ECLI:NL:RBNHO:2015:6966

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
15/871377-14 en 99/000509-31
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag. De zaak kwam voort uit een incident op 19 juli 2014 in Alkmaar, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij waarbij hij het slachtoffer met een mes in de hals en kin heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. S.M. de Vries, gepleit voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.E. Leenhouwers, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen en de omstandigheden van het incident zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft verwond met een mes, en dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. Tevens is de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte herroepen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de impact van het delict op het slachtoffer en de ernst van de feiten zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/871377-14 en 99/000509-31 (herroeping V.I.) (P)
Uitspraakdatum: 30 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- en/of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. de Vries en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2014 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of in de nek en/of in de kin van [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op zaterdag 19 juli 2014 omstreeks 23.49 uur ontving de politie een melding naar aanleiding van een vechtpartij op de [straat 1] te Alkmaar ter hoogte van perceelnummer [nummer] waarbij mogelijk messen zouden worden gebruikt. Ter plaatse trof de politie het slachtoffer
[slachtoffer] liggend op de straat te midden van een groep omstanders aan. Het slachtoffer had een verwonding aan zijn arm en een verwonding aan zijn nek, waaruit een grote hoeveelheid bloed vloeide. Het slachtoffer is door ambulancepersoneel met spoed vervoerd naar het Medisch Centrum Alkmaar alwaar hij is behandeld en geopereerd.
Uit verschillende getuigenverklaringen kwam naar voren dat verdachte en zijn vriend
[medeverdachte] betrokken zouden zijn geweest bij de steekpartij.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen de verwondingen aan het slachtoffer heeft toegebracht en of hij zich hiermee heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Indien dit bewezen kan worden geacht, is vervolgens de vraag of verdachte hierbij heeft gehandeld uit noodweer of noodweerexces.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Opzet op de dood van het slachtoffer kan niet wettig en overtuigend worden bewezen verklaard. Verdachte had niet de intentie om het slachtoffer om het leven te brengen. Het maken van slaande bewegingen met zijn hand waarin het mes zich bevond, was er slechts op gericht los te komen uit de greep waarin het slachtoffer hem, verdachte, hield. Ook het voorwaardelijk opzet kan niet worden aangetoond. Verdachte heeft niet welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer ernstig zou verwonden. Verdachte wist dat hij een mes van het slachtoffer had afgepakt, maar was zich op het moment dat hij om zich heen sloeg niet bewust dat hij een mes in zijn hand hield. Aldus was verdachte zich er niet van bewust dat zijn gedraging zulke drastische gevolgen zou hebben. In dit verband heeft de raadsvrouw nog gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 29 oktober 2013 (ECLI:NLHR:2013:1062).
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte van het medeplegen dient te worden vrijgesproken. Uit alle verklaringen blijkt dat er geen sprake is geweest van gezamenlijk handelen van [medeverdachte] met verdachte en dat zij samen tegen het slachtoffer zouden hebben gevochten.
4.3.
Waardering bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat er in het loop van onderzoek getuigenverklaringen zijn afgelegd, bij de politie en bij de rechter-commissaris, die op onderdelen van elkaar verschillen, hetgeen afbreuk zou kunnen doen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van diverse verklaringen.
Voor zover de door de rechtbank onder 4.4. gebezigde getuigenverklaringen op onderdelen van elkaar verschillen, heeft de rechtbank doorslaggevend geacht dat de verklaringen elkaar niet tegenspreken over het in actie komen van verdachte en de wijze waarop de vechtpartij plaatsvond. Voorts passen de gebezigde getuigenverklaringen bij het door het slachtoffer opgelopen letsel.
