ECLI:NL:RBNHO:2015:7496

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
15/713038-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens oplichting, meermalen gepleegd, na artikel 12 Sv procedure

Op 3 september 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting, meermalen gepleegd. De zaak kwam voort uit een aangifte van de benadeelde, die op 5 oktober 2012 melding deed van oplichting door de verdachte. De verdachte had in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 herhaaldelijk geld geleend van de benadeelde onder valse voorwendselen. De verdachte had de benadeelde overtuigd dat hij geld nodig had om een belastingkwestie op te lossen, waarbij hij beloofde het geleende bedrag terug te betalen zodra het geld vrij zou komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels de benadeelde heeft bewogen tot de afgifte van in totaal meer dan € 85.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting en legde een gevangenisstraf van zes maanden op. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 76.400,- bedraagt, en werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van de benadeelde, die door de oplichting in ernstige financiële problemen was geraakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/713038-13 (P)
Uitspraakdatum: 3 september 2015
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat de raadsman van verdachte, mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010 tot en met 31 december 2011 te Alkmaar (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het (telkens) aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (in totaal [ongeveer] 85.400,= Euro, althans een groot geldbedrag) in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde] gezegd dat
- hij, verdachte, geld nodig had, om een belastingschuld te kunnen betalen en/of
- indien hij (wederom) geld zou krijgen van die [benadeelde] , er een geldbedrag zou vrijkomen en hij, verdachte, dan het van die [benadeelde] geleende geld kon terug betalen en/of
- hij, verdachte, het door hem geleende geld (op korte termijn) zou terug betalen, waardoor die [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010 tot en met 31 december 2011 te Alkmaar, [benadeelde] , (telkens) door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [benadeelde] (telkens) wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte - aan wie die [benadeelde] (meerdere malen) geld had geleend - (telkens) tegen die [benadeelde] gezegd dat indien die [benadeelde] , hem, verdachte, niet opnieuw geld zou overmaken, het dan heel lang zou gaan duren voordat die [benadeelde] het (totaal) geleende geld teruggestort zou krijgen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of heeft die [benadeelde] vervolgens (telkens) aan hem, verdachte, (opnieuw) geld geleend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingNaar aanleiding van een aangifte ter zake van oplichting is een politieonderzoek ingesteld. Tijdens dit politieonderzoek heeft [benadeelde] op 5 oktober 2012 aangifte van oplichting gedaan tegen verdachte. Op 16 april 2013 heeft de officier van justitie de zaak tegen verdachte geseponeerd wegens onvoldoende wettig bewijs. [benadeelde] heeft op 11 juli 2013 middels de procedure van artikel 12 Wetboek van Strafvordering zich daarover beklaagd bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij beschikking van 10 juli 2014 heeft het Hof alsnog de vervolging van verdachte bevolen. Thans dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en zo ja, hoe dit strafbaar handelen dient te worden gekwalificeerd.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat sprake is van een kennelijke verschrijving in de dagvaarding. De aanvang van de ten laste gelegde periode dient te worden gelezen als 1 oktober 2011.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde, daartoe stellende dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Verdachte ontkent hetgeen hem ten laste is gelegd en het dossier bevat niet veel meer dan de aangifte van [benadeelde] . Verdachte ontkent een schuldbekentenis te hebben ondertekend. Indien hij deze wel zou hebben getekend, dan is dit slechts een bevestiging dat tussen hem en [benadeelde] sprake is van een overeenkomst van geldlening, en dit is een civiele aangelegenheid.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 5 oktober 2012 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van oplichting gepleegd door verdachte (hierna ook: [verdachte] ). [2] Uit de aangifte blijkt dat [benadeelde] op 15 oktober 2011 is benaderd door [betrokkene] , de vriendin van verdachte. [benadeelde] kende [betrokkene] al langer als betrouwbare klant van zijn [bedrijf benadeelde] . [betrokkene] vertelde hem dat verdachte dringend geld nodig had en vroeg of [benadeelde] aan verdachte een bedrag van € 6.000,- wilde lenen. Verdachte zou een auto van het merk BMW voor deze lening in onderpand geven. Als vriendendienst aan [betrokkene] besloot [benadeelde] het gevraagde geld aan verdachte te lenen. [benadeelde] heeft vervolgens op 15 oktober 2011 € 6.000,- op het aan hem opgegeven rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [broer 1 verdachte] overgemaakt. Dezelfde middag belde verdachte naar [benadeelde] en zei hij dat
€ 6000,- niet genoeg was. Hij wilde nog € 3.000,- lenen. Gezien de in onderpand gegeven BMW ging [benadeelde] akkoord en maakte hij dezelfde dag nog € 3.000,- naar hetzelfde rekeningnummer over.
