ECLI:NL:RBNHO:2015:648

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
15/760057-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling door een 15-jarig meisje

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 15-jarige verdachte, die samen met een medeverdachte betrokken was bij een ernstige mishandeling van een meisje op 18 september 2014. Het incident vond plaats op een plein in [plaats], waar de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer met kracht hebben geslagen en geschopt, wat leidde tot een hersenschudding en andere verwondingen. De mishandeling werd gefilmd door omstanders en op sociale media geplaatst, wat grote gevolgen had voor zowel het slachtoffer als de verdachten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte actief deelnam aan het geweld en niet afstand nam van de acties van zijn medeverdachte. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank legde een werkstraf op van 80 uur, met een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/760057-14 (P)
Uitspraakdatum: 27 januari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 13 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
1. Primair
hij op of omstreeks 18 september 2014 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( met kracht) één- of meermalen met de (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen de kaak en/of wang, althans het gezicht, te slaan en/of stompen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) (met kracht) één of meermalen in/op/tegen de heup, althans het lichaam, en/of (vervolgens) in/op/tegen de nek en/of het gezicht en/of het hoofd te schoppen/trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2014 te [plaats], althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig
- ( meermalen) slaande bewegingen in de richtingvan die [slachtoffer] te maken en/of
- ( met kracht) één- of meermalen met de (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen de kaak en/of wang, althans het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) (met kracht) één of meermalen in/op/tegen de heup, althans het lichaam, en/of (vervolgens) in/op/tegen de nek en/of het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen/trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2014 te [plaats], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld, door voornoemde [slachtoffer]
- ( met kracht) één- of meermalen met de (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen de kaak en/of wang, althans het gezicht te slaan en/of stompen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) (met kracht) één of meermalen in/op/tegen de heup, althans het lichaam, en/of (vervolgens) in/op/tegen de nek en/of het gezicht en/of het hoofd te schoppen/trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag en tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 17 november 2014 te [plaats], [schoolgenoot] heeft mishandeld, door
- ( met kracht) één- of meermalen, met de (tot vuist gebalde) hand op/tegen de rug, althans tegen het lichaam van die [schoolgenoot] te slaan en/of te stompen en/of
- ( met kracht) met geschoeide voet in/op/tegen de zij en/of buik en/of rug, althans tegen het lichaam van die [schoolgenoot] te trappen/ schoppen,
tengevolge waarvan voornoemde [schoolgenoot] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair en van feit 2. Voorts heeft de verdediging zich ten aanzien van feit 1 meer subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 primair [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 18 september 2014 heeft een grote groep jongeren zich verzameld op [adres]. [2] Ook verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] en het latere slachtoffer [slachtoffer] zijn naar het plein gekomen. Tussen hen heeft er een confrontatie plaatsgevonden. [3] [medeverdachte] heeft het slachtoffer tweemaal met kracht een vuistslag tegen het gezicht gegeven. Door de tweede klap raakte ze uit balans en is ze op de grond gevallen met haar hoofd tegen een winkelpui. Terwijl ze op de grond lag, heeft verdachte haar tweemaal met kracht geschopt, eenmaal tegen haar heup en eenmaal tegen haar lichaam, ter hoogte van haar hoofd. [4]
Ten gevolge van het voorval heeft het slachtoffer veel pijn gehad, was ze duizelig en afwezig en begon ze zich anders te gedragen. [5] Op 19 september 2014 is het slachtoffer door een arts onderzocht, waarbij een zwelling van de linker oogkas en een zwelling van de rechter wang zijn waargenomen. Uit de CT-scan is gebleken dat er daarnaast sprake is van een lichte hersenschudding. [6]
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
