ECLI:NL:RBNHO:2015:6079

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
15/821289-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte op Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 17 december 2014 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, werd aangehouden. De verdachte, geboren in Polen en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 5587,5 gram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting werd de ontkennende verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig beoordeeld, vooral gezien de inconsistenties in zijn verklaringen en zijn zenuwachtige gedrag tijdens de controle van zijn bagage. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de koffer die hij had ingecheckt.

De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wettig en overtuigend bewezen was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 39 maanden geëist, maar de rechtbank besloot, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte in armoedige omstandigheden leefde en verantwoordelijk was voor zijn vrouw en twee kinderen. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821289-14 (P)
Uitspraakdatum : 8 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Hagemeier en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5587,5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 17 december 2014 is verdachte vanuit Curaçao op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Tijdens de controle van zijn bagage heeft de douanebeambte
op zijn beeldscherm een afwijkend scanbeeld gezien in de bodem van een koffer die op naam was gesteld van verdachte. Hij heeft de koffer overgebracht naar de G pier. [2]
Op de E pier werd een selectie gesprek met verdachte gehouden en werd zijn bagage gecontroleerd. Verdachte verklaarde behalve zijn handbagage, geen bagage bij zich te hebben. Na te zijn geconfronteerd met het feit dat hij 1 koffer met een gewicht van 23 kilogram had ingecheckt, bleef verdachte bij zijn verklaring dat hij slechts 1 stuk handbagage bij zich droeg. Verbalisant zag dat verdachte zich zenuwachtig gedroeg, hetgeen zich uitte in het trillen van de handen, die hij meerdere malen in zijn broekzak stak.
Nadat de betreffende koffer op een visitatietafel wordt geplaatst, verklaarde verdachte desgevraagd dat de koffer niet van hem was. Tijdens de controle van de koffer ziet de verbalisant verdachte grijnzen en nee schudden. Verdachte vroeg en kreeg toestemming om een kledingstuk uit zijn bagage te halen. Verbalisant ziet dat verdachte de koffer opent, er een zwarte jas uithaalt en deze jas aantrekt. Vervolgens gaat verdachte zitten.
Na het ledigen van de koffer ziet de verbalisant in de bodem van de koffer een in folie verpakt pakket. Hierin bleek een witte substantie te zitten. De uitslag van de toegepaste MMC cocaïnetest gaf een positieve kleurreactie. [3]
De lege koffer had een nettogewicht van 12,6 kilogram. Uit onderzoek bleek dat het in de koffer verborgen pakket bestond uit vier kleinere pakketten. Het nettogewicht van de aangetroffen stof in de vier pakketten bedraagt 5.587,5 gram. Een monster is gezonden naar het Douane laboratorium te Amsterdam, ter analyse van de aangeboden stof. [4] Uit het rapport van het Douane laboratorium te Amsterdam blijkt dat het onderzochte materiaal cocaïne bevat. [5]
3.3 Bewijsoverweging
Ten aanzien van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er cocaïne in de koffer was verstopt, en het verweer van de raadsman dat verdachte daarom geen vol opzet heeft gehad, maar slechts in voorwaardelijke zin, op de invoer van cocaïne, overweegt de rechtbank het volgende.
De ontkennende verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er cocaïne in de koffer was verstopt, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Verdachte heeft over de reis en het vervoer van de koffer drie verschillende lezingen gegeven. Ten tijde van zijn aanhouding heeft verdachte tot drie keer toe - in strijd met de waarheid - verklaard alleen handbagage en helemaal geen ruimbagage bij zich te hebben. Tijdens de door de douanebeambte uitgevoerde controle van zijn koffer was verdachte opvallend zenuwachtig, hetgeen zich uitte in het trillen van zijn handen, die hij meerdere malen in zijn broekzak stak.
Bovendien was hij toen voortdurend aan het grijnzen en nee schudden. Hij hield vol dat het niet zijn koffer was. Gelet op het feit dat verdachte vervolgens op eigen verzoek zijn jas uit de koffer haalde, is zijn verklaring dat het niet zijn koffer betrof, aantoonbaar onjuist.
Vervolgens heeft verdachte in het verhoor van 17 december 2014 en op 19 december 2014 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de koffer voor € 20,- in een winkel heeft gekocht. Hij zou niet hebben gemerkt dat de lege koffer abnormaal zwaar was. Uit onderzoek is echter gebleken dat de lege koffer een gewicht had van maar liefst 12,6 kilo.
Uiteindelijk verklaart hij ter zitting dat hij geld nodig had omdat hij zijn werk had verloren. Hij heeft hierop in Nederland het aanbod gekregen om naar Panama te reizen om daar een koffer op te halen. Hij heeft deze koffer zelf ingepakt en ingecheckt, maar zou deze volgens afspraak achterlaten op Schiphol. Binnen een week na aankomst zou hij daarvoor (omgerekend) ongeveer € 7.000,- ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het grote geldbedrag dat verdachte zou ontvangen om een koffer naar Schiphol te brengen, alsmede het feit dat hij vervolgens eerst stellig ontkent dat hij een koffer heeft ingecheckt en daarna leugenachtig verklaart over de herkomst van deze koffer, hij van de aanwezigheid van verdovende middelen in deze koffer op de hoogte was en deze opzettelijk Nederland heeft ingevoerd.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5587,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen en dertig (39) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 5587,5 gram cocaïne.
Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor drugskoeriers van het LOVS is het uitgangspunt bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid drugs een gevangenisstraf voor de duur van acht en dertig (38) tot veertig (40) maanden.
Zoals ter terechtzitting besproken, leeft verdachte in armoedige omstandigheden. Hij heeft een vrouw en twee kinderen, voor wie hij financieel verantwoordelijk is. Verdachte, die heeft gewerkt in de bosbouw en als dakdekker, heeft sedert vorig jaar geen werk meer. Als gevolg daarvan kan hij zijn gezin niet meer onderhouden, nu hij geen uitkering ontvangt.
De rechtbank is van oordeel dat in deze persoonlijke omstandigheden grond is gelegen om enigszins af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten bij vergelijkbare ingevoerde hoeveelheden cocaïne doorgaans pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2015.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal d.d. 17 december 2014 (dossierpagina’s 1 – 2).
3.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 17 december 2014 (dossierpagina’s 3 – 6).
4.Het proces-verbaal verdovende middelen d.d. 17 december 2014 (dossierpagina’s 29 - 32).
5.Het rapport van het Douane laboratorium d.d. 22 december 2014, kenmerk 15133 X 14 (los opgenomen).