ECLI:NL:RBNHO:2015:7850

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2586
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schenking bij aankoop van appartement van vader onder marktwaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de vraag of er sprake is van een schenking bij de aankoop van een appartement door eiser van zijn vader. Eiser, die het appartement al huurde, kocht het voor een prijs die lager was dan de marktwaarde. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in het recht van schenking opgelegd, die eiser aanvecht. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een schenking, omdat de koopsom lager is dan de waarde in vrije staat van het onroerend goed. De rechtbank overweegt dat de vader van eiser, door de verkoop aan zijn zoon, verarmd is en de zoon verrijkt, wat voldoet aan de voorwaarden voor een schenking volgens de Successiewet. De rechtbank wijst erop dat de taxatiewaarden en de omstandigheden rondom de verkoop wijzen op de intentie om te bevoordelen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de aanslag van de Belastingdienst.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 14/2586

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 augustus 2015 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser

(gemachtigde: J.G. Vis),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 25 september 2012 aan eiser een aanslag in het recht van schenking opgelegd ten bedrage van € 5.490.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2015 te Haarlem.
Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde en mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [B] en
[C] .

Overwegingen

Feiten
1. [D] , de vader van eiser, was eigenaar van de appartementsrechten op de woning aan de [E] en drie in dat pand gelegen bergingen op de zolderverdieping. Eiser huurde de woning en de drie bergingen van zijn vader voor € 360 per maand.
2. Op 22 januari 2005 zijn eiser en zijn vader schriftelijk overeengekomen dat eiser de appartementsrechten op de woning en de drie bergingen koopt voor € 150.000. Bij schriftelijke overeenkomst van 23 januari 2008 hebben eiser en zijn vader de verkoopprijs gesteld op € 162.000. De levering van de appartementsrechten op de woning en drie bergingen heeft plaatsgevonden op 14 maart 2008. Op diezelfde datum zijn ook de appartementsrechten op drie andere bergingen op de zolderverdieping aan eiser geleverd. Laatstgenoemde appartementsrechten heeft hij gekocht van [F] B.V. voor € 24.000. [D] bezit 50% van de aandelen in deze B.V.
3. [G] , werkzaam bij [H] Makelaars, heeft op 3 oktober 2007 de waarde in het economische verkeer in verhuurde staat van de appartementsrechten op de woning en de drie bergingen per 30 januari 2005 getaxeerd op € 150.000.
4. [I] , werkzaam bij [J] Makelaars B.V., heeft in opdracht van eiser op 22 januari 2008 de onderhandse verkoopwaarde van de appartementsrechten op de woning en de zes bergingen per 21 januari 2008 getaxeerd op € 230.000 vrij van huur en gebruik.
5. [K] , taxateur onroerende zaken werkzaam bij Belastingdienst/Amsterdam, heeft op 19 oktober 2011 de waarde in vrije staat van de appartementsrechten op de woning en de drie bergingen per 14 maart 2008 getaxeerd op
€ 245.000.

Geschil1. In geschil is enkel of sprake is van een schenking.

2. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een schenking. Er is geen sprake van een verarming van [D] en een verrijking van eiser, aangezien de koopsom gelijk is aan de marktwaarde in verhuurde staat. [D] had ook niet de wens om eiser te bevoordelen, aangezien hij een taxatierapport heeft laten opstellen door een onafhankelijke derde en in verband met het tijdsverloop sinds die taxatie de koopsom heeft aangepast om te voorkomen dat beneden de marktwaarde zou worden verkocht.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een schenking. Nu bij verkoop aan de huurder de huur door vermenging teniet gaat en de verkrijger de meerwaarde van hetgeen onbezwaard is verkregen door vervreemding kan realiseren, dient de waarde in lege staat in aanmerking te worden genomen. Nu de koopsom lager is dan de waarde het economische verkeer in vrij opleverbare staat, is sprake van een verarming van [D] en een verrijking van eiser en is objectief bezien sprake van de bedoeling om te bevoordelen.
Beoordeling van het geschil
1. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 3ᵒ, en derde lid, van de Successiewet 1956 (hierna: Sw) (tekst 2008) luidt – voor zover van belang - als volgt:
“1. Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:
(…)
3ᵒ. recht van schenking van de waarde van al wat door schenking wordt verkregen van iemand, die ten tijde van de schenking binnen het Rijk woonde.
(…)
3. Onder schenking wordt voor de toepassing van deze wet verstaan de gift, bedoeld in artikel 186, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…).”
2. Artikel 186, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW, tekst 2008) luidt als volgt:
“Als gift wordt aangemerkt iedere handeling die ertoe strekt dat degeen die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Zolang degene tot wiens verrijking de handeling strekt, de prestatie niet heeft ontvangen, noch daarop aanspraak kan maken, worden handelingen als bedoeld in de eerste volzin niet beschouwd als gift.”
3. Voor een schenking in de zin van de Sw is vereist dat de schenker verarmt en de begiftigde verrijkt en dat sprake is van vrijgevigheid. Of sprake is van een schenking mag niet aan de hand van de waarderingsvoorschriften van artikel 21 van de Sw worden beoordeeld. Artikel 1, derde lid, van de Sw verwijst immers voor het begrip ‘schenking’ naar artikel 186, tweede lid, van Boek 7 van het BW (vgl. Hoge Raad 20 maart 2009,
4. Ten tijde van de verkrijging op 14 maart 2008 huurde eiser de woning en de drie bergingen van zijn vader. Doordat eiser de appartementsrechten op de woning en de drie bergingen van zijn vader koopt, gaat het huurcontract dat aan de bewoning ten grondslag ligt teniet. Daarom moet de waarde van de appartementsrechten worden gesteld op de waarde in onbewoonde toestand (vgl. HR (civiele kamer) 11 maart 1977, nr. 11071, ECLI:NL:HR:1997:AC1879). Nu eiser de appartementsrechten heeft gekocht voor een prijs die, gelet op de onder de feiten genoemde taxatierapporten, is gebaseerd op de waarde in verhuurde staat en niet op de hogere waarde in vrij opleverbare staat, is derhalve sprake van een verrijking van eiser en een verarming van zijn vader.
5. Voor het aannemen van vrijgevigheid is naast de bewustheid tot bevoordeling vereist dat degene die verarmt de verrijking van de andere partij heeft gewild (vgl. Hoge Raad 12 juli 2002, nr. 36902, ECLI:NL:HR:2002: AD7272). In aanmerking genomen dat in het taxatierapport van [J] Makelaars de waarde in vrije opleverbare staat per
21 januari 2008 op € 230.000 is getaxeerd maar desondanks op 23 januari 2008 voor de appartementsrechten een prijs van € 162.000 is overeengekomen, is aan het vereiste van vrijgevigheid voldaan. Dat de taxatie van [J] Makelaars uitgaat van zes in plaats van drie bergingen kan het verschil van € 68.000 niet verklaren en doet derhalve geen afbreuk aan het voorgaande.
6. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat sprake is van een schenking. Tussen partijen is geen geschil over de omvang van de verkrijging.
7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. A. van Dongen, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.