Met betrekking tot sommige getuigenverklaringen, welke met name door de verdediging zijn aangehaald, welke getuigen in een later stadium van het onderzoek andersluidend hebben verklaard dan bij de politie, overweegt de rechtbank dat deze verklaringen naar haar oordeel aan betrouwbaarheid hebben ingeboet vanwege het tijdsverloop, het gebruik van alcohol op de avond van het gebeuren, de werking van emoties nadien en met name het gegeven dat deze getuigen meer in een directe relatie staan met verdachte en voorafgaand aan hun latere verhoren met elkaar hebben gesproken terwijl verdachte en zijn medeverdachte inmiddels ook over de stukken van het strafdossier beschikten.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank bij de keuze en de waardering van de bewijsmiddelen het accent gelegd op de getuigenverklaringen die (voor zover mogelijk) direct na het gebeuren op 19 juli 2014 zijn afgelegd.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op zaterdag 19 juli 2014 vond in de late middag en avond een barbecue plaats in de tuin van de [straat 2] [nummer] te Alkmaar. [2] In de loop van de avond, kwam het latere slachtoffer [slachtoffer] bij de plek waar de barbecue werd gehouden. [3] Hij had op dat moment een mes in zijn hand. [4] Tussen het slachtoffer en [medeverdachte] , die op de barbecue aanwezig was, ontstond vervolgens een woordenwisseling over de diefstal van de scooter van [slachtoffer] . Tijdens deze woordenwisseling gooide het slachtoffer zijn mes weg [5] en pakte hij het mes af van [medeverdachte] , dat deze op dat moment vast had en gooide het slachtoffer ook dit mes weg. [6] Verdachte kwam inmiddels bij de barbecue aan en ging bij het slachtoffer en [medeverdachte] staan. Nog steeds was de woordenwisseling tussen het slachtoffer en [medeverdachte] gaande. [7] Het slachtoffer en [medeverdachte] raakten vervolgens met elkaar in gevecht, waarbij [medeverdachte] het slachtoffer sloeg en het slachtoffer [medeverdachte] daarna één klap tegen het gezicht gaf waardoor [medeverdachte] op de grond viel. [8] Verdachte stapte vervolgens over [medeverdachte] heen, zodat hij tegenover het slachtoffer kwam te staan. [9] Verdachte sloeg direct daarop het slachtoffer meerdere malen. [10] In de hand waarmee hij sloeg, had verdachte een mes vast, waarvan de punt op het moment dat hij sloeg tussen zijn vingers door stak. [11] De klappen raakten het slachtoffer in het gezicht [12] en in de nek. [13] Het slachtoffer voelde de linkerzijde van zijn gezicht en nek uitvallen en viel op de grond. [14] Hij had een wond aan de linkerzijde van zijn nek, waaruit veel bloed vloeide. [15] In het ziekenhuis bleek dat in de linkerzijde van de hals van het slachtoffer twee diepe steekverwondingen waren toegebracht, waarbij een slagader was doorgesneden en in een andere slagader, te weten de halsslagader, een gat van 3 millimeter was ontstaan. Daarnaast bleek dat er zich onder de linker kaakrand van het slachtoffer een bij een steekwond passende scherprandige huidperforatie van 3 centimeter bevond. [16]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk met een mes het slachtoffer heeft gestoken.
Partieel vrijspraak medeplegen
Op grond van het voorgaande komt het rechtbank tot het oordeel dat verdachte alleen heeft gehandeld. Van een gezamenlijk optreden van verdachte met [medeverdachte] is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 juli 2014 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in de hals en kin van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op: poging tot doodslag.
Beroep op noodweer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer aangezien sprake was van een tweetal noodweersituaties waarbij verdachte heeft gehandeld binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Daartoe heeft de raadsvrouw gesteld dat in de eerste plaats ingrijpen was geboden voor de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van andermans lijf te weten van [medeverdachte] . [Medeverdachte] lag immers, nadat hij door het slachtoffer was geslagen, half buiten bewustzijn en weerloos op de grond, terwijl het slachtoffer zich opnieuw op hem richtte met het doel hem aan te vallen. In de tweede plaats diende verdachte, direct na zijn ingrijpen, zichzelf te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanval van het slachtoffer jegens hem. Verdachte werd nadat hij een mes van het slachtoffer zou hebben afgepakt, door het slachtoffer in een wurggreep rond zijn nek gehouden en verkeerde in zodanige (adem)nood dat hij om zich heen heeft geslagen om aan de greep te ontkomen. Op dat moment had hij het afgenomen mes nog in zijn hand. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daarbij als volgt.
De rechtbank acht de feitelijke toedracht, zoals door de raadsvrouw aangevoerd, in beide gevallen, gelet op de onder 4.4. gebezigde bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Daarboven overweegt de rechtbank nog het volgende.
