ECLI:NL:RBNHO:2015:7011

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
15/820403-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 26 april 2015 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een materiaal bevattende cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de openbare terechtzitting op 31 juli 2015 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. Vollebregt, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. den Haan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal documenten, waaronder het proces-verbaal van aanhouding en het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium, vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 29 maanden geëist, maar de verdediging pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft echter besloten om de strafeis van de officier van justitie te volgen, gezien de ernst van het feit en de hoeveelheid cocaïne die was ingevoerd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820403-15 (P)
Uitspraakdatum: 14 augustus 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 juli 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht te Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.M. Vollebregt, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 april 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 26 april 2015 (dossierpagina’s 1-4);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 april 2015 (dossierpagina’s 35-38);
  • het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 30 april 2015 met Laboratoriumnummer 3864 X 15.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 april 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negenentwintig (29) maanden met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij heeft de verdediging een beroep gedaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheid dat verdachte met de invoer van één kilogram cocaïne had ingestemd en niet met de bij haar aangetroffen hoeveelheid van bijna drie kilogram.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank zal bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf de bij verdachte aangetroffen hoeveelheid cocaïne, te weten 2.913,4 gram, als uitgangspunt nemen. Verdachte heeft immers door de organisatie een laptoptas, zonder deze aan een nadere inspectie te onderwerpen, in haar koffer laten plaatsen en naar Nederland gebracht. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij een grotere hoeveelheid cocaïne zou invoeren dan met de organisatie was afgesproken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 april 2015, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een Opiumwetdelict onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 15 juni 2015, van mevrouw M. Tijhuis, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Midden-Noord, te Utrecht.
De reclassering heeft geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In het kader van het traject Binnen Beginnen en Voorwaardelijke Invrijheidstelling heeft de Penitentiaire Inrichting dan de tijd om in samenwerking met de reclassering een reïntegratieplan ten uitvoer te brengen. In aansluiting daarop kan verdachte nog in aanmerking komen voor nazorg door de gemeente.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank vindt in de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen reden om hiervan af te wijken. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat verdachte reeds eerder ter zake van een Opiumwetdelict is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Deze veroordeling was langer dan vijf jaar geleden, zodat dit niet in strafverzwarende zin voor de op te leggen straf zal meewegen, maar afwijking van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in het voordeel van verdachte ligt dan evenmin snel in de rede.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
NEGENENTWINTIG (29) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.M. Jansen, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. B.J.G. Leeuw, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van de Vijver, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2015.
Mr. Leeuw is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.