In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de oplegging van een verzuimboete aan [X1] B.V. door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1 juli 2010 tot 30 juni 2011, waarbij een verzuimboete van € 2.460 was opgelegd. Deze boete werd later verminderd tot € 1.000 na een uitspraak op bezwaar van 15 mei 2014. Eiseres, [X] B.V., als rechtsopvolger van [X1] B.V., heeft beroep ingesteld tegen de verzuimboete, stellende dat deze ten onrechte was opgelegd omdat [X1] B.V. op het moment van de aanslag al niet meer bestond door een juridische fusie die op 30 juni 2011 had plaatsgevonden.
De rechtbank oordeelde dat de verzuimboete niet kon worden opgelegd aan [X1] B.V. omdat deze rechtspersoon op het moment van de uitnodiging tot het doen van aangifte al was opgeheven. De rechtbank stelde vast dat de registratie van [X1] B.V. in het handelsregister op 5 juli 2011 was beëindigd, wat betekende dat het voor derden kenbaar was dat [X1] B.V. niet meer bestond. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de boetebeschikking, waarbij ook een immateriële schadevergoeding van € 500 werd toegekend aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.224, die door verweerder moesten worden vergoed.
De uitspraak benadrukt de gevolgen van een juridische fusie voor belastingplicht en de mogelijkheid om verzuimboetes op te leggen aan rechtspersonen die niet meer bestaan. De rechtbank heeft de belangen van de belastingplichtige gewogen tegen de handhaving van belastingwetgeving en de noodzaak om recht te doen aan de rechtszekerheid.