ECLI:NL:RBNHO:2015:785

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
14-004644
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen weigering rechter-commissaris tot verrichten van onderzoekshandelingen in strafzaak

Op 12 december 2014 diende mr. T.G.M. Houben, advocaat van de verdachte, een bezwaarschrift in tegen de weigering van de rechter-commissaris om bepaalde getuigen te horen in een strafzaak. De rechter-commissaris had op 28 november 2014 het verzoek om de getuigen te horen afgewezen, omdat deze getuigen een verstandelijke beperking hebben en het horen van hen als belastend werd beschouwd. Het bezwaarschrift werd op 2 februari 2015 in raadkamer behandeld, waarbij de raadsman het verzoek om de getuigen te horen handhaafde. De officier van justitie stelde dat het bezwaar ongegrond was, gezien de omstandigheden van de getuigen.

De rechtbank Noord-Holland overwoog dat de gevraagde onderzoekshandelingen konden bijdragen aan de beslissing in de zaak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het horen van de getuigen zodanig belastend zou zijn voor hun gezondheid en welzijn dat dit het ondervragingsrecht van de verdediging zou moeten beperken. De rechtbank besloot dat de getuigen alsnog gehoord moesten worden, waarbij de rechter-commissaris de wijze van horen zou bepalen en de raadsman in de gelegenheid zou worden gesteld om vragen te stellen.

De beslissing werd op 6 februari 2015 genomen door de meervoudige raadkamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters. Tegen deze beslissing stond voor zowel de verdachte als de officier van justitie geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 14-004644
Parketnummer: 15/700234-14
Uitspraakdatum: 6 februari 2015
Beschikking(ex art. 182 lid 6 Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 12 december 2014 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. T.G.M. Houben, advocaat, ingediend bezwaarschrift, van
[verdachte],
geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. T.G.M. Houben te (1541 KC) Koog aan de Zaan, Lagedijk 64a,
hierna verdachte.
Het bezwaarschrift is op 2 februari 2015 achter gesloten deuren in raadkamer behandeld. Hierbij waren aanwezig de raadsman, mr. T.G.M. Houben voornoemd, en de officier van justitie mr. A. van Eck. Verdachte is niet verschenen.

2.De beoordeling

De raadsman heeft namens verdachte op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bij faxbericht van 11 november 2014 de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank verzocht om onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit het horen van de volgende getuigen: [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. De rechter-commissaris heeft dit verzoek bij beschikking van 28 november 2014 ten aanzien van het horen van [getuige 3] en [getuige 4] afgewezen en daartoe het volgende overwogen. Enerzijds ziet de rechter-commissaris een belang voor de verdediging om de verklaringen van voornoemde getuigen te kunnen toetsen. Anderzijds is de rechter-commissaris van oordeel dat er rekening moet worden gehouden met het feit dat beide getuigen een verstandelijke beperking hebben. Gelet op de verstandelijke beperking zal het horen van de getuigen belastend voor hen zijn en om die reden is het verzoek afgewezen.
Op 12 december 2014 heeft de raadsman tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaarschrift is, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, binnen veertien dagen na de beslissing van de rechter-commissaris en dus tijdig ingediend.
De raadsman heeft in raadkamer het bezwaarschrift toegelicht en het verzoek om beide getuigen te horen gehandhaafd, eventueel door tussenkomst van gespecialiseerde zedenrechercheurs mits hij daarbij in de gelegenheid zal zijn (aanvullende) vragen te (laten) stellen aan de getuigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard aangezien het vanwege de verstandelijke beperking van de getuigen te belastend voor hen is om ze te horen. Daarnaast kan niet verwacht worden dat de getuigenverhoren nog zin hebben gelet op de verstandelijke beperking van de getuigen, het tijdsverloop en de onderlinge beïnvloeding. Subsidiair is de officier van justitie van mening dat de verdediging compensatie kan worden geboden voor het niet ten volle uitoefenen van het ondervragingsrecht door de eerder afgelegde verklaringen van de getuigen door een deskundige op betrouwbaarheid te laten toetsen. Uiterst subsidiair stelt de officier van justitie dat het horen van de getuigen door gespecialiseerde zedenrechercheurs dient te gebeuren.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar is in de eerste plaats van belang dat, zoals in de Memorie van Toelichting bij de Wet versterking positie rechter-commissaris in paragraaf 5.2.2 (Het verrichten van onderzoekshandelingen op verzoek van de verdachte) valt te lezen, de rechter-commissaris het in artikel 182 Sv bedoelde verzoek afwijst ‘indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing’.
Bij de beantwoording van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen, dient de rechtbank uit te gaan van de gegevens die de rechter-commissaris op het moment dat zij haar beslissing nam ter beschikking stonden (toetsing ex tunc).
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde onderzoekshandelingen, het horen van de[getuige 3 en getuige 4], kunnen bijdragen aan enig in de zaak te nemen beslissing. Vervolgens is de vraag of een dergelijk verhoor de gezondheid en het welzijn van de getuigen zodanig belast dat het persoonlijk belang van de getuigen zwaarder dient te wegen dan het ondervragingsrecht van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het verhandelde in raadkamer thans onvoldoende concreet geworden dat een dergelijk verhoor zodanig belastend voor de gezondheid en het welzijn van de getuigen zal zijn dat het ondervragingsrecht daarvoor dient te wijken. Derhalve zal de rechtbank bepalen dat [getuige 3 en getuige 4] gehoord dienen te worden. De rechtbank laat het daarbij aan de rechter-commissaris om te beslissen of de rechter-commissaris de getuigen zelf zal horen dan wel de getuigen zal doen horen door gespecialiseerde zedenrechercheurs en waarbij de raadsman van verdachte in de gelegenheid zal worden gesteld de verhoren bij te wonen en al dan niet via de rechter-commissaris en/of de zedenrechercheurs vragen te stellen aan de getuigen.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaar
gegrond;
bepaalt dat de rechter-commissaris als getuigen zal (doen) horen: [getuige 3 en getuige 4].

4.Samenstelling raadkamer

Deze beslissing is op 6 februari 2015 gegeven door
mr. M.L.M. van der Voet, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, uitgesproken op 6 februari 2015 en, bij ontstentenis van de voorzitter, ondertekend door de oudste rechter en de griffier.
Tegen deze beslissing staat voor zowel verdachte als de officier van justitie geen rechtsmiddel open.