mei 2015. Verder is een verslag van het verhoor van [naam 2] , eigenaar van de pizzeria, opgenomen. [naam 2] verklaart in het verhoor dat verzoeker niet werkt in de pizzeria. Dat hij werkend is aangetroffen, komt omdat hij wel eens heeft geholpen. Verzoeker werd niet betaald door [naam 2] en dat er betalingen zijn gedaan is een fout van de boekhouder, aldus de verklaring van [naam 2] . In het rapport is voorts opgenomen dat verzoeker niet heeft voldaan aan de hersteltermijn omdat (onder meer) de looninformatie en een deel van de bankafschriften ontbreken. De betalingen van [naam 2] en een deel van Persoonality Payrolling B.V. uit Suwinet komen niet voor op de overgelegde bankafschriften. Verder blijkt uit de bankafschriften van betalingen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau terwijl verzoeker geen auto op zijn naam heeft staan en van aanzienlijke betalingen aan een online roulettespel. Verweerder heeft onder verwijzing naar het onderzoek van de sociale recherche vervolgens het intrekkings- en terugvorderingsbesluit genomen.
2. Verweerder heeft tegen zowel het blokkeringsbesluit als tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit aangevoerd dat onvoldoende kan worden aangetoond dat verzoeker niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Verzoeker heeft ter zitting nog nader toegelicht dat hij regelmatig in de pizzeria is vanwege de gezelligheid. Deze aanwezigheid heeft mogelijk ook bij de pizzabezorger de (onjuiste) indruk gewekt dat verzoeker daar werkte. Daarbij heeft verzoeker een enkele keer de eigenaar geholpen op momenten dat deze het erg druk had. Verzoeker heeft dit gedaan als vriendendienst en het gaat telkens om zeer korte en beperkte hulp, zodat ook geen sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Dat uren op naam van verzoeker vervolgens in Suwinet zijn ingevoerd komt omdat [naam 2] de gegevens van verzoeker als mogelijk toekomstige werknemer al in de administratie had opgenomen en de boekhouder vervolgens per ongeluk de gewerkte uren van een werknemer van de pizzeria op naam van verzoeker heeft geboekt. Verzoeker is echter niet betaald voor deze uren, dit blijkt uit zijn bankafschriften. De verklaring van [naam 2]
“ik weet ook niet waarom de boekhouder [verzoeker] heeft betaald”, ziet dan ook niet op een daadwerkelijk betaling, maar op het boeken van de uren in Suwinet. Verzoeker heeft de uren die hij werkte bij [bedrijf 2] in [plaats 2] , uitbetaald via Persoonality Payrolling B.V., ook altijd opgegeven. Dit blijkt eveneens uit de overgelegde bankafschriften. Verder heeft verweerder bij de besluiten niet voldaan aan zijn motiveringsplicht omdat er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de genomen besluiten gerechtvaardigd zijn. Tot slot is bij de besluiten door verweerder een ondeugdelijke belangenafweging gemaakt, omdat de gevolgen van de besluiten voor verzoeker aanzienlijk groter zijn dan het achterwege laten van het besluit voor verweerder. Verzoeker kan niet rondkomen zonder uitkering, terwijl hij ook de (financiële) zorg voor zijn dochter heeft. Verzoeker heeft ook geen financiële middelen om de eerder betaalde bedragen terug te betalen.
3. De voorzieningenrechter acht de verklaring dat loonbetalingen van de pizzeria zoals geregistreerd in Suwinet bij vergissing door de boekhouder onder de naam van verzoeker zouden zijn geregistreerd, niet aannemelijk. De enkele verklaringen daarover van [naam 2] en verzoeker zijn daartoe niet voldoende. Het is ook niet gebleken dat Suwinet op dit punt later gecorrigeerd is. Evenmin acht de voorzieningenrechter de verklaringen van verzoeker en [naam 2] dat verzoeker af en toe, zonder betaling, kort hielp in de pizzeria omdat verzoeker bevriend was met de eigenaar of de vorige eigenaar van de pizzeria aannemelijk. Verzoeker is door een inspecteur van de ISZW en door twee sociaal rechercheurs in totaal drie maal werkend aangetroffen in de pizzeria. Dat de loonbetalingen zoals opgenomen in Suwinet vervolgens niet terug te vinden zijn op de bankafschriften van verzoeker, maakt het voorgaande niet anders. Verzoeker heeft ook niet alle bankafschriften overgelegd.
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden kunnen komen tot het besluit tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van verzoeker. Deze gronden blijken ook voldoende uit de stukken die verweerder aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd. Verzoeker heeft niet gesteld dat deze stukken niet aan hem zijn overgelegd. Van een ondeugdelijke belangenafweging is voorts niet gebleken.
5. Gelet op deze beslissing behoeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen de blokkering van de uitkering geen bespreking.
6. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J. van Wees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.