In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol. De eiser had op 24 juni 2009 een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens waardevermindering van zijn woning, die hij toeschrijft aan de uitbreiding van de luchthaven Schiphol en de daarmee samenhangende geluids- en veiligheidszones. Het primaire besluit van de verweerder, dat het verzoek om schadevergoeding afwees, werd op 9 augustus 2013 genomen. De eiser stelde dat zijn woning onverkoopbaar was door de geluidsoverlast en dat de situatie sinds zijn aanvraag in 2009 was verslechterd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder het verzoek ter advisering had voorgelegd aan de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol, die op 20 december 2012 adviseerde om het verzoek af te wijzen, met uitzondering van een schadevergoeding van € 6.790,- als gevolg van de inwerkingtreding van het Luchthavenverkeerbesluit van 2008. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht de afwijzing van het verzoek had gehandhaafd, omdat de waardevermindering van de woning als gevolg van de geluidsbelasting tot het normaal maatschappelijk risico van omwonenden van Schiphol behoort.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd opgemerkt dat de eiser niet in aanmerking kwam voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure binnen de gestelde termijnen was gebleven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.