[benadeelde] verklaart vervolgens als volgt:
“Daarna was het bijna wekelijks dat ik werd bezocht door [verdachte] en [betrokkene] . [verdachte] hield steeds weer een heel aannemelijk en geloofwaardig verhaal dat zijn vader een stuk grond had verkocht en dat de opbrengst daarvan was overgemaakt op een Nederlandse bankrekening van de [bank] ten name van [broer 1 verdachte] . Vervolgens vertelde [verdachte] dat de opbrengst van deze grond onder de Nederlandse inkomstenbelasting viel en zijn vader daarover belasting moest betalen. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) gaf aan dat hij het geld er niet voor had en vroeg aan mij of ik hem hierbij wilde helpen. Hij zei dat als het geld niet vrij kwam hij mij het geleende geld ook niet terug kon betalen. Er werd mij steeds voorgehouden dat er bij de vader van [verdachte] veel geld zou vrij komen als de belasting zou worden betaald en dat ik dan mijn deel terug betaald zou krijgen. Na een aantal malen geldbedragen van € 10.000,- te hebben overgemaakt aan [verdachte] en mijn geld maar niet terug (de rechtbank begrijpt: kreeg), begon ik toch argwaan te krijgen en voelde mij steeds meer in het nauw gedreven. [verdachte] waarschuwde mij dat als ik niet nog meer geld aan hem zou overmaken het dan heel lang zou gaan duren voordat ik het geld terug zou krijgen, omdat dan het geld van zijn vader nooit vrij zou komen. Door alle mooie praatjes en beloftes van [verdachte] bleef ik geloven in het feit dat hij al het geld aan mij zou terug betalen. Telkens werd door [verdachte] beloofd dat het geld binnen een paar dagen zou worden overgemaakt. Het is zelfs een keer voorgekomen dat [verdachte] met zijn broer [broer 2 verdachte] een bezoek heeft gebracht aan het bedrijf waarbij hij zelfs dreigde dat als ik niet nog meer zou betalen de kans groot was dat ik nooit meer mijn geld zou terugkrijgen. Ik had eigenlijk geen andere keus dan maar te betalen, omdat mij werd gezegd dat ik anders naar mijn centen kon fluiten.
Uiteindelijk heb ik [betrokkene] te kennen gegeven dat ik [verdachte] niet nog meer geld wilde lenen, waarop [betrokkene] mij verzekerde en geruststelde dat het geld van zijn vader eerdaags vrij zou komen en al het geld dan aan mij zou worden terugbetaald. Toen [betrokkene] en [verdachte] wederom met hetzelfde geloofwaardige verhaal kwamen dat er snel belasting moest worden betaald, voordat het geld van zijn vader vrij zou komen, heeft [betrokkene] voorgesteld om het geld op haar rekening over te maken. Dat gaf mij in ieder geval een wat beter gevoel. In totaal heb ik
€ 49.000,- op de rekening van [betrokkene] overgemaakt. Uiteindelijk is het geleende geld opgelopen naar ruim € 85.000,-. Ik heb meermalen gevraagd om terugbetaling van mijn geld, maar telkens werd mij beloofd en toegezegd dat het binnen een paar dagen zou worden terugbetaald. Tot op heden heb ik nimmer één cent terug gehad.”
