6.3.Hoofdstraf
Verdachte heeft samen met zijn mededader [medeverdachte] op [adres] een meisje zodanig mishandeld dat er van geluk gesproken mag worden dat zij daaraan geen zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden. Terwijl zij omgeven waren door een grote groep jongeren, hebben beide verdachten blijk gegeven van een zeer agressieve houding. [medeverdachte] heeft het slachtoffer twee keer met kracht met zijn vuist in het gezicht geslagen, waardoor zij op de grond is gevallen met haar hoofd tegen een pui. Vervolgens heeft verdachte haar, terwijl zij op de grond lag, tweemaal met kracht getrapt, een keer tegen haar heup en één keer, met veel kracht, ter hoogte van haar hoofd.
Dit is een zeer ernstig feit, dat grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. Zij heeft een hersenschudding opgelopen, heeft veel pijn gehad en heeft gedurende enige tijd met zichtbaar letsel in haar gezicht rondgelopen. Ze is nog steeds bang om alleen over straat te gaan en gaat nog niet naar school. Daarnaast heeft het incident grote gevolgen gehad voor haar privéleven, doordat opnames van de mishandeling op internet zijn geplaatst. Dit heeft geleid tot vele reacties op de sociale media. Ook is het slachtoffer veelvuldig op straat herkend en aangesproken door bekenden en ook onbekenden die de opnames hadden gezien, waardoor zij steeds opnieuw geconfronteerd werd met het incident.
Het maatschappelijk gevoel van veiligheid wordt in sterke mate aangetast door dergelijke incidenten. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke vechtpartij aan andere jongeren een zeer verkeerd voorbeeld geeft over hoe met ruzies om te gaan.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een jongere klasgenoot, door hem meermalen hard met zijn vuisten op zijn rug te slaan. Duidelijk is geworden dat verdachte boos was omdat deze klasgenoot hem uitschold en pestte. Het gebruiken van geweld kan echter nooit de oplossing zijn.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder als verdachte is geregistreerd;
- de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 september 2014 en 16 oktober 2014.
- het psychiatrisch rapport van 5 januari 2015.
Het psychiatrisch rapport gedateerd 5 januari 2015 van [psychiater], kinder- en jeugdpsychiater, houdt onder meer in dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van ADHD met daarbij gedragsproblemen, met vooral impulsregulatieproblemen en een beperkt gevoel van eigenwaarde. Deze ziekelijke stoornis was ook aanwezig ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten en werkte door in zijn gedragingen. Zijn gebrekkige impulscontrole, zijn ADHD, zijn onrijpe gewetensontwikkeling, zijn kwetsbare gevoel van eigenwaarde en het zich willen bewijzen hebben hierbij duidelijk een rol gespeeld. Gelet hierop wordt geadviseerd om verdachte zijn agressieve gedrag ten tijde van beide feiten in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte heeft therapie nodig om zijn impulsen en boosheidsreacties beter onder controle te krijgen. Het is van belang dat daarbij ook aandacht is voor zijn broze gevoel van eigenwaarde en het zich vrij gemakkelijk laten triggeren door derden. Voorts is het van belang dat de eerder gediagnosticeerde ADHD nog eens geëvalueerd wordt en wordt bekeken of zijn gedrag beter gereguleerd kan worden door het gebruik van medicatie. Hierbij kan psycho-educatie ook van nut zijn. Geadviseerd wordt om verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel de genoemde hulp aan te bieden onder toezicht van de Jeugdreclassering.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat bovendien rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en met het feit dat hij niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de exacte aanleiding voor de ruzie met [slachtoffer] onduidelijk is gebleven en dat er op het plein een grote groep jongeren aanwezig was, die kennelijk vooraf op de hoogte waren van het feit dat er gevochten zou gaan worden waardoor er sprake was van een geladen sfeer. Dit is zeer waarschijnlijk van invloed geweest op het gedrag van verdachten en van het slachtoffer. Uit de beelden blijkt dat [medeverdachte] en [slachtoffer] over en weer een agressieve houding aannemen.
Ook heeft de rechtbank in overweging genomen dat het plaatsen van de opnames van de mishandeling – buiten toedoen van verdachte – op het internet, behalve voor het slachtoffer, ook voor het persoonlijk leven van verdachte grote gevolgen heeft gehad. Verdachte heeft, onder meer, enige tijd moeten onderduiken.
Tot slot heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat er al tijdens detentie hulpverlening in de vorm van MST is ingezet in het gezin van verdachte en dat hij ter terechtzitting spijt heeft betuigd voor zijn handelen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts acht de rechtbank verplichte begeleiding noodzakelijk door de Jeugd- en Gezinsbeschermers (voorheen Bureau Jeugdzorg Noord-Holland), afdeling Jeugdreclassering. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer, [slachtoffer], noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.