ECLI:NL:RBNHO:2015:6119

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
15/820285-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 maart 2015 op Schiphol werd aangehouden met een hoeveelheid cocaïne in zijn bagage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, afkomstig uit Uruguay, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie bewezenverklaring gevorderd, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte, stellende dat er geen opzet was bij de verdachte. De rechtbank heeft echter de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig en onaannemelijk beoordeeld. De verdachte had een koffer bij zich waarin 1689,5 gram cocaïne was aangetroffen, verborgen in de zijwand van de koffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bekend moest worden verondersteld met de inhoud van zijn bagage en dat hij opzettelijk de cocaïne Nederland binnenbracht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820285-15 (P)
Uitspraakdatum: 3 juli 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juni 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Uruguay),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, Huis van Bewaring het Schouw te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Brakel en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.R. Kant, advocaat te Krommenie, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van opzet bij zijn cliënt.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 20 maart 2015 omstreeks 11.30 uur wordt door douaneambtenaren vlucht KL0792 vanuit Sao Paolo bij gate E24 gecontroleerd. Verdachte heeft een zwarte rugtas bij zich waarin niets verdachts wordt aangetroffen. Verdachte overhandigt een nationaal paspoort van Uruguay en een KLM boardingcard, geldig gemaakt voor de route Sao Paulo – Amsterdam met vlucht KL0792 en Amsterdam – Sint Petersburg met vlucht KL1395. Op de achterzijde van de boardingcard zit een claimtag met nummer 0074KL 783183. Verdachte zegt dat hij zijn zus voor de tweede keer gaat bezoeken en hij mag zijn weg vervolgen. Omstreeks 12.15 uur krijgt de douane een melding van de speurhondengeleider van een zogenoemde ‘positieve’ koffer van vlucht KL0792 met als bestemming Sint Petersburg. [2] De koffer is voorzien van bagagelabel 0074-KL783183, is op naam gesteld van [verdachte] en weegt 22 kilogram. De zijwand van de koffer voelt abnormaal dik aan. Als een fretboortje in de zijwand wordt geprikt en deze wordt teruggehaald, kleeft aan het boortje een witte poederachtige substantie. [3] In de dubbele zijwand van de koffer zijn zeven pakketten aangetroffen met een totaal nettogewicht van 1689,5 gram. [4] Het onderzoek door het Douanelaboratorium wijst uit dat de voornoemde pakketten cocaïne bevatten. [5]
3.3. Bewijsoverweging
De rechtbank acht het door verdachte geschetste scenario niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat in zaken als deze, waarbij bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt dient te gelden dat een passagier bekend kan worden verondersteld met en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die passagier met die inhoud niet bekend was en dat derhalve het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij cocaïne met zich voerde onaannemelijk en ongeloofwaardig. Volgens verdachte is hij met twee Russische mannen die hij slechts bij voornaam kent, in zee gegaan om in een voor hem volstrekt onbekend land in een restaurant te gaan werken. Hij reisde zelf met twee koffers vanuit Ecuador helemaal naar Sao Paolo om vervolgens twaalf dagen in een door deze mannen betaald hotel te verblijven. Toen nam verdachte naar zijn zeggen een door hen betaald ticket in ontvangst, maakte gebruik van een door hen geleverde koffer terwijl hij zelf al twee koffers had en vertrok hij vervolgens zonder dat er iets op papier stond over het restaurant waar hij zou gaan werken, via Amsterdam naar Sint Petersburg op een door de mannen bepaalde datum.
Deze gang van zaken acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk en het ligt ook niet voor de hand dat een drugsorganisatie aan iemand die daar onwetend over is een dergelijke hoeveelheid cocaïne meegeeft nu deze hoeveelheid een behoorlijke straatwaarde vertegenwoordigt. Er bestaat in dat scenario immers een reële kans dat de betreffende persoon en daarmee de cocaïne uit het zicht van de organisatie zal geraken. Daar komt bij dat verdachte wisselend heeft verklaard over zijn reisdoel. Bij een eerste controle door de douane heeft hij verklaard dat hij zijn zus voor de tweede keer zou gaan bezoeken. Later heeft hij verklaard dat hij op reis ging omdat hij in een restaurant in Rusland zou gaan werken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte met betrekking tot het doel van zijn reis en dat hij niets zou weten van aanwezigheid van de bij hem aangetroffen cocaïne niet geloofwaardig en stelt zij die terzijde. Onder bovengenoemde omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte voorafgaand aan- en ten tijde van de reis bekend was met de aanwezigheid van cocaïne in zijn bagage en dat hij deze cocaïne willens en wetens binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Nu ook anderszins geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aanleiding geven om af te wijken van het uitgangspunt dat een passagier bekend kan worden verondersteld met en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage, acht de rechtbank aldus het opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de koffer aangetroffen hoeveelheid cocaïne bewezen.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht, mocht de rechtbank tot bewezenverklaring komen, rekening te houden met de leeftijd van verdachte en geen hogere straf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1689,5 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat verdachte geen blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien, is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Die straf is in overeenstemming met de straffen die de rechtbank in soortgelijke gevallen pleegt op te leggen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien (17) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. E.J. van Keken en mr. M.S. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2015.
Mr. M.S. de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2015, p. 1.2.
3.Proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 15 (naar de rechtbank leest: 20) maart 2015, p. 1.1.
4.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 20 maart 2015 met 9 bijlagen, p. 1.1.4.
5.Het deskundigenrapport van het Douanelaboratorium, kenmerk A065.5.023226 en laboratoriumnummer 2539 X 15 d.d. 27 maart 2015 (los in dossier gevoegd).