Verder heeft [benadeelde] verklaard dat hij op 14 december 2011 met verdachte naar de FIOD is geweest. Op de terechtzitting, als getuige gehoord, heeft [benadeelde] verklaard dat [verdachte] in het bijzijn van [benadeelde] bij de belastingdienst heeft nagevraagd hoeveel belasting hij moest betalen wanneer er een bedrag van € 800.000,- zou vrijkomen.
Zowel bij de politie als op de terechtzitting heeft [benadeelde] verklaard dat verdachte een schuldbekentenis heeft ondertekend, welke zich in het dossier bevindt. [3] In deze schuldbekentenis is opgenomen dat verdachte uiterlijk op 9 december 2011 een bedrag van
€ 71.000,- zal storten op de rekening van [benadeelde] . Op de terechtzitting heeft [benadeelde] verklaard dat verdachte tevens zijn paspoort aan [benadeelde] had gegeven. [benadeelde] heeft hiervan een kopie gemaakt, deze aan de schuldbekentenis gehecht en heeft het paspoort vervolgens in zijn kluis bewaard. Bij de aangifte heeft [benadeelde] het paspoort aan de politie overhandigd. Op de terechtzitting heeft [benadeelde] een kopie van het paspoort van verdachte aan de rechtbank overgelegd. Deze kopie is aan het dossier toegevoegd.
[betrokkene] is door de politie op 25 augustus 2012 als getuige gehoord en heeft, onder meer, als volgt verklaard. [4]
“Ik weet dat hij (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) van heel veel mensen geld leent en dat niet terug betaalt. Hij vertelt tegen iedereen een ander verhaal.”
Verder heeft [betrokkene] verklaard dat verdachte van [benadeelde] geld heeft geleend omdat zijn bankrekening zou zijn geblokkeerd. Een bedrag van € 40.000,- is in september 2011 via de bankrekening van [betrokkene] gegaan. Verdachte heeft toen een week de bankpas van [betrokkene] geleend en beschikte over haar pincode. [betrokkene] heeft verder verklaard dat verdachte een deel van het geld cash van de rekening heeft gehaald en een deel rechtstreeks aan casino’s heeft overgemaakt. Ook zou een deel van het geld zijn overgemaakt op de rekening van het broertje van verdachte. [5]
Uit de zich in het dossier bevindende bankrekeningafschriften van [bedrijf benadeelde] blijkt dat in de periode van 5 november 2011 tot en met 20 november 2011 in totaal een bedrag van € 47.000,- is gestort op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [betrokkene] . [6]
In het dossier bevindt zich verder een uitdraai van de binnenkomende en uitgaande SMS-berichten van het mobiele nummer van [benadeelde] van en naar mobiel nummer [mobiel nummer] in de periode 5 november 2011 tot en met 5 december 2011 met, onder meer, de volgende binnenkomende teksten: [7]
Op 5 november 2011:
“Hee [benadeelde] , als het goed is komt ie zo naar je toe, ik kan m alleen brengen als ik klaar ben met trainen mr hij wist niet zeker of de bank dan nog open is. (…) En mocht mijn rekening nodig zijn het nummer is [rekeningnummer] . (…) Groetjes, [betrokkene] ”
15 november 2011:
“He [benadeelde] , zijn vader belt straks hoelaat en wanneer hij het vliegtuig kan pakken dus ik zei tegen [verdachte] dat ie dat straks ook aan jou moet laten weten.”
22 november 2011:
“Hee [benadeelde] , zag net [verdachte] omdat ik even ene klein bedrag moest pinnen. Hij had eindelijk een ticket en zei dat hij jou ook had gebeld. Ik zag dat t geld er af was van de ticket dus ben al opgelucht. Hij vliegt morgenavond zegt ie.”
2 december 2011, 7:03:
Hee [benadeelde] . Ik heb me ouders verteld dat het broertje van [verdachte] 10.000 euro bij je heeft geleend en de auto in onderpand heeft staan. Dat zijn vader terug zou komen om te betalen en dat dat nog niet is gebeurd.”
2 december 2011, 12:35:
[benadeelde] je zou hem toch pas maandag 12 uur te koop zetten? Ik weet dat het heel erg kut is allemaal maar het is echt niet zo dat hij niet wilt betalen (..).”
2 december 2011, 12:54:
“En [benadeelde] , ik krijg ook geld van hem, (…) dus ik heb er net als jouw baat bij dat die vader zo snel mogelijk terug is en of die bank dat geld gaat vrijgeven.”
De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van deze tekstberichten blijkt dat het [betrokkene] is geweest die deze tekstberichten heeft gestuurd. Tevens onderbouwt de inhoud van het SMS-bericht van 2 december 2011, 12:54, de aangifte van [benadeelde] met betrekking tot het door verdachte vertelde verhaal over zijn vader en het vrijkomen van geld en bevestigen de berichten ook dat er een auto in onderpand is gegeven.
Uit de bankafschriften van [bedrijf benadeelde] blijkt dat er in de periode van 22 oktober 2011 tot en met 24 december 2011 in totaal een bedrag van € 33.900,- is gestort op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [broer 1 verdachte] . [8]
[broer 1 verdachte] is de jongere broer van verdachte en is woonachtig op hetzelfde adres als verdachte. [9] [broer 1 verdachte] heeft verklaard dat het bankrekeningnummer [rekeningnummer] inderdaad aan hem toebehoort. Hij maakt al geruime tijd geen gebruik van deze bankrekening omdat hij niet over een bankpas beschikt.
De politie heeft navraag gedaan bij de belastingdienst over een bezoek van [benadeelde] , vergezeld van een andere man, aan de belastingdienst. Dit bezoek werd door een medewerker van de belastingdienst bevestigd. [10]
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft volgens de aangifte [benadeelde] verteld dat zijn vader een stuk grond in Marokko had verkocht. De opbrengst van de verkoop zou op een rekening staan, welke geblokkeerd was omdat in Nederland eerst belasting over het bedrag moest worden betaald. De vader van verdachte zou niet beschikken over het geld om de belastingvordering te voldoen. Als [benadeelde] geld aan verdachte zou lenen, zou het geld vrijkomen en kon [benadeelde] worden terugbetaald. Bij het uitblijven van het terugbetalen aan [benadeelde] en het telkens weer vragen om meer geld, heeft verdachte [benadeelde] steeds weer voorgehouden dat het geld vrij zou komen zodra de belasting was betaald. Indien [benadeelde] niet meer geld zou betalen, zou het geld nooit vrijkomen.
De aangifte van [benadeelde] wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. Zo bevestigt de tekst van de SMS-berichten van [betrokkene] aan [benadeelde] dat er sprake is geweest van een geldlening en tevens dat hiervoor een auto, merk BMW, in onderpand is gegeven. Verder blijkt uit de berichten dat de vader van verdachte een rol speelde in het verhaal en dat een bank het geld diende vrij te geven.
Om het vertrouwen van [benadeelde] te wekken is een auto, merk BMW, in onderpand gegeven. Toen [benadeelde] toch zijn twijfels kreeg bij het verhaal van verdachte en verdachte steeds weer een beroep op [benadeelde] deed om meer geld te geven, is voorgesteld de bankrekening van [betrokkene] voor de overmaking van het geld te gebruiken. [benadeelde] kende [betrokkene] al langer en hij vertrouwde haar. [betrokkene] bevestigt ook hier de aangifte dat zij haar rekening ter beschikking heeft gesteld voor de ontvangst van geldbedragen, dat verdachte over haar pinpas en pincode beschikte en geldbedragen van haar rekening heeft opgenomen, dan wel heeft overgemaakt naar een ander/anderen.
Om zijn verhaal te ondersteunen, zou verdachte met [benadeelde] een bezoek hebben gebracht aan de belastingdienst. Dat [benadeelde] in aanwezigheid van een ander de belastingdienst heeft bezocht is bevestigd. Hoewel meer specifieke informatie over dit bezoek niet voorhanden is, acht de rechtbank de verklaring van [benadeelde] op dit punt ook aannemelijk.