Ter terechtzitting heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, ten eerste omdat er naar de mening van de raadsvrouw geen sprake is geweest van medeplegen. Hiertoe is aangevoerd dat er geen nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen verdachte en [medeverdachte]. Verdachte verklaart niet op de hoogte te zijn geweest van de ruzie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] en haar pas na de klappen van [medeverdachte] te hebben herkend. Pas nadat de mishandeling door [medeverdachte] voorbij was en [medeverdachte] lijkt te roepen: “We gaan naar huis”, heeft verdachte [slachtoffer] twee trappen gegeven, zodat sprake is geweest van twee losstaande mishandelingen. Er is derhalve geen opzet geweest op de samenwerking of op elkaars gedragingen, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Verdachte heeft de oordopjes van [medeverdachte] aangenomen zodat deze zijn handen vrij had om het slachtoffer te slaan, terwijl het verdachte op dat moment al duidelijk was dat er gevochten zou worden. Hij heeft zich niet gedistantieerd van het door [medeverdachte] gepleegde geweld en heeft, nadat [slachtoffer] door de klappen van de medeverdachte ten val was gekomen, [slachtoffer] een ‘duwtrap’ gegeven, is ontploft van woede en heeft haar vervolgens een harde tweede trap gegeven tegen haar bovenlichaam, ter hoogte van haar hoofd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank volgt daarbij de hiervoor weergegeven redenering van de officier van justitie. Daarbij komt dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat [medeverdachte], drie minuten voordat [slachtoffer] aankwam, tegen hem had gezegd dat hij achter [medeverdachte] moest staan. Ter terechtzitting heeft verdachte verduidelijkt dat hij daarmee heeft bedoeld achter [medeverdachte] te hebben gestaan voor het geval hij bij de vechtpartij moest ingrijpen. Ook heeft verdachte het slachtoffer twee trappen gegeven op het moment dat zij net door [medeverdachte] was mishandeld en als gevolg daarvan op de grond lag, zodat hij zich naar het oordeel van de rechtbank heeft aangesloten bij het geweld gepleegd door zijn medeverdachte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de beide verdachten, zodat het medeplegen bewezen kan worden.
Voorts heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde omdat er geen sprake is geweest van een poging tot het aanbrengen van zwaar lichamelijk letsel. [medeverdachte] heeft tweemaal met zijn vuist geslagen, zonder wapen of voorwerp, zodat daarmee niet de aanmerkelijke kans is aanvaard op zwaar lichamelijk letsel. Ook met de trap van verdachte op de heup van het slachtoffer is deze kans niet aanvaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tweede trap van verdachte niet tegen het hoofd of gezicht van het slachtoffer terecht is gekomen, maar tegen de arm of de elleboog. Door die gedraging heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans aanvaard op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Zelfs als de rechtbank oordeelt dat verdachte wel het hoofd of het gezicht heeft geraakt, wil dat niet zeggen dat verdachte die kans aanvaard heeft, nu het nooit zijn bedoeling is geweest om het hoofd of het gezicht van het [slachtoffer] te raken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachten door hun handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. [slachtoffer] heeft immers twee keer een harde vuistslag in het gezicht gekregen – waardoor bijvoorbeeld haar oogkas of kaak gebroken hadden kunnen worden – en is ten gevolge van de klappen in haar gezicht met haar hoofd tegen een pui gevallen. De ervaring leert dat door een dergelijke val zwaar letsel kan ontstaan. Daarna heeft ze nog een harde trap tegen haar lichaam gekregen, ter hoogte van haar hoofd, wat ook fors letsel had kunnen veroorzaken.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat door de twee vuistslagen in het gezicht, gegeven in de nabijheid van een winkelpui en door de twee trappen, met name die gericht op het bovenlichaam van [slachtoffer], ter hoogte van haar hoofd, door verdachten willens en wetens de aanmerkelijke kans is aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.5.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 17 november 2014 was verdachte met een aantal anderen aanwezig in de les op zijn school [school] te [plaats]. Toen de leraar uit de klas was, heeft verdachte zijn schoolgenoot [schoolgenoot] meermalen hard met zijn vuisten op zijn rug geslagen. [7] Hierdoor heeft [schoolgenoot] pijn geleden. [8]
3.6.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 2 op de grond dat de verklaringen van alle aanwezigen sterk van elkaar afwijken, zodat er geen sprake kan zijn van wettig en overtuigend bewijs, subsidiair heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek voor het horen van de aangever en de getuigen gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangifte duidelijk is en wordt ondersteund door twee getuigenverklaringen en dat het horen van de getuigen niet noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt dat, hoewel de verklaringen inderdaad op details van elkaar verschillen, aangever en de twee getuigen verklaren dat verdachte aangever met de vuisten op de rug of schouder heeft geslagen. Dat de andere jongens allemaal tegen verdachte samenspannen en dat er daarom reden zou zijn om aan de juistheid van hun verklaringen te twijfelen, is de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht het horen van deze getuigen dan ook niet noodzakelijk. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het slaan tegen de rug van het slachtoffer. Ten aanzien van de trap die verdachte hem zou hebben gegeven, lopen de verklaringen echter dermate uiteen dat niet duidelijk vast te stellen is wat er precies is gebeurd. Verdachte zal dan ook van dat onderdeel worden vrijgesproken.
3.7.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. Primair
hij op 18 september 2014 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, aan [verdachte] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, haar met dat opzet
- met kracht meermalen met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [verdachte] ten val kwam en
- hij vervolgens met kracht meermalen tegen het lichaam heeft getrapt, terwijl voornoemde [verdachte] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 november 2014 te [plaats], [schoolgenoot] heeft mishandeld, door met kracht meermalen, met de tot vuist gebalde hand tegen de rug van die [schoolgenoot] te stompen, tengevolge waarvan voornoemde [schoolgenoot] pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1. medeplegen van poging tot zware mishandeling;
2. mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zij heeft gevorderd dat hieraan de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat hij deel zal nemen aan MST bij De Waag of een soortgelijke behandeling en instelling, en een contactverbod met [slachtoffer].
Ten slotte heeft ze toewijzing geëist van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.136,-, bestaande uit € 104,50 voor de reiskosten, € 31,50 voor de parkeerkosten en € 1.000,- immateriële schade. Voor het overige heeft zij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.3.
Hoofdstraf
Verdachte heeft samen met zijn mededader [medeverdachte] op [adres] een meisje zodanig mishandeld dat er van geluk gesproken mag worden dat zij daaraan geen zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden. Terwijl zij omgeven waren door een grote groep jongeren, hebben beide verdachten blijk gegeven van een zeer agressieve houding. [medeverdachte] heeft het slachtoffer twee keer met kracht met zijn vuist in het gezicht geslagen, waardoor zij op de grond is gevallen met haar hoofd tegen een pui. Vervolgens heeft verdachte haar, terwijl zij op de grond lag, tweemaal met kracht getrapt, een keer tegen haar heup en één keer, met veel kracht, ter hoogte van haar hoofd.
Dit is een zeer ernstig feit, dat grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. Zij heeft een hersenschudding opgelopen, heeft veel pijn gehad en heeft gedurende enige tijd met zichtbaar letsel in haar gezicht rondgelopen. Ze is nog steeds bang om alleen over straat te gaan en gaat nog niet naar school. Daarnaast heeft het incident grote gevolgen gehad voor haar privéleven, doordat opnames van de mishandeling op internet zijn geplaatst. Dit heeft geleid tot vele reacties op de sociale media. Ook is het slachtoffer veelvuldig op straat herkend en aangesproken door bekenden en ook onbekenden die de opnames hadden gezien, waardoor zij steeds opnieuw geconfronteerd werd met het incident.
Het maatschappelijk gevoel van veiligheid wordt in sterke mate aangetast door dergelijke incidenten. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke vechtpartij aan andere jongeren een zeer verkeerd voorbeeld geeft over hoe met ruzies om te gaan.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een jongere klasgenoot, door hem meermalen hard met zijn vuisten op zijn rug te slaan. Duidelijk is geworden dat verdachte boos was omdat deze klasgenoot hem uitschold en pestte. Het gebruiken van geweld kan echter nooit de oplossing zijn.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder als verdachte is geregistreerd;
- de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 september 2014 en 16 oktober 2014.
- het psychiatrisch rapport van 5 januari 2015.
Het psychiatrisch rapport gedateerd 5 januari 2015 van [psychiater], kinder- en jeugdpsychiater, houdt onder meer in dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van ADHD met daarbij gedragsproblemen, met vooral impulsregulatieproblemen en een beperkt gevoel van eigenwaarde. Deze ziekelijke stoornis was ook aanwezig ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten en werkte door in zijn gedragingen. Zijn gebrekkige impulscontrole, zijn ADHD, zijn onrijpe gewetensontwikkeling, zijn kwetsbare gevoel van eigenwaarde en het zich willen bewijzen hebben hierbij duidelijk een rol gespeeld. Gelet hierop wordt geadviseerd om verdachte zijn agressieve gedrag ten tijde van beide feiten in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte heeft therapie nodig om zijn impulsen en boosheidsreacties beter onder controle te krijgen. Het is van belang dat daarbij ook aandacht is voor zijn broze gevoel van eigenwaarde en het zich vrij gemakkelijk laten triggeren door derden. Voorts is het van belang dat de eerder gediagnosticeerde ADHD nog eens geëvalueerd wordt en wordt bekeken of zijn gedrag beter gereguleerd kan worden door het gebruik van medicatie. Hierbij kan psycho-educatie ook van nut zijn. Geadviseerd wordt om verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel de genoemde hulp aan te bieden onder toezicht van de Jeugdreclassering.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat bovendien rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en met het feit dat hij niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de exacte aanleiding voor de ruzie met [slachtoffer] onduidelijk is gebleven en dat er op het plein een grote groep jongeren aanwezig was, die kennelijk vooraf op de hoogte waren van het feit dat er gevochten zou gaan worden waardoor er sprake was van een geladen sfeer. Dit is zeer waarschijnlijk van invloed geweest op het gedrag van verdachten en van het slachtoffer. Uit de beelden blijkt dat [medeverdachte] en [slachtoffer] over en weer een agressieve houding aannemen.
Ook heeft de rechtbank in overweging genomen dat het plaatsen van de opnames van de mishandeling – buiten toedoen van verdachte – op het internet, behalve voor het slachtoffer, ook voor het persoonlijk leven van verdachte grote gevolgen heeft gehad. Verdachte heeft, onder meer, enige tijd moeten onderduiken.
Tot slot heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat er al tijdens detentie hulpverlening in de vorm van MST is ingezet in het gezin van verdachte en dat hij ter terechtzitting spijt heeft betuigd voor zijn handelen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts acht de rechtbank verplichte begeleiding noodzakelijk door de Jeugd- en Gezinsbeschermers (voorheen Bureau Jeugdzorg Noord-Holland), afdeling Jeugdreclassering. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer, [slachtoffer], noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.982,94 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit reiskosten, parkeerkosten, kosten voor rechtsbijstand en € 8.000,- wegens immateriële schade.
Ten aanzien van vordering met betrekking tot de materiële schade heeft de verdediging aangevoerd dat de kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat er een toevoeging is afgegeven en het er op lijkt dat kosten die gemaakt zijn ten behoeve van het instellen van de vordering ook apart verhaald worden.
De rechtbank is ten aanzien van deze kosten van oordeel dat de hoogte hiervan niet op eenvoudige wijze vast te stellen is en vaststelling hiervan tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 136,- (reiskosten en parkeerkosten) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden voorlopig vastgesteld op nihil. In dat verband merkt de rechtbank op dat de benadeelde partij voor het indienen van de vordering een toevoeging heeft verkregen. De door de benadeelde partij gevorderde kosten voor rechtsbijstand zijn overige kosten. De beantwoording van de vraag of deze kosten moeten worden gezien als rechtstreekse schade of als kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging zijn gemaakt, vormt, zoals hiervoor reeds overwogen, naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces.
De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte, kort gezegd: medeplegen van poging tot zware mishandeling, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.7 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
80 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
40 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde deel te nemen aan MST en om zich te laten behandelen voor zijn impulscontrole, gewetensontwikkeling, gevoel van eigenwaarde en ADHD;
  • gedurende de proeftijd van twee jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 886,-, bestaande uit € 136,- voor de materiële en
€ 750,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 886,- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
8 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M.Th. Goossens en mr J.J.M. Uitermark, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte van 20 september 2014 van [slachtoffer], dossierpagina 69, onder plaats delict en pleegdatum, en dossierpagina 70, eerste twee regels van de zesde alinea.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 19 september 2014, dossierpagina 148.
4.Proces-verbaal van aangifte van 20 september 2014 van [slachtoffer], dossierpagina 70, laatste alinea en dossierpagina 71, eerste alinea; proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 21 september 2014, dossierpagina 103, eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
5.Proces-verbaal van aangifte van 20 september 2014 van [slachtoffer], dossierpagina 71, laatste twee alinea’s.
6.Medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 20 september 2014, dossierpagina 167.
7.Proces-verbaal van aangifte van [schoolgenoot] van 17 november 2014, blad 1; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 18 november 2014, blad 1, tweede alinea van onderen; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 18 november 2014, blad 1, tweede alinea van onderen.
8.Proces-verbaal van aangifte van [getuige] van 17 november 2014, blad 1, eerste regel.