ECLI:NL:RBNHO:2015:6570

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4349
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand op basis van de Wet Werk en Bijstand met betrekking tot zesmaandenjurisprudentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij het recht op bijstand ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 was herzien. Verweerder had een bedrag van € 151,36 teruggevorderd, wat later werd verlaagd naar € 133,77. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herziening van de bijstandsverlening niet meer ter discussie stond, maar dat eiseres zich op verschillende gronden tegen het bestreden besluit verzette.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen en dat verweerder zijn recht op terugvordering had verspeeld op basis van de zesmaandenjurisprudentie. De rechtbank oordeelde dat de ondertekenaar van het bestreden besluit bevoegd was en dat de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing was, omdat verweerder pas na het indienen van een wijzigingsformulier op de hoogte was gekomen van relevante informatie over de pensioenuitkering van eiseres.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van eiseres om proceskostenvergoeding in de bezwaarfase afgewezen, omdat de herziening van het besluit niet voldoende was om tot toekenning van proceskosten over te gaan. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/4349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J. van den Heuvel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: M.G. Böhm en P. Koehnen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 herzien en de als gevolg hiervan teveel uitbetaalde bijstand tot een bedrag van € 151,36 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 2 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gedeeltelijk herzien in die zin dat het terug te vorderen bedrag is verlaagd naar € 133,77.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Overwegingen

1. Aan eiseres is met ingang van 1 juli 2013 een uitkering ingevolge de WWB toegekend. Eiseres ontvangt daarnaast een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
2. Omdat met ingang van 1 april 2014 de hoogte van het pensioen van eiseres is gewijzigd, vanaf die datum wordt de loonheffing met de uitkering verrekend en dient de loonheffingskorting toegepast te worden bij het ABP, heeft verweerder zijn primaire besluit genomen. Bij het bestreden besluit is het terug te vorderen bedrag verlaagd vanwege een andere berekening.
3. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de herziening (en terugvordering) over de in geding zijnde periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 niet (meer) in geding is. Blijkens het verhandelde ter zitting resteren de volgende beroepsgronden: eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, verweerder heeft zijn recht op terugvordering verspeeld vanwege de zogenaamde zesmaandenjurispudentie en ten onrechte is aan de gemachtigde van eiseres in bezwaarfase geen proceskostenvergoeding toegekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Naar aanleiding van de stelling van eiseres dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen heeft verweerder onder meer het Mandaatbesluit Sociale Zaken van de gemeente Oostzaan overgelegd, alsmede het Ondermandaatbesluit domein Bedrijfsvoering van de gemeente Zaanstad èn een besluit van de gemeentesecretaris van de gemeente Zaanstad van 18 maart 2014 tot verlening van ondermandaat aan het afdelingshoofd Juridische zaken. Uit deze stukken in onderling verband en samenhang blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de ondertekenaar van het bestreden besluit, [naam] , hoofd afdeling Juridische Zaken, bevoegd was namens verweerder dit besluit te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De zesmaandenjurisprudentie waarop eiseres zich beroept houdt in dat de bevoegdheid van het bijstandsverlenend orgaan om onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen in tijd is beperkt indien dit orgaan niet adequaat reageert op signalen waaruit het kan afleiden dat het te veel of ten onrechte uitkering heeft verstrekt. Een signaal is in dit verband relevante informatie van de betrokkene waaruit het bijstandsverlenend orgaan concreet kan afleiden dat sprake is van een fout op grond waarvan het actie dient te ondernemen. Na een dergelijk signaal heeft het bijstandsverlenend orgaan nog zes maanden om tot deze actie over te gaan. Over de periode gelegen na die zes maanden kan het dan geen gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvorderen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is de zesmaandenjurisprudentie in het onderhavige geval niet van toepassing. Eiseres heeft blijkens het op 12 juni 2013 ingediende formulier Aanvraag bijstandsuitkering WWB geen opgaaf gedaan van de pensioenuitkering van het ABP. Pas met de bij het wijzigingsformulier van 12 mei 2014 meegezonden uitkeringsspecificatie van de maand april 2014 van het ABP is verweerder daarvan op de hoogte gekomen evenals van de omstandigheid dat de loonheffingskorting niet wordt toegepast bij het ABP. Dit was het eerste signaal dat verweerder van eiseres kreeg. Verweerder kon de onverschuldigd betaalde bijstand over de periode in geding derhalve terugvorderen.
6. Eiseres stelt recht te hebben op vergoeding van de proceskosten in bezwaarfase omdat het primaire besluit bij het bestreden besluit is herzien. De rechtbank overweegt in dit verband dat een enkele herziening van een besluit in bezwaarfase onvoldoende is om te concluderen tot toekenning van proceskosten. Van belang is de vraag of het primaire (herziene) besluit rechtmatig was. Naar het oordeel van de rechtbank was dit het geval. Verweerder heeft zijn primaire besluit genomen naar aanleiding van de eerdergenoemde uitkeringsspecificatie van de maand april 2014 van het ABP. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat aan de hand van die uitkeringsspecificatie niet kon worden beoordeeld of eiseres de volledige loonheffing terug krijgt of wellicht vrijstelling zou krijgen. Pas aan de hand van de in bezwaarfase overgelegde uitkeringsspecificatie van het ABP over de maand augustus 2014, waarbij de loonheffingskorting bij het ABP is toegepast, wist verweerder definitief hoe hoog het netto pensioen van eiseres is. Aan de hand daarvan is verweerder tot een herberekening gekomen die in het voordeel van eiseres is uitgevallen. Nu verweerder ten tijde van het nemen van het primaire besluit niet over deze gegevens kon beschikken is dat besluit niet als onrechtmatig aan te merken. Verweerder heeft dan ook terecht besloten geen vergoeding van de proceskosten toe te kennen. De vraag of sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarover partijen ook van mening verschillen, kan daardoor in het midden blijven.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van D. Ebbink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2015.
griffier rechter
De griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.