De eerste stelling dat sprake was van een aanval van het slachtoffer op [medeverdachte] nadat deze op de grond was gevallen, vindt geen enkele steun in de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte. Immers, verdachte heeft verklaard dat de afstand tussen het slachtoffer en [medeverdachte] op het moment dat [medeverdachte] viel, twee meter was en dat hij toen over [medeverdachte] heen is gesprongen zodat hij tussen het slachtoffer en [medeverdachte] kwam te staan. Hij zou vervolgens tegen het slachtoffer hebben gezegd dat hij beter kon weggaan. Bovendien was er voor verdachte reden te minder om tijdens de vechtpartij in te grijpen, nu [medeverdachte] volgens zijn tegenover de politie afgelegde verklaring nadat hij op de grond was gevallen, vrij snel weer opstond.
Dat verdachte door het slachtoffer met een mes zou zijn bedreigd en verdachte dit mes van het slachtoffer zou hebben afgenomen, wordt door geen enkel bewijsmiddel ondersteund; geen van de getuigen heeft daarover verklaard. Dat hij ten slotte in een wurggreep werd gehouden door het slachtoffer is in de ogen van de rechtbank niet aannemelijk geworden met het oog op de diverse getuigenverklaringen. De rechtbank waardeert de feitelijke situatie en de daarover afgelegde getuigenverklaringen anders dan de raadsvrouw.
Dit leidt tot de slotsom dat in de door de verdediging geschetste situaties niet is voldaan aan het vereiste van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding, zodat het beroep op noodweer faalt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
De raadsvrouw heeft een beroep op noodweerexces gedaan en gesteld dat verdachte uit paniek de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweerexces op de gronden, zoals door de rechtbank onder 5. is overwogen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig (42) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Bij aankomst op een barbecue, ziet verdachte dat er een conflict gaande is tussen zijn vriend en het latere slachtoffer [slachtoffer] over de mogelijke diefstal van de scooter van het slachtoffer. Nadat het conflict uitmondt in een vechtpartij tussen hen beiden, is verdachte zich met de ruzie gaan bemoeien en heeft hij het slachtoffer vervolgens meerdere keren met kracht met een mes in onder andere de hals en in de kin gestoken. Het mes heeft daarbij twee slagaders geraakt waardoor het slachtoffer levensbedreigende verwondingen heeft opgelopen en de aanval door verdachte ternauwernood heeft overleefd.
Een poging doodslag zoals deze, is een aantasting van het hoogste goed dat een mens bezit, namelijk het leven. Een dergelijke aantasting van de lichamelijke integriteit is voor slachtoffers daarvan zeer traumatisch en kan tot langdurige lichamelijke en/of geestelijke klachten aanleiding geven, zoals ook in deze zaak. Dit is onder meer ter terechtzitting gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering benadeelde partij die namens het slachtoffer zijn ingediend. De impact die deze gebeurtenis op het slachtoffer heeft gehad is aanzienlijk. Ten gevolge van de hem door verdachte toegebrachte steekwonden is het slachtoffer ernstig blijvend letsel, waaronder een groot ontsierend litteken in het gelaat en een hangend ooglid, toegebracht. Ook kampt het slachtoffer met een post traumatische stress stoornis als gevolg van het gebeuren.
