ECLI:NL:RBNHO:2015:6074

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
15/821277-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte voor de invoer van cocaïne via Schiphol met bijzondere aandacht voor jeugdige leeftijd en naïviteit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 14 december 2014 op Schiphol werd aangehouden met ongeveer 2724,9 gram cocaïne. De verdachte, een jonge vrouw uit Venezuela, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van deze verdovende middelen in Nederland. Tijdens de zitting op 25 maart 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. R. Hagemeier, gehoord, evenals de verdediging door haar advocaat, mr. M.H. Aalmoes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de pakketten die om haar middel waren bevestigd, maar de rechtbank oordeelde dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het om cocaïne ging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft haar een gevangenisstraf van vijftien maanden opgelegd, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, rekening houdend met haar jeugdige leeftijd en persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een traject gericht op scholing en werk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821277-14 (P)
Uitspraakdatum : 8 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Venezuela),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Hagemeier en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2724,9 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 14 december 2014 is verdachte vanuit Aruba op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Zij werd aan een lijfsvisitatie zonder ontkleding onderworpen. Hierbij voelde de verbalisant ter hoogte van het middel van verdachte aan de buikkant een verdikking. Verbalisant verzocht verdachte haar bovenkleding iets omhoog te trekken, waaraan zij voldeed. Hierop zag de verbalisant een witkleurig pakket om haar middel zitten. [2]
Er worden vier pakketten om het middel van verdachte aangetroffen (categorie A t/m D). Categorie A en categorie B bestaan ieder uit twee pakketten. Er worden in totaal dus zes pakketten aangetroffen. Het nettogewicht van de aangetroffen stof in de zes pakketten bedraagt 2.724,9 gram. Zes monsters zijn gezonden naar het Douane laboratorium te Amsterdam, ter analyse van de aangeboden stof. [3] Uit het rapport van het Douane laboratorium te Amsterdam blijkt dat het onderzochte materiaal cocaïne bevat. [4]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat een Colombiaan haar had gevraagd of zij heel veel geld wilde verdienen. Zij zou daarvoor op reis moeten gaan met drie kilogram marihuana. [5]
3.3 Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat de stof in de pakketten om haar middel cocaïne betrof. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Nog daargelaten de vraag of de feiten zoals die door verdachte zijn geschetst – en die voor de rechtbank niet toetsbaar zijn – op waarheid berusten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het te laste gelegde feit heeft gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat er vanuit Aruba per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld. Ook verdachte was hiervan op de hoogte. Verdachte heeft erin toegestemd om tegen betaling van € 20.000,- drie kilogram marihuana te smokkelen. De stof zelf, die in pakketten om haar middel werd geplakt, heeft zij echter nooit gezien.
Door aldus te handelen heeft verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de pakketten, geen marihuana maar cocaïne zouden bevatten, zoals ook het geval bleek te zijn. Gelet op de hoogte van de beloning die zij zou ontvangen, ligt cocaïne ook meer voor de hand. Verdachte, die zelf met beide stoffen bekend is, had dit dan ook moeten vermoeden. De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het ten laste gelegde opzet – in voorwaardelijke zin – bewezen.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 14 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2724,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven en twintig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het rapport van de Reclassering Nederland,
RN Adviesunit 2 Noord-West d.d. 19 maart 2015.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het rapport van de Reclassering Nederland, RN Adviesunit 2 Noord-West d.d. 19 maart 2015 en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2724,9 gram cocaïne.
Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor drugskoeriers van het LOVS is het uitgangspunt bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid drugs een gevangenisstraf voor de duur van vier en twintig (24) tot dertig (30) maanden.
Zoals uiteengezet in het hierboven genoemde reclasseringsrapport en zoals ter terechtzitting besproken, heeft verdachte een zeer jeugdige leeftijd (zij is twee maanden voor het plegen van het onderhavige delict negentien jaar oud geworden) maakt zij ter zitting een naïeve indruk, en acht de reclassering op grond van het recidiverisico en de criminogene factoren een toezicht op bijzondere voorwaarden met (gedrags-) interventies en/of behandeling(en) geïndiceerd. Zij wil haar leven thans een positieve wending geven en staat open voor begeleiding door de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden grond is gelegen in aanzienlijke mate af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten bij vergelijkbare ingevoerde hoeveelheden cocaïne doorgaans pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke straf de in het hierboven genoemde reclasseringsrapport opgenomen bijzondere voorwaarden
koppelen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de meldplicht, na toestemming van de officier van justitie, kan worden overgedragen aan de reclassering op Aruba, zoals is aangegeven in het reclasseringsrapport.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14 c van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN (15) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ZEVEN (7) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen twee dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis dan wel - indien zij ten tijde van het onherroepelijk worden van het vonnis het onvoorwaardelijke deel van haar straf nog niet heeft uitgezeten - binnen twee dagen nadat veroordeelde vