ECLI:NL:RBNHO:2015:7013

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
15/820407-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 26 april 2015 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. M.M. Vollebregt, heeft gevorderd dat het ten laste gelegde feit bewezen werd verklaard. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder een proces-verbaal van aanhouding en een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet betreft, en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negenentwintig maanden, waarvan veertien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplicht contact met de reclassering en deelname aan een arbeidsvaardighedentraining. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten en de noodzaak tot begeleiding en ondersteuning in zijn re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820407-15 (P)
Uitspraakdatum: 14 augustus 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 juli 2015 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.M. Vollebregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.L. Winters, advocaat te Velserbroek, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 26 april 2015 (dossierpagina’s 1-4);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 27 april 2015 (dossierpagina’s 35-39);
  • het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium d.d. 30 april 2015 met Laboratoriumnummer 3863 X 15 (los opgenomen).
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 april 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negenentwintig (29) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan veertien (14) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie (3) jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies d.d. 25 juni 2015.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft verzocht een groter deel van de gevangenisstraf die door de officier van justitie is gevorderd in voorwaardelijke vorm op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 2,83 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 april 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van Opiumwetdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 25 juni 2015, van mevrouw D. van Reeuwijk, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Noord-West, te Amsterdam.
Uit voornoemd reclasseringsrapport komt naar voren dat een combinatie van het ontbreken van huisvesting, inkomen, dagbesteding én het gebrek aan adequate oplossingsvaardigheden ten grondslag ligt aan het bewezenverklaarde feit. De reclassering acht begeleiding hierin geïndiceerd, waarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte de motivatie kan geven om tot ‘actie’ over te gaan. Het risico op recidive wordt hoog gemiddeld geschat.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf als mild kan worden aangemerkt, gelet op de omstandigheid dat verdachte al meermalen ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld en gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht de gevorderde straf in de zaak van verdachte evenwel passend vanwege de ernst van de problematiek van verdachte en de forse voorwaarden die aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen worden verbonden. Van verdachte mag volledige inzet op de naleving van die voorwaarden worden verwacht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, het verplicht volgen van een arbeidsvaardighedentraining, medewerking aan een intakeprocedure voor en (wanneer deze positief verloopt) opname in een instelling voor maatschappelijke opvang noodzakelijk. Verder acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte wordt verplicht een structurele dagbesteding te hebben en zijn medewerking dient te verlenen aan het realiseren van een inkomen en het in kaart brengen van zijn schulden. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
NEGENENTWINTIG (29) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VEERTIEN (14) MAANDEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie (3) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich melden zodra hij opgeroepen wordt door Reclassering Nederland op het volgende adres: Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dat gedurende deze perioden nodig acht;
  • deelneemt aan de GI-RN Arbeidsvaardighedentraining (ArVa);
  • meewerkt aan een intakeprocedure voor maatschappelijke opvang bij Exodus of soortgelijke maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering. Verdachte dient, indien de intakeprocedure positief verloopt, te verblijven bij deze opvang en zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zorgt voor het hebben van een structurele dagbesteding;
  • meewerkt aan het realiseren van een inkomen en het in kaart brengen van zijn schulden,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie van het parket Noord-Holland, noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.J.G. Leeuw, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van de Vijver, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2015.
Mr. Leeuw is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.