ECLI:NL:RBNHO:2015:6759

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
15/800050-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop tijdens een uitgaansincident

Op 4 augustus 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling met dodelijke afloop. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 31 januari 2015 te Den Helder, waar de verdachte tijdens een uitgaansincident het slachtoffer, [slachtoffer], een klap in het gezicht gaf. Deze klap leidde tot een val waarbij het slachtoffer met zijn hoofd tegen een fietsenrek viel, wat resulteerde in ernstige verwondingen en uiteindelijk de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit, maar stelde dat het subsidiair ten laste gelegde feit, eenvoudige mishandeling, wel bewezen kon worden. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde en betwistte de intentie van de verdachte om zwaar letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor opzet op zware mishandeling, maar dat de verdachte wel opzettelijk het slachtoffer had mishandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor het omgaan met emoties. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [benadeelde 1], voor de kosten die voortvloeiden uit het overlijden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800050-15 (P)
Uitspraakdatum: 4 augustus 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juli 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres (1781 GT)
[adres] ,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.N. Verlinden en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. van der Himst, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en van de schriftelijke slachtofferverklaringen van de nabestaanden
[benadeelde 2] en [benadeelde 1] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 31 januari 2015 te Den Helder aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in het hoofd, heeft toegebracht, door hem (met kracht) een klap/stomp in het gezicht althans tegen het hoofd althans tegen het lichaam te geven dan wel hem een duw te geven, (mede) tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen (met zijn hoofd) tegen een fietsenrek, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair
hij op of omstreeks 31 januari 2015 te Den Helder, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem (met kracht) een klap/stomp in het gezicht dan wel tegen het hoofd dan wel tegen het lichaam te geven dan wel een duw te geven (mede) waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen (met zijn hoofd) tegen een fietsenrek, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft in haar schriftelijk requisitoir aangevoerd dat verdachte in ieder geval het slachtoffer heeft geduwd en een klap in het gezicht heeft gegeven en dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, erop gericht is geweest om het slachtoffer pijn te doen en letsel toe te brengen. Dat het slachtoffer vervolgens achterover is gevallen als gevolg van die klap en daardoor een gescheurde halsslagader opliep was voor de verdachte niet als een aanmerkelijke kans te voorzien, zodat van zware mishandeling geen sprake is.
Wel kan de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling bewezen worden verklaard. Het opzettelijk handelen van verdachte heeft geleid tot de val en het letsel bij het slachtoffer (de verscheuring van de halsslagader en de bloeding in het hoofd). Dat letsel heeft uiteindelijk geleid tot het overlijden van het slachtoffer.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte, omdat hij van achteren werd aangevallen en klappen op zijn hoofd kreeg, een zwaaiende beweging met zijn hand heeft gemaakt, waarbij hij met zijn hand het slachtoffer in het gezicht raakte. Deze klap levert volgens de raadsman geen zware mishandeling op, ook niet in voorwaardelijke vorm.
Het subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard nu verdachte door het geven van de klap in het gezicht van het slachtoffer voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn of letsel.
De raadsman voert tot slot aan dat verdachte nooit de gevolgen van de val van het slachtoffer voor ogen heeft gehad en ook nooit heeft gewild.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat gelet op de aard en de mate van het toegepaste geweld niet kan worden aangenomen dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, op zware mishandeling.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 31 januari 2015 omstreeks 05.44 uur kregen verbalisanten Dee en Scholes de melding om te gaan naar het Multifunctioneel Centrum aan de Texelstroomlaan 4 in Den Helder. Ter plaatse was een Antilliaans feest gaande en er zou een persoon buiten knock-out zijn geslagen.
Verbalisanten zagen in de Geulstraat een Antilliaanse man op de grond liggen met zijn hoofd vlakbij de aanwezig fietsenrekken. De man reageerde nergens op en onder zijn hoofd lag een plas bloed. Verbalisanten herkenden de man als de hen bekende [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , ook wel [slachtoffer] genoemd. Verbalisanten constateerden dat [slachtoffer] geen ademhaling meer had en zij zijn begonnen met reanimeren [1] [2] .
Het slachtoffer [slachtoffer] werd in eerste instantie vervoerd naar het Gemini ziekenhuis in Den Helder en is vervolgens met spoed overgebracht naar het Medisch Centrum te Alkmaar, alwaar hij op 31 januari 2015 te 18.45 uur is overleden [3] .
Op 31 januari 2015 heeft de forensisch opsporingsambtenaar J.J.C.M. Weel onderzoek verricht op de plaats waar het slachtoffer [slachtoffer] op straat is gevallen. Hij heeft geconcludeerd, gelet op het aantreffen van een hoeveelheid bloed op een trottoirtegel, vlak voor een fietsklem en gelet op de verwonding op het achterhoofd van het slachtoffer, dat het zeer waarschijnlijk is dat het slachtoffer achterover is gevallen, waarbij hij met zijn achterhoofd de fietsklem heeft geraakt [4] .
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] heeft de patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut geconcludeerd dat het overlijden verklaard kan worden door verwikkelingen van een subarachnoïdale bloeding (bloedcollectie onder het spinnenwebvlies) ontstaan door een traumatische ruptuur van de slagader die aan de linkerzijde door en langs de halswervelkolom verloopt, ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op/tegen het hoofd.
Volgens het bij het sectieverslag gevoegde verslag van lijkschouw is bij het slachtoffer een rode huidverkleuring en bloeduitstorting hoog aan de rechterwang gezien [5] .
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 31 januari 2015 voor het Multifunctioneel Centrum stond te praten toen zij zag dat verdachte [slachtoffer] duwde, dat hij niet viel en dat verdachte vervolgens zijn jas uitdeed. Toen [slachtoffer] naar voren liep, heeft verdachte hem een klap gegeven, waarna het slachtoffer op de grond viel [6] .
In haar tweede verklaring heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat zij zag dat verdachte [slachtoffer] met twee handen tegen zijn borst duwde. Zij hoorde daarbij dat verdachte tegen [slachtoffer] riep of hij wilde vechten. Direct daarna zag zij dat verdachte hem een hele harde klap gaf en daarna hoorde zij het hoofd van [slachtoffer] heel hard op de grond terecht komen [7] .
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte [slachtoffer] een duw tegen zijn borst gaf. Zij zag dat het slachtoffer naar achteren wankelde en probeerde zijn evenwicht te bewaren. Zij zag vervolgens dat verdachte zijn jas leek uit te doen en zag dat verdachte [slachtoffer] een klap gaf en dat het slachtoffer opeens op de grond lag [8] .
De verdachte heeft tijdens de behandeling op de terechtzitting verklaard dat hij op 31 januari 2015 [slachtoffer] weer tegen kwam op straat en dat hij [slachtoffer] tijdens een schermutseling met platte hand in het gezicht heeft geslagen [9] .
3.5.
Bewijsoverweging
De rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte het slachtoffer met zijn vuist heeft geslagen, zoals een aantal getuigen beweert te hebben gezien. Dit is niet gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting en de inhoud van de op de strafzaak betrekking hebbende stukken, terwijl de bevindingen betreffende de op het slachtoffer verrichte sectie hierover evenmin uitsluitsel bieden. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat, gelet op voornoemde getuigenverklaringen en gelet op de bij de lijkschouw aangetroffen bloeduitstorting in de wang van het slachtoffer, dat verdachte een klap in het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven en dat het slachtoffer door die klap ten val is gekomen.
Dit handelen van verdachte is zodanig heftig geweest dat geconcludeerd moet worden dat dit gericht was op het toebrengen van pijn dan wel letsel bij het slachtoffer. Ten gevolge van dit handelen is het slachtoffer zeer ongelukkig ten val gekomen, waarbij hij met zijn hoofd op een fietsenrek is gevallen, ten gevolge waarvan hij is komen te overlijden, zo blijkt uit voormeld sectierapport. Gelet op al het vorenstaande was sprake van opzet op het mishandelen van het slachtoffer en dient het gevolg van zijn handelen de verdachte te worden toegerekend. Dit leidt tot de volgende bewezenverklaring.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 januari 2015 te Den Helder, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met kracht een klap in het gezicht te geven waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen met zijn hoofd tegen een fietsenrek, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak voor het primair ten laste gelegde gevorderd en heeft gevorderd dat verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
6.2.
.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met het rapport van de Reclassering Nederland en heeft hij de rechtbank verzocht de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te matigen tot gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd twee jaar. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door de Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden dienen te worden gekoppeld.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft na een feestavond een woordenwisseling gehad met een goede vriend van hem, het latere slachtoffer. In de schermutseling die volgde heeft verdachte het slachtoffer een klap in het gezicht gegeven. Door deze klap is het slachtoffer gevallen en daarbij zeer ongelukkig met zijn hoofd op een fietsenrek terecht gekomen, ten gevolge waarvan hij is overleden. Als gevolg van het handelen van verdachte is onherstelbaar leed en gemis bij de nabestaanden van het slachtoffer teweeggebracht. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van de zus en de ex-vriendin van het slachtoffer, zoals ze zijn voorgehouden op de terechtzitting.
Hoewel verdachte niet het opzet had om het slachtoffer te doden, moeten de fatale gevolgen van zijn handelen hem worden toegerekend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
2 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van onder meer geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 april 2015 van mevrouw G. Porte als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland. In het rapport is als integrale conclusie het volgende opgenomen:
Uit documentatie blijkt dat betrokkene sinds 2002 justitiecontacten heeft waaronder meerdere geweldsdelicten zoals huiselijk geweld en openlijke geweldpleging. De heer [verdachte] heeft sinds april 2013 een reclasseringstoezicht. Er is aandacht besteed aan het verwerven van een stabiele woonsituatie, het toeleiden naar bewindvoering, het hebben van een stabiel inkomen, toeleiden naar scholing en dagbesteding, de start van een revalidatieproces naar aanleiding van een operatie aan zijn pols en toeleiding naar behandeling gericht op het leren omgaan met emoties en frustraties.
In 2015 zou de heer [verdachte] in het kader van de participatiewet starten met een cursus Nederlands. Vanwege zijn verblijf in preventieve hechtenis is dit niet doorgegaan. Betrokkene zou ook geholpen worden bij het vinden van een dagbesteding. Dit is nog niet gestart. In december 2014 is de toewijzing van een bewindvoerder geregeld. Betrokkene was tevens aangemeld bij I-Psy voor behandeling. Een intakegesprek heeft nog niet plaats gevonden. Het toezicht heeft geholpen een start te maken met de aanpak van de instabiele leefomstandigheden van cliënt. Voortzetting van begeleiding is geïndiceerd teneinde risico’s op nieuwe justitiële contacten in de toekomst te verkleinen. Uit het onderzoek is gebleken dat zijn familie, vriendin en kinderen belangrijk voor hem zijn en als beschermende factor kunnen worden aangerekend. Het feit dat er geen sprake blijkt van middelenmisbruik is positief te noemen. Evenals zijn motivatie ten aanzien van een reclasseringstoezicht.
De Reclassering Nederland adviseert om verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf en om aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden te koppelen:
Meldplicht
De heer [verdachte] moet zich melden bij Reclassering Nederland zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Mocht betrokkene zich inschrijven in België, dan zal het toezicht overgedragen worden aan de reclasserings-instanties in België.
Behandelverplichting - Ambulante behandeling
De heer [verdachte] wordt verplicht om zich te laten behandelen voor het leren omgaan met gevoelens van emoties en frustratie. Betrokkene wordt aangemeld bij een forensische polikliniek, indien er beschikking is over een behandelaar die Spaans en/of Papiaments spreekt. Mocht dat niet het geval zijn, dan wordt gezocht naar een behandelaanbod in het reguliere hulpverleningscircuit.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tenslotte acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de rechtbank heeft meegewogen dat zware mishandeling niet is bewezen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door de Reclassering Nederland en ambulante behandeling noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 11.401,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde stelt te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit kosten begrafenis, kosten bloemstuk, kosten grafsteen en reiskosten nabestaanden.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering ten aanzien van de kosten voor de begrafenis en de grafsteen kan worden toegewezen. Ten aanzien van de door de familieleden/nabestaanden gemaakte reiskosten heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit kosten zijn die niet alleen door de benadeelde partij zijn gemaakt en geopperd dat de rechtbank dat deel van de schade die door de benadeelde partij op dit punt is gemaakt schattenderwijs kan toewijzen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het toe te wijzen deel van de vordering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie vordert ten slotte het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de kosten van de begrafenis en de kosten van de grafsteen kan worden toegewezen. De raadsman refereert zich ten aanzien van de gemaakte reiskosten van de familieleden/nabestaanden aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade van de benadeelde partij tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit.
Nu de schadeposten niet zijn betwist, zal de gehele vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling, de dood ten gevolge] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.6 bewezen verklaarde feit het/de hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich na ommekomst van de gevangenisstraf zal melden bij Reclassering Nederland zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Mocht betrokkene zich inschrijven in België, dan zal het toezicht overgedragen worden aan de reclasseringsinstanties in België;
  • zich zal laten behandelen voor het omgaan met emoties en gevoelens van frustratie. Betrokkene wordt aangemeld bij een forensische polikliniek, indien er beschikking is over een behandelaar die Spaans en/of Papiaments spreekt. Mocht dat niet het geval zijn, dan wordt gezocht naar een behandelaanbod in het reguliere hulpverleningscircuit,
waarbij Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 11.401,45, (elfduizend vierhonderdéén euro en vijfenveertig cent) bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
31 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 11.401,45, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
92 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M. Malsch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2015.
Mr. M. Malsch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1100-2015026850-4, gedateerd 31 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.A. Scholes, doorgenummerde blz. E6 en E7
2.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1100-2015026850-3, gedateerd 31 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S.P.S. Dee, doorgenummerde blz. E18 t/m E20.
3.Het relaas proces-verbaal, gedateerd 14 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar W.J. Loonstra, doorgenummerde blz. A10.
4.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL1100-2015026850-30, gedateerd 24 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.J.C.M. Weel, doorgenummerde blz. F1 t/m F6.
5.Een geschrift, zijnde het rapport van de arts en patholoog M. Buiskool met bijlage, gedateerd 9 mei 2015.
6.Het proces-verbaal met het nummer PL1100-2015026850-11, gedateerd 31 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren V.E.M. de Vries en W.J. Loonstra, houdende de verklaring van de getuige [getuige 1] , doorgenummerde blz. G24 t/m G29.
7.Het proces-verbaal met het nummer 20150203, gedateerd 3 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar R.P. Bradley, houdende het tweede verhoor van de getuige [getuige 2] , doorgenummerde blz. G36 t/m G41.
8.Het proces-verbaal met het nummer 20140207 1300 5727, gedateerd 7 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar N. Rolvink, houdende de verklaring van de getuige [getuige 3] , doorgenummerde blz. G96 t/m G100.
9.De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 21 juli 2015.