ECLI:NL:RBNHO:2015:7583

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2251
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding verzoek op grond van Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol. De eiser had op 24 juni 2009 een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens waardevermindering van zijn woning, die hij toeschrijft aan de uitbreiding van de luchthaven Schiphol en de daarmee samenhangende geluids- en veiligheidszones. Het primaire besluit van de verweerder, dat het verzoek om schadevergoeding afwees, werd op 9 augustus 2013 genomen. De eiser stelde dat zijn woning onverkoopbaar was door de geluidsoverlast en dat de situatie sinds zijn aanvraag in 2009 was verslechterd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder het verzoek ter advisering had voorgelegd aan de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol, die op 20 december 2012 adviseerde om het verzoek af te wijzen, met uitzondering van een schadevergoeding van € 6.790,- als gevolg van de inwerkingtreding van het Luchthavenverkeerbesluit van 2008. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht de afwijzing van het verzoek had gehandhaafd, omdat de waardevermindering van de woning als gevolg van de geluidsbelasting tot het normaal maatschappelijk risico van omwonenden van Schiphol behoort.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd opgemerkt dat de eiser niet in aanmerking kwam voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure binnen de gestelde termijnen was gebleven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/2251

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2015. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, voorzitter, en mr. G.M. van den Broek.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij brief van 24 juni 2009 verzocht om vergoeding van schade in de vorm van een waardevermindering van zijn woning in [woonplaats] . Hij stelt schade te lijden als gevolg van:
- de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan;
- het instellen van geluidszones en veiligheidszones en/of vrijwaringszones rond de luchthaven Schiphol;
- het Luchthavenindelingbesluit en/of luchthavenverkeerbesluit van 20 februari 2003;
- de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol van 23 augustus 2004;
- de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol van 18 september 2008 (Lvb 2008).
Eiser stelt dat de waardevermindering van zijn woning met name is veroorzaakt door de geluidsoverlast als gevolg van het toegenomen dan wel veranderd vliegverkeer.
2.1
Verweerder heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Adviescommissie Schadeschap luchthaven Schiphol (hierna: de adviescommissie). Deze heeft op 20 december 2012 advies uitgebracht. De adviescommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen voor zover eiser schade stelt als gevolg van de hiervoor onder 1., onder de eerste vier gedachtestreepjes genoemde oorzaken. Eiser komt als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 in aanmerking voor een vergoeding van € 6.790,-, aldus de adviescommissie.
2.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek, in afwijking van het advies van de adviescommissie, afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waardevermindering van de woning als gevolg van de toegenomen geluidsbelasting door de inwerkingtreding van het Lvb 2008 per 8 oktober 2008, in vergelijking met het Lvb 2004, niet meer zal bedragen dan ongeveer 5% van de waarde op de peildatum en dat een dergelijke waardevermindering behoort tot het normaal maatschappelijk risico van een omwonende van Schiphol. Verweerder wijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:572). Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van het verzoek gehandhaafd.
3. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat er volledig voorbij wordt gegaan aan “de veranderingen die nog steeds plaatsvinden op Schiphol in mijner nadeel”. Zijn huis is onverkoopbaar. Hij heeft de aanvraag ingediend in 2009 en de situatie is absoluut niet te vergelijken. Zijn huis is niet geïsoleerd en dat maakt uit in de waarde van het huis.
3.1.
Voor zover eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de maximale toegestane geluidsbelasting in het verleden niet heeft vergeleken met de huidige situatie, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht een vergelijk gemaakt tussen het Lvb 2008 en het daaraan voorafgaande Lvb 2004 en de op basis van deze besluiten maximaal te verwachten geluidbelasting.
3.2.
Voor zover eiser met de zinsnede “veranderingen die nog steeds plaatsvinden op Schiphol in mijner nadeel” beoogt in aanmerking te komen voor een vergoeding van schade welke het gevolg is van (veranderingen in de) feitelijke vliegbewegingen, overweegt de rechtbank als volgt. Reeds nu verweerder alleen bevoegd is te beslissen over verzoeken om vergoeding van schade welke het gevolg is van de in de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol genoemde rechtmatige besluiten en niet over schade veroorzaakt door feitelijke vliegbewegingen, kan eiser in zijn betoog niet worden gevolgd.
3.3.
Voor zover eiser met deze zinsnede beoogt te stellen dat de door hem thans ondervonden overlast het directe gevolg is van een recent genomen rechtmatig besluit, staat het hem vrij een nieuw verzoek om vergoeding van schade in te dienen.
3.4.
Eiser heeft voorts aangegeven dat zijn woning onverkoopbaar is. Ter zitting heeft hij bevestigd dat deze stelling verband houdt met zijn wens zijn woning te laten isoleren. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiser geen verband houdt met het onderhavige besluit en dat besluitvorming over het al dan niet isoleren van de woning in een ander besluitvormingstraject en door een andere instantie plaatsvindt. Het door eiser gestelde kan derhalve niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.1
Voor zover eiser met zijn stelling in beroep dat zijn aanvraagformulier dateert uit juni 2009 stelt dat de redelijke termijn is overschreden, overweegt de rechtbank als volgt.
6.2
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: de Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
6.3
Op deze zaak is niet de gewijzigde rechtspraak, zoals die is neergelegd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188) van toepassing, omdat het primaire besluit dateert van vóór
2 februari 2014. Op deze zaak worden de termijnen toegepast die vóór genoemde uitspraak in de rechtspraak werden gehanteerd.
Voor zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar mag duren, de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar mag duren en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren.
6.4
Sinds de ontvangst door verweerder van het bezwaarschrift van eisers op
6 september 2013 tegen het primaire besluit, zijn ten tijde van deze uitspraak van de rechtbank van minder dan twee jaar verstreken. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Kaajan, voorzitter en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.