1.6.Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 28 mei 2014 ongegrond verklaard. De WIA-uitkering van de ex-werkneemster is volgens verweerder op grond van artikel 56, derde lid van de WIA en gelet op de uitlooptermijn van twee maanden terecht per 15 mei 2014 beëindigd. Verweerder heeft voorts medegedeeld dat eiseres met betrekking tot het verhaal van de WIA-uitkering apart bezwaar kan maken. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiseres geen beroep ingesteld.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de verhaalsbesluiten van september 2013 tot en met mei 2014 ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij verplicht is de uitkering die hij aan de ex-werkneemster betaald heeft te verhalen op eiseres. Er is volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van deze verplichting dient te worden afgeweken. De omstandigheid dat de uitkering eerder beëindigd had moeten worden is niet zo’n bijzondere omstandigheid. Artikel 115 van de WIA staat er volgens verweerder aan in de weg dat eiseres in onderhavige procedure bezwaren formuleert tegen de uitkering en de tijdigheid van de beoordeling. Eiseres kan alleen bezwaar maken tegen het bedrag dat verweerder aan uitkeringslasten bij haar in rekening brengt. Daarbij kan niet als grond worden aangevoerd dat er ten onrechte uitkering is verstrekt. Eiseres heeft voorts geen bezwaren aangevoerd tegen de hoogte van de bedragen die zij moet terugbetalen. Deze zijn derhalve niet heroverwogen. De enkele omstandigheid dat verweerder niet tijdig een beoordeling heeft gedaan, leidt er niet toe dat van de dwingendrechtelijke bepaling dient te worden afgeweken. Middels het nalaten van een tijdige beoordeling heeft verweerder de algemene rechtsbeginselen volgens hem niet op zodanige wijze geschonden dat de consequenties hiervan niet voor rekening van eiseres mogen worden gebracht. Verweerder is dan ook van mening dat over de periode van september 2013 tot en met mei 2014 terecht de aan de ex-werkneemster betaalde WGA-uitkering op eiseres is verhaald.
3. Eiseres voert in beroep in de eerste plaats aan dat het verweerder (op grond van de gegevens van de Belastingdienst) ten aanzien van ex-werkneemster duidelijk had moeten zijn dat er vanaf 1 september 2012 sprake was van een situatie zoals vermeld in artikel 56, derde lid van de WIA, zodat verweerder de WGA-uitkering per 1 september 2013 had dienen te beëindigen. Door dat niet te doen heeft verweerder niet conform de wettelijke verplichting gehandeld. Er is in verband met de regel van artikel 56, derde lid van de WIA per 1 september 2013 dwingendrechtelijk een einde gekomen aan de WGA-uitkering van ex-werkneemster.
De rechtbank begrijpt dit primaire standpunt van eiseres aldus dat volgens haar sprake is van onjuiste toepassing van artikel 56, derde lid van de WIA, nu van rechtswege het recht op een WIA-uitkering van de ex-werkneemster per 1 september 2013 is beëindigd zodat de uitbetaling ervan ten onrechte op eiseres is verhaald. Subsidiair stelt eiseres dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder de uitkering niet op eiseres had mogen verhalen.
4. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of door eiseres tijdig bezwaar is gemaakt tegen de verhaalsbesluiten. De rechtbank dient dit ambtshalve te toetsen omdat deze vraag van openbare orde is. De rechtbank is -met verweerder- van oordeel dat het bezwaar van eiseres ontvankelijk is. Hoewel het bezwaar van eiseres van 31 maart 2014 (nadien aangevuld bij brief van 18 juli 2014) voor zover gericht tegen de verhaalsbesluiten vanaf september 2013 tot en met januari 2014 buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat dit verzuim in het onderhavige geval verschoonbaar is. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eiseres eerst nadat zij bekend werd met het besluit van 14 maart 2014, waarbij de WIA-uitkering van de ex-werkneemster per 15 mei 2014 is beëindigd wegens een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% op basis van feitelijke verdiensten, pas reden had tot twijfel aan de juistheid van de verhaalsbesluiten. Op 31 maart 2014 heeft eiseres dan ook haar bezwaar (tegen de verhaalsbesluiten) kenbaar gemaakt. Daarbij komt dat verweerder eiseres bij het hier opvolgende besluit op bezwaar van 28 mei 2014 heeft medegedeeld dat er (nog) een bezwaarmogelijkheid bestond tegen de verhaalsbesluiten. Hiervan heeft eiseres vervolgens op 18 juli 2014 gebruik gemaakt.
5. De vraag die voorts dient te worden beantwoord is of verweerder de in de periode van september 2013 tot en met mei 2014 aan de ex-werkneemster uitbetaalde WIA-uitkering terecht op eiseres heeft verhaald.
6. De rechtbank is in de eerste plaats - anders dan verweerder - van oordeel dat het bepaalde in artikel 115 van de WIA eiseres niet kan worden tegengeworpen. Uit dit artikel volgt -voor zover hier van belang- dat een bezwaar of beroep van een werkgever tegen een verhaalsbesluit (zoals in het onderhavige geval) niet kan zijn gegrond op de grief dat een uitkering op grond van de WIA ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Anders dan verweerder kennelijk meent richten de beroepsgronden van eiseres zich naar het oordeel van de rechtbank niet tegen het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van de uitkering van de ex-werkneemster, maar tegen het -als gevolg van een (te) late beoordeling- voor een langere periode op eiseres verhalen van de aan de ex-werkneemster uitbetaalde WIA-uitkering. Dat reeds gelet op artikel 115 van de WIA het beroep van eiseres niet kan slagen, zoals verweerder heeft toegelicht in zijn verweerschrift, volgt de rechtbank derhalve niet.
7. Met betrekking tot de primaire beroepsgrond van eiseres overweegt de rechtbank het volgende.