De rechtbank rekent het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer verdachte dan ook ernstig aan en neemt daarbij in aanmerking dat hij, gezien de aanwezigheid van vele omstanders, de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving heeft versterkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor dit feit geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 oktober 2014, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, hetgeen hem kennelijk niet van het opnieuw plegen van geweld heeft weerhouden. Verdachte heeft het onderhavige feit bovendien relatief korte tijd na zijn laatste (voorwaardelijke) invrijheidstelling gepleegd.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het met betrekking tot verdachte uitgebrachte briefrapport van Reclassering Nederland van 8 augustus 2014.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, het feit dat verdachte eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld en nog in een voorwaardelijke invrijheidsstelling liep en de LOVS richtlijnen voor dergelijke delicten, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.853,60 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde schade bestaat uit:
  • medische kosten à € 836,-;
  • reiskosten à € 335,24;
  • beschadigde kleding à € 260,-;
  • beschadigde slippers à € 30,-;
  • armband en ring à € 250,-;
  • medische informatie à € 142,36;
  • smartengeld à € 15.000,-.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 16.603,60, bestaande uit € 1.603,60 aan materiële en € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, toe te wijzen, en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de armband en de ring af te wijzen.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de armband en de ring af te wijzen, nu deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade, gelet op de context van de zaak en de hoogte van het gevorderde bedrag een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering dient te worden ontvangen.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.603,60 (kleding, slippers, medische kosten en reiskosten bezoek slachtoffergesprek) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering van de benadeelde partij zal voor wat betreft de armband en de ring worden afgewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen, te weten de poging tot doodslag, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met zaaknummer 99/000139-31
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 21 augustus 2012 in de zaak met parketnummer 14/810126-12 heeft de Rechtbank Alkmaar verdachte ter zake van afpersing veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden met aftrek van de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van dat arrest in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Veroordeelde is op 8 juli 2013 op de voet van het bepaalde in artikel 15 e.v. van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op 365 dagen gestelde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 2 oktober 2014 is de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk, te weten voor de duur van honderdtwintig (120) dagen, herroepen (wegens het zich niet houden door de veroordeelde aan de opgelegde bijzondere voorwaarden).
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd, nu veroordeelde zich - gelet op hetgeen hem in de dagvaarding met het parketnummer 15/871377-14 is ten laste gelegd - niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, dat de rechtbank de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal gelasten voor de resterende periode van
117 dagen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. Een gedeelte van de voorwaardelijke invrijheidstelling is recentelijk herroepen. Herroeping van het resterende gedeelte is onwenselijk, omdat veroordeelde daardoor wordt belemmerd in de verdere opbouw van zijn toekomst.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank stelt op grond van het onder 4.5. bewezenverklaarde vast dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de hem opgelegde algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het voorgaande geeft, gelet op het bepaalde in artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht, aanleiding tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde en aldus tot toewijzing van de vordering van de officier van justitie.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
15g, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
tweeënveertig (42) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 16.603,60, bestaande uit € 1.603,60 voor de materiële en
€ 15.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.603,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 118 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met V.I. zaaknummer 99/000509-31 toe en gelast dat het deel van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten
honderdzeventien (117) dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Wagenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2015.
Mr. Hoedemaker en mr. Wagenaar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel G3 blad 1).
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 21 juli 2014 (dossierparagraaf Z1 blad 2); proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 11 augustus 2014 (dossieronderdeel C10, blad 3).
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel G6 blad 4); proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel G8 blad 2); proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel G1 blad 3).
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 11 augustus 2014 (dossieronderdeel C10 blad 3); proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel G1 blad 4); proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel G3 blad 2).
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 11 augustus 2014 (dossieronderdeel C10); proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 21 juli 2014 (dossieronderdeel Z1 blad 2); proces-verbaal van getuige [getuige 3] d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel G6 blad 4).
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 april 2015 afgelegd; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 23 juli 2014 (dossieronderdeel G13 blad 5).
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 21 juli 2014 (dossieronderdeel Z1 blad 2); verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 april 2015 afgelegd; proces-verbaal van getuige [getuige 3] d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel G6 blad 4); proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 15 augustus 2014 (dossieronderdeel G1 blad 2).
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 april 2015 afgelegd; proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 11 augustus 2014 (dossieronderdeel C10).
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 11 augustus 2014 (dossieronderdeel C10); proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 23 juli 2014 (dossieronderdeel G13 blad 5); proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 15 augustus 2014 (dossieronderdeel G1 blad 2).
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 april 2015 afgelegd.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] d.d. 11 augustus 2014 (dossieronderdeel C10); verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 23 juli 2014 (dossieronderdeel G13 blad 5).
13.Proces-verbaal van verhoor van aangifte door [slachtoffer] d.d. 21 juli 2014 (dossieronderdeel Z1 blad 2).
14.Proces-verbaal van verhoor van aangifte door [slachtoffer] d.d. 21 juli 2014 (dossieronderdeel Z1 blad 2).
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2014 (dossieronderdeel D5 blad 1).
16.Geneeskundige verklaring – Letselbeschrijving d.d. 20 juli 2014, opgesteld door W. Barends, forensisch arts, verbonden aan GGD Hollands Noorden (dossieronderdeel Z1 3d).