ECLI:NL:RBNHO:2015:7071

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
15/700617-14 en 23/00819-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling en overtredingen van de Wegenverkeerswet door verdachte tijdens achtervolging door politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere verkeersdelicten en bedreiging van politieagenten. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag, werd beschuldigd van het met hoge snelheid inrijden op politievoertuigen, het negeren van stoptekens en het rijden onder invloed van alcohol zonder geldig rijbewijs. De tenlastelegging omvatte vijf feiten, waaronder bedreiging met zware mishandeling van politieagenten en diverse overtredingen van de Wegenverkeerswet.

Tijdens de openbare terechtzitting op 13 maart 2015 heeft de officier van justitie, mr. A.F. van Kooij, gevorderd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.M. Terlingen, pleitte voor vrijspraak van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de politieagenten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging met zwaar lichamelijk letsel, maar achtte de overige feiten wel bewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 november 2014 met hoge snelheid op politievoertuigen is ingereden en daarbij gevaar heeft veroorzaakt voor de betrokken agenten. De verdachte heeft erkend met hoge snelheid te hebben gereden, maar ontkende opzet om de agenten te verwonden. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van vijf maanden. Daarnaast werd de voorwaardelijke gevangenisstraf in een andere zaak ten uitvoer gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/700617-14 en 23/000819-13 (Tul) (P)
Uitspraakdatum: 27 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. van Kooij en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 30 november 2014 te gemeente Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] (allen werkzaam als politieagent bij de Eenheid Noord-Holland) (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een door hem, verdachte, bestuurd motorvoertuig (personenauto) rijdende over De Weel met (zeer) hoge en onverminderde snelheid is ingereden op een in tegenovergestelde richting rijdend politievoertuig, waarin die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich bevonden
en/of
- met een door hem, verdachte, bestuurd motorvoertuig (personenauto) rijdende op de Siriusstraat met (zeer) hoge en onverminderde snelheid is ingereden op dan wel in de richting van een politievoertuig, waarin die [verbalisant 3] zich bevond en dat (dwars) op de rijbaan was geplaatst (teneinde hem, verdachte tot stilstand te brengen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 30 november 2014 te Hoorn [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6] (allen werkzaam bij de politie, Eenheid Noord-Holland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend met een motorvoertuig (personenauto) met (zeer) hoge snelheid op een in tegenovergestelde richting rijdend en/of op een dwars over de rijbaan
stilstaand politievoertuig af gereden, waarin en/of waarop die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6] zich bevond(en);
Feit 2:
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Purmerend en/ of Hoorn als bestuurder van een voertuig (een personenauto met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg(en), A7 en/of de N247 en/of De Hulk en/of de Poldermolen en/of De Weel en/of Sterrenweg en/of Siriusstraat en/of Zuiderkruisstraat en/of Orionstraat en/of Steenbokstraat,
- op de A7 (tussen Purmerend en Hoorn) geen gevolg heeft gegeven aan het "politie stop" teken
en/of
- terwijl een politievoertuig de auto van verdachte trachtte in te halen, op abrupte en/of agressieve wijze zijn, verdachtes auto, in de richting van dat politievoertuig heeft gestuurd, ten gevolge waarvan de bestuurder van dat politievoertuig (krachtig) moest remmen om een aanrijding te voorkomen
en/of
- terwijl hij, verdachte, reed met een snelheid van (ongeveer) 145 kilometer per uur, de afrit 7 (Avenhorn) met (nagenoeg) onverminderde snelheid heeft genomen, waardoor hij, verdachte, bijna van de weg raakte
en/of
- ( vervolgens) op de Proviciale weg N247 en/of De Hulk heeft gereden met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur, terwijl maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan, althans gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en/of verantwoord was
en/of
- ( vervolgens) op De Weel en/of Siriusstraat en/of de Orionstraat heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, terwijl maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan, althans gereden met een (veel) hogere snelheid dat ter plaatse toegestaan en/of verantwoord was
en/of
- op De Weel en/of op de Siriusstraat en/of op de Orionstraat, terwijl (telkens) een politievoertuig verdachte trachtte te blokkeren/te stoppen, (telkens) met (nagenoeg) onverminderde (hoge) snelheid (rakelings) langs dat politievoertuig heeft gereden, - terwijl verdachte niet in het bezit is van een geldig rijbewijs,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 3:
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto met kenteken [kenteken] ) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A7 (in de richting van Hoorn), geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 145 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden;
Feit 4:
hij op of omstreeks 25 januari 2015 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 905 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit
motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
Feit 5:
hij, op of omstreeks 25 januari 2015 te Barsingerhorn, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon op/aan de [straat] , op of omstreeks 3:09 uur de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) schade was toegebracht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit voor de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een drietal politieagenten. Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de bedreiging van [verbalisant 4] . Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Partiële vrijspraak feit 1De rechtbank acht, met de verdediging, en anders dan de officier van justitie, de alternatief/cumulatief tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de politiemensen [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , niet wettig en overtuigend bewezen.
Vast staat dat verdachte op 30 november 2014 wilde ontkomen aan de politie. Voorts staat vast dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 3] verdachte tot stoppen trachtten te brengen door met een politievoertuig in tegenovergestelde richting te rijden, respectievelijk een politievoertuig dwars op de weg te zetten, en dat verdachte telkens met hoge snelheid op die voertuigen is afgereden. De desbetreffende politieambtenaren hebben verklaard zich daardoor gedwongen te hebben gevoeld om hun auto achteruit te rijden, dan wel opzij te sturen, teneinde het voertuig van verdachte te kunnen ontwijken. Verdachte heeft erkend met hoge snelheid op desbetreffende politieauto’s te zijn afgereden maar hij heeft daarbij uitdrukkelijk verklaard dat hij niet het opzet had om op die auto’s in te rijden en de zich daarin bevindende mensen in gevaar te brengen. Hij heeft voorts betwist dat de situatie zodanig was dat hij, als de politievoertuigen niet voor hem opzij waren gegaan, met zijn auto tegen die politieauto’s aan zou zijn gereden. Verdachte heeft daarbij nog aangegeven dat hij zelf natuurlijk ook niet gewond wilde raken en dus een dergelijk risico nooit genomen zou hebben. Nu verdachte daarmee heeft aangeven geen (vol) opzet te hebben gehad om de politiemensen letsel toe te brengen dient te rechtbank vast stellen of er wellicht sprake is geweest van voorwaardelijk opzet daartoe van verdachte. Nu het dossier geen uitsluitsel geeft over de feitelijke situatie ter plaatse, de afstand tussen de auto’s van verbalisanten en verdachte op het moment van uitwijken en ten tijde van het daadwerkelijke passeren, noch van de precieze snelheid op dat moment, en hier ook anderszins niets concreets over is komen vast te staan kan de rechtbank niet vaststellen dat door de handelwijze van verdachte de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat hij de politieambtenaren zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen. Verdachte dient om die reden hiervan te worden vrijgesproken.
De rechtbank is voorts met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is te achten de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, van verbalisant [verbalisant 4] . [Verbalisant 4] heeft verklaard dat toen hij de auto van verdachte zag, deze 300 meter van hem was verwijderd. [Verbalisant 4] reed toen midden op de weg met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur. Omdat de auto vol gas op hem afreed en hij als motorrijder een zwakkere verkeersdeelnemer is, heeft [verbalisant 4] er voor gekozen het voetpad links van de weg op te rijden en daar achter een lantaarnpaal te wachten tot het voertuig van verdachte hem gepasseerd was. Verdachte betwist op een motorrijder te zijn ingereden en die motorrijder tot uitwijken te hebben gedwongen. Daargelaten dat de verklaring van [verbalisant 4] niet wijst op een onmiddellijk dreigende situatie, biedt het dossier geen ondersteuning voor de verklaring. De rechtbank is van oordeel dat alleen op basis van deze verklaring niet kan worden vastgesteld, dat er sprake was van een bedreigende situatie als bedoeld in artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht. Om die reden dient verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het overige onder 1 alternatief/cumulatief tenlastegelegde en de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het door [verbalisant 1] in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2014 (dossierpagina’s 79 en 80);
  • het door [verbalisant 2] in de wettelijke vorm op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2014 (dossierpagina’s 85 en 86);
  • het door [verbalisant 3] in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2014 (dossierpagina’s 91 en 92);
  • het door [verbalisant 5] in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2014 (dossierpagina’s 100 en 101);
  • het door [verbalisant 6] in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2014 (dossierpagina 105).
ten aanzien van feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het door [verbalisant 7] in de wettelijke vorm op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2014 (dossierpagina’s 11 tot en met 13);
  • het door [verbalisant 7] en [verbalisant 8] in de wettelijke vorm op ambtseed / ambtsbelofte, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2014, (dossierpagina’s 21 tot en met 23)
  • het door [verbalisant 8] in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2014 (dossierpagina’s 16 tot en met 19);
  • het door [verbalisant 3] in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2014 (dossierpagina’s 91 en 92);
  • het door [verbalisant 2] in de wettelijke vorm op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2014 (dossierpagina’s 85 en 86);
  • het door [verbalisant 6] in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2014 (dossierpagina’s 103 en 104).
ten aanzien van feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het door [verbalisant 7] en [verbalisant 8] in de wettelijke vorm op ambtseed / ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 december 2014 (dossierpagina’s 21 tot en met 23).
ten aanzien van feit 4:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het door [verbalisant 9] en [verbalisant 10] in de wettelijke vorm op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 28 januari 2015 (proces-verbaal met registratienummer PL1100-2015021555, dossierpagina’s 13 tot en met 15);
  • het schriftelijk stuk, inhoudende een “Honac”-ademanalyse formulier betreffende een door verdachte afgelegde ademtest d.d. 25 januari 2015 (idem, dossierpagina 16).
ten aanzien van feit 5:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het door [verbalisant 11] in de wettelijke vorm op ambtseed, opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 25 januari 2015 (idem, dossierpagina 17 tot en met 19).
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 30 november 2014 te Hoorn [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , allen werkzaam bij de politie, Eenheid Noord-Holland, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte telkens opzettelijk dreigend met een personenauto met hoge snelheid op een in tegenovergestelde richting rijdend of op een dwars over de rijbaan stilstaand politievoertuig af gereden, waarin die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] of [verbalisant 3] of [verbalisant 5] en [verbalisant 6] zich bevond(en);
Feit 2:
hij op 30 november 2014 te Purmerend en Hoorn als bestuurder van een personenauto met kenteken [kenteken] , daarmee rijdende op de weg A7 en/of N247 en/of De Hulk, en/of de Poldermolen, en/of De Weel en/of Sterrenweg en/of Siriusstraat en/of Zuiderkruisstraat en/of Orionstraat,
- op de A7 (tussen Purmerend en Hoorn) geen gevolg heeft gegeven aan het "politie stop" teken
en
- terwijl een politievoertuig de auto van verdachte trachtte in te halen, op abrupte en agressieve wijze zijn, verdachtes auto, in de richting van dat politievoertuig heeft gestuurd, ten gevolge waarvan de bestuurder van dat politievoertuig krachtig moest remmen om een aanrijding te voorkomen
en
- terwijl hij, verdachte, reed met een snelheid van ongeveer 145 kilometer per uur, de afrit 7 (Avenhorn) met nagenoeg onverminderde snelheid heeft genomen, waardoor hij, verdachte, bijna van de weg raakte
en
- vervolgens op De Hulk heeft gereden met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan,
en
- vervolgens op De Weel en de Siriusstraat en de Orionstraat heeft gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en/of verantwoord was
en
- op vervolgens op De Weel en op de Siriusstraat en op de Orionstraat, terwijl telkens een politievoertuig verdachte trachtte te stoppen, telkens met nagenoeg onverminderde hoge snelheid langs dat politievoertuig heeft gereden,
-terwijl verdachte niet in het bezit is van een geldig rijbewijs,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die wegen kon worden gehinderd;
Feit 3:
hij op 30 november 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad als bestuurder van een personenauto met kenteken [kenteken] , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A7 (in de richting van Hoorn), geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 145 kilometer per uur;
Feit 4:
hij op 25 januari 2015 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, als bestuurder van een personenauto dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 905 microgram bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
Feit 5:
hij, op 25 januari 2015 te Barsingerhorn, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon aan de [straat] , omstreeks 3:09 uur de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander, te weten [slachtoffer] , schade was toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
feit 4:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5:
overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen voor de onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde feiten de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Gelet op de door haar geëiste ISD-maatregel heeft zij voorts verzocht om voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde overtredingen geen straf of maatregel op te leggen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte verzet tegen oplegging van de gevorderde ISD- maatregel. Hij heeft daartoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd. In het rapport van de reclassering van 5 augustus 2014 zag de reclassering geen meerwaarde in het plaatsen van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, aangezien verdachte niet gemotiveerd was om mee te werken aan diagnostiek en een intramurele behandeling. Ook thans heeft verdachte uitdrukkelijk aangegeven hieraan niet te willen mee te werken, zodat oplegging van de ISD-maatregel niet opportuun kan worden geacht. De raadsman heeft bepleit in plaats van de ISD-maatregel een gevangenisstraf op te leggen waarvan een fors deel voorwaardelijk met daaraan verbonden een ruime proeftijd van 3 jaren.
Verdachte heeft aangegeven dat hij niet begrijpt dat er een ISD-maatregel tegen hem wordt gevorderd nu hij zijn leven heeft gebeterd en het dit keer met name gaat om verkeersdelicten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de opgemaakte rapportages is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd te ontkomen aan de politie nadat hij van de politie (bij herhaling) een stopteken had gekregen in verband met een snelheidsovertreding en onverzekerd rijden op Rijksweg A8, respectievelijk A7. Hij heeft met de auto gedurende een rit van ongeveer twintig minuten met een veel te hoge snelheid over de Rijksweg A7 gereden, over een provinciale weg en door een woonwijk in Hoorn teneinde de politieagenten, die hem achtervolgden, van zich af te schudden. Om niet gepakt te worden is verdachte zonder noemenswaardige vermindering van zijn snelheid om een viertal politievoertuigen, die als al dan niet rijdende wegblokkades waren opgeworpen, heen gereden. Verdachte heeft met zijn handelingen een zeer bedreigende situatie gecreëerd voor de politieagenten die in deze politievoertuigen zaten. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Politieambtenaren verdienen, gezien de rol die zij in de samenleving vervullen, respect en moeten hun werk kunnen uitoefenen zonder dat zij hier op een dergelijke manier in worden belemmerd.
Voorts heeft verdachte, terwijl hij ter zake van voornoemd incident in een voorlopige hechtenis liep waaruit hij was geschorst, binnen 14 dagen na de schorsing opnieuw een strafbaar feit gepleegd doordat hij onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol en zonder dat hij over een rijbewijs beschikte, wederom in een auto heeft gereden en daarmee een ongeval met materiele schade heeft veroorzaakt. Verdachte heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten zonder het slachtoffer de gelegenheid te geven zijn identiteit te laten vaststellen. Aldus heeft verdachte zich aan zijn verantwoordelijkheid voor de gevolgen van het ongeval onttrokken.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van feiten die de verkeersveiligheid in gevaar brachten en voor een bedreiging van een politieambtenaar.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op de over verdachte opgemaakt rapportages van GGZ Reclassering Palier van 5 augustus 2014, 27 januari 2015 en 3 februari 2015. Hierin is vermeld dat in het verleden opgelegde reclasseringscontacten het uitermate hoge recidiverisico niet terug hebben weten te dringen. Het beperkte probleembesef van verdachte en zijn weigering om mee te werken aan noodzakelijk geachte nadere diagnostiek spelen daarbij een belangrijke rol. Er is sprake van instabiliteit op vele leefgebieden en van een complexe problematiek. Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek een laatste kans te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, dient verdachte, zo luidt het advies van GGZ Reclassering Palier, geplaatst te worden in een inrichting voor stelselmatige daders.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, zoals door de reclassering is geadviseerd thans niet opportuun. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder overwogen dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en dat het accent ligt op gedragingen van verdachte als bestuurder van een motorvoertuig, terwijl voor de bewezen verklaarde verkeersdelicten geen voorlopige hechtenis (en derhalve ook geen ISD-maatregel) mogelijk is. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de recente documentatie van verdachte die voor een deel betrekking heeft op verkeersdelicten. Hoewel formeel de wet er niet aan de weg staat om verkeersdelicten mee te tellen bij de voorwaarden om een ISD-maatregel op te kunnen leggen acht de rechtbank, alles afwegende, en gelet op de aard van de ISD-maatregel, dit niet proportioneel.
Wel acht de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats. Hoewel de rechtbank met de reclassering van oordeel is dat verdere hulpverlening voor verdachte dringend noodzakelijk is en de rechtbank het betreurt dat verdachte zich hier niet voor openstelt, ziet de rechtbank, gelet op deze houding van verdachte, geen aanleiding om een deel hiervan in voorwaardelijke vorm aan hem op te leggen. De rechtbank heeft bij dit oordeel voorts betrokken dat verdachte eerder tot voorwaardelijke straffen is veroordeeld maar dit hem er niet van heeft kunnen weerhouden om zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank zal met betrekking tot de op te leggen vrijheidsbenemende straf bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, hierop in mindering wordt gebracht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat met betrekking tot de onder 3.5 bewezen verklaarde feiten 4 en 5 ontzeggingen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te noemen duur dienen te worden opgelegd.
Tot slot acht de rechtbank het raadzaam te bepalen dat in verband met de aard van de onder 3.5 genoemde feiten 2 en 3, zijnde overtredingen en gelet op de bij dit vonnis voor de overige bewezen feiten verklaarde feiten opgelegde straf, geen verdere straf of maatregel zal worden opgelegd.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/000819-13

Bij arrest van 14 april 2014 in de zaak met parketnummer 23/000819-13 heeft het Gerechtshof te Amsterdam verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 8 juli 2014 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 14 april 2014 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de bij arrest van 14 april 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer dient te worden gelegd, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
57, 285 van het Wetboek van Strafrecht;
7, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van de hiervoor onder 3.5 bewezen verklaarde feiten 1, 4 en 5 tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes (6) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het hiervoor onder 3.5 bewezen verklaarde feit 4 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
tien (10) maanden.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het hiervoor onder 3.5 bewezen verklaarde feit 5 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
vijf (5) maanden.
Bepaalt dat ten aanzien van de hiervoor onder 3.5 bewezen verklaarde feiten 2 en 3 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/000819-13 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
drie (3) weken, opgelegd bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 14 april 2014.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Wagenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2015.