ECLI:NL:RBNHO:2015:6077

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
15/821304-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte op Schiphol met aanzienlijke persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 december 2014 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, werd aangehouden voor de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte, afkomstig uit Suriname, arriveerde op de luchthaven met een rolkoffer waarin een gele plastic tas was verstopt met daarin een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Tijdens de controle van zijn bagage ontdekte de douane dat de tas drie zakken met bonbons bevatte, waarin een witte substantie zat die positief testte op cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft verklaard dat hij de tas op verzoek van een tante had meegenomen voor zijn ex-zwager, maar de rechtbank oordeelde dat hij zich willens en wetens blootstelde aan de kans dat de tas verdovende middelen bevatte. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte in voorwaardelijke zin bewezen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zelfdoding van zijn vrouw, die de zorg voor hun kinderen op hem had gelegd. De rechtbank besloot uiteindelijk tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte een aanzienlijke afwijking van de gebruikelijke straf rechtvaardigden, gezien de ernst van het feit en de impact op zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821304-14 (P)
Uitspraakdatum : 8 april 2015
Tegenspraak op de voet van artikel 279 Sv.
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Hagemeier en van wat de raadsman van verdachte, mr. T.J. Stapel, advocaat te Haarlem, naar voren heeft gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 20 december 2014 is verdachte vanuit Paramaribo (Suriname) op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Tijdens de controle van zijn bagage heeft de douanebeambte in een bruine rolkoffer een gele plastic tas gevonden, inhoudende drie zakken met het opschrift Pralines en twee transparante pakketten. De douanebeambte heeft een van de zakken met opschrift Pralines geopend en zag hierin meerdere bonbons, waarin een witte substantie zat. De uitslag van de toegepaste MMC cocaïnetest gaf een positieve kleurreactie. [2] De twee transparante pakketten bevatten vier respectievelijk vijf zakjes met het opschrift Thai Fruits. In ieder zakje zat een witte stof die qua kleur en samenstelling deed denken aan cocaïne. Het nettogewicht van de aangetroffen stof in de drie zakken met opschrift Pralines en in de twee transparante pakketten bedraagt 2.953,9 gram. Vijf monsters zijn gezonden naar het Douane laboratorium te Amsterdam, ter analyse van de aangeboden stof. [3] Uit het rapport van het Douane laboratorium te Amsterdam blijkt dat het onderzochte materiaal cocaïne bevat. [4]
3.3 Bewijsoverweging
Ten aanzien van de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris, dat hij niet wist dat er cocaïne in de pralines en zakjes Thai Fruits was verstopt, en het verweer van de raadsvrouw dat verdachte daarom geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de invoer van cocaïne, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij de gele plastic tas met inhoud die in zijn rolkoffer zat op verzoek van tante [naam], een buurtante, heeft meegenomen voor zijn ex-zwager [naam] die in Nederland woont en van wie hij zijn vliegticket voor zijn verjaardag had gekregen.
Hij heeft de gele plastic tas van haar aangenomen en in zijn koffer gestopt. Tante [naam] heeft hem gezegd dat er Surinaamse dingen in de tas zaten. Verdachte heeft derhalve een voor zijn ex zwager bestemde gele tas meegenomen, terwijl hij genoemde buurtante [naam] voor wie hij de tas meenam, blijkens zijn verklaring, slechts oppervlakkig kende.
Voorts blijkt uit het dossier dat het brutogewicht van de pralines en zakjes Thai Fruits
3900,1 gram was, terwijl het nettogewicht van het materiaal dat cocaïne bevat circa 2,9 kilogram was. Dit betekent dat drie kwart van de pralines en zakjes Thai Fruits uit een materiaal, bevattende cocaïne bestond.
Op grond van bovenstaande omstandigheden moet geconcludeerd worden dat verdachte de pralines en zakjes Thai Fruits, die hij op verzoek van iemand die hij al geruime tijd niet meer had gezien meenam voor een ex zwager, niet of niet goed heeft bekeken. Dit was echter wel geboden nu het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Paramaribo frequent verdovende middelen Nederland worden binnengesmokkeld door deze te verstoppen in allerhande voorwerpen.
Verder moet het verdachte zijn opgevallen dat het (bruto) gewicht van de beweerdelijke pralines en zakjes Thai Fruits zodanig was dat redelijkerwijs enige twijfel omtrent de aard van deze etenswaren op zijn plaats was geweest. Door hier kennelijk verder geen aandacht aan te besteden heeft verdachte risico’s genomen die hij had kunnen en moeten vermijden.
Desgevraagd heeft verdachte op 24 december 2014 in zijn verhoor aangegeven het wel raar te vinden dat hij een pakketje krijgt en een gratis ticket. De rechtbank acht het verder opvallend dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding heeft verklaard dat “zijn vrouw hier niets van af wist en dat hij hier zelf een deel van af weet”. Verdachte reisde samen met zijn vrouw en twee hun kinderen.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de pralines en zakjes Thai Fruits cocaïne zouden bevatten, zoals ook het geval bleek te zijn. De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het ten laste gelegde opzet in voorwaardelijke zin dan ook bewezen.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.953,9 gram cocaïne.
Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor drugskoeriers van het LOVS is het uitgangspunt bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid drugs een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden.
Zoals ter terechtzitting besproken heeft verdachte de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van twee jonge kinderen van 1,5 en 7 jaar oud. Deze zware taak rust alleen op hem, nu zijn vrouw zichzelf in Suriname van het leven heeft beroofd op het moment dat verdachte in Nederland gedetineerd was op verdenking van het plegen van het onderhavige Opiumwetdelict. Op grond van deze omstandigheid is verdachte op 13 februari 2015 onmiddellijk in vrijheid gesteld om naar huis af te reizen en is het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 25 februari 2015 opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat in deze persoonlijke omstandigheden grond is gelegen in aanzienlijke mate af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten bij vergelijkbare ingevoerde hoeveelheden cocaïne doorgaans pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG (20) MAANDEN
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2015.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 20 december 2014 (dossierparagraaf 1.1).
3.Het proces-verbaal verdovende middelen d.d. 22 december 2014 (dossierparagraaf 1.1.4)
4.Het rapport van het Douane laboratorium d.d. 29 december 2014, kenmerk 15209 X 14 (los opgenomen).