Verder bevindt zich in het dossier een schuldverklaring ten bedrage van € 71.000,- gedateerd op 3 december 2011, met daaronder de namen van verdachte en [benadeelde] , alsmede twee handtekeningen. [benadeelde] heeft verklaard dat hij de schuldverklaring als schuldeiser heeft ondertekend en dat verdachte deze als schuldenaar van zijn handtekening heeft voorzien. Ook hiermee heeft verdachte bij hem het vertrouwen gewekt dat hij het geld zou terugbetalen.
De verklaring van verdachte dat hij nooit een schuldverklaring aan [benadeelde] heeft ondertekend en dat het niet zijn handtekening betreft, acht de rechtbank niet geloofwaardig. In het dossier bevinden zich twee handtekeningen van verdachte [11] , welke door hem in het bijzijn van verbalisanten onder zijn verklaringen zijn geplaatst. Ook de ter terechtzitting aan het dossier toegevoegde kopie van het paspoort van verdachte bevat zijn handtekening. De rechtbank stelt vast dat deze handtekeningen sterke overeenkomsten vertonen met de handtekening onder de schuldverklaring.
Uit het sms-verkeer tussen [betrokkene] en [benadeelde] blijkt dat [betrokkene] [benadeelde] er op 2 december 2011 van heeft willen weerhouden de in onderpand gegeven auto te verkopen. [betrokkene] vraagt [benadeelde] dan in een bericht of hij niet tot maandag kan wachten en deelt tevens mee dat verdachte een afspraak heeft met de vrouw van [benadeelde] . Uit het sms-verkeer van de vrouw van [benadeelde] blijkt dat zij aan [betrokkene] heeft meegedeeld dat zij overwegen aangifte te doen wegens oplichting en dat [benadeelde] nu de auto gaat verkopen. [betrokkene] reageert dan als volgt: “Maar nee [benadeelde] zei maandag!! Er is nog kans dat die vader komt. Dit kan echt niet!!” De vrouw van [benadeelde] deelt [betrokkene] vervolgens mee dat zij wil dat verdachte bij haar langs komt om wat schriftelijk vast te leggen. [betrokkene] reageert hierop als volgt: “Ik zal [verdachte] zo bellen en vragen hoe laat hij kan komen.” Nu de schuldbekentenis dateert van 3 december 2011 ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank ook de inhoud van deze sms-berichten [12] de verklaring van [benadeelde] dat verdachte de schuldbekentenis heeft ondertekend en tevens dat dit rond 3 december 2011 heeft plaatsgevonden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na aanvankelijk op 15 oktober 2011 een bedrag van totaal € 9.000 te hebben geleend van [benadeelde] zich vervolgens heeft schuldig gemaakt aan oplichting van die [benadeelde] .
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 te Alkmaar telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid tegen die [benadeelde] gezegd dat indien hij wederom geld zou krijgen van die [benadeelde] , er een geldbedrag zou vrijkomen en hij, verdachte, dan het van die [benadeelde] geleende geld kon terug betalen, waardoor die [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring de oplegging van een werkstraf het meest passend is.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn slachtoffer onder valse voorwendselen bewogen hem in een korte periode een grote som geld te lenen. Telkens weer heeft verdachte het slachtoffer verzekerd dat er geld zou vrijkomen als het slachtoffer meer zou betalen en dat het slachtoffer met het vrijgekomen geld kon worden terugbetaald. Om het slachtoffer te overtuigen is verdachte onder meer met hem naar de belastingdienst gegaan, heeft hij zijn paspoort in onderpand gegeven en heeft hij een schuldbekentenis getekend. Ook heeft hij zich veelal laten vergezellen van zijn vriendin, waarin het slachtoffer vertrouwen stelde. Door zo te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van de welwillendheid en het vertrouwen van het slachtoffer. Het slachtoffer is door de afgifte van het geld aan verdachte uiteindelijk zodanig in de financiële problemen geraakt dat zijn bedrijf en hijzelf als vennoot daarvan failliet zijn verklaard en hij zijn woonhuis heeft moeten verkopen. De rechtbank acht het kwalijk dat verdachte voor zijn handelen geen enkele verantwoordelijkheid neemt en ook niet ter terechtzitting is verschenen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 juli 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 88.400,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit € 85.400,- geldlening en
€ 3.000,- kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de raadsman primair vrijspraak heeft bepleit. Indien de rechtbank toch komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het rechtsgeding vormt zodat om deze reden de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van artikel 26 van de Faillissementwet de vordering ingediend had moeten worden bij de curator, omdat verdachte op 9 februari 2013 failliet is verklaard. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof te Den Bosch. [13] Ook is de opbrengst van de door de benadeelde verkochte BMW ten onrechte niet in mindering gebracht op het gevorderde bedrag. De kosten van rechtsbijstand zijn volgens de raadsman niet onderbouwd en vormen geen schade die een rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit.
Indien de rechtbank toch komt tot een toewijzing van de vordering heeft de raadsman verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Verdachte heeft geen draagkracht en de maatregel zou in dat geval leiden tot een verkapte detentie.
Nu tijdens de behandeling ter terechtzitting door de advocaat van de benadeelde partij, evenals door de raadsman van de verdachte is verklaard dat het faillissement van verdachte inmiddels is opgeheven, treft het verweer op basis van de Faillissementswet geen doel. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade tot een bedrag van
€ 76.400,- (geldlening) voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Voorts zal de rechtbank de gevorderde kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 3.000,- toewijzen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat het restant van de gestelde schadepost uit geldlening (€ 9.000,- geldlening) het rechtstreeks gevolg is van het hiervoor in de rubriek bewezen verklaring bewezen verklaarde feit, nu het slachtoffer zelf heeft verklaard de eerste geldlening op 15 oktober 2011 te hebben verstrekt vanwege de daarvoor in onderpand gegeven BMW, welke hij later ook daadwerkelijk heeft verkocht.
In verband hiermee, zal de rechtbank omgekeerd het door de benadeelde ontvangen bedrag uit deze verkoop niet in mindering te brengen op het door de benadeelde partij te ontvangen schadebedrag.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij voor een deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Het verweer dat verdachte, gezien zijn faillissement, geen draagkracht zou hebben, zal de rechtbank passeren, nu het faillissement van verdachte inmiddels is opgeheven.
De maatregel wordt niet opgelegd ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand, nu deze post niet gerekend wordt tot rechtstreekse schade in de van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 79.400,- (negenenzeventig duizend vierhonderd euro), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 76.400.-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
365 (driehonderd vijfenzestig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. J.M. Sassenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL10AL 2012111033-1 van 5 oktober 2012 inhoudende de verklaring van [benadeelde] , pagina 27-30.
3.Een geschrift, te weten een Schuldverklaring van 3 december 2011 p. 64.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige van 25 augustus 2012 van [betrokkene] , p. 75.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 25 augustus 2012 van [betrokkene] , p. 76, halverwege.
6.Een geschrift, te weten bankrekeningafschriften van [bedrijf benadeelde] , p. 36, 38, 39 en 40.
7.Een geschrift, te weten een uitdraai SMS verkeer tussen [benadeelde] en [betrokkene] , p. 65.
8.Een geschrift, te weten bankafschriften van de bankrekening van [bedrijf benadeelde] van 24 oktober 2011 tot en met 9 december 2012, p. 32-41.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige van 12 december 2012 van [broer 1 verdachte] , p. 80-81.
10.Proces-verbaal van relaas van 14 januari 2013, p. 10, onderaan.
11.Procesdossier pagina 99 en pagina 106.
12.Een geschrift, te weten een uitdraai SMS-verkeer van [echtgenote benadeelde] , pagina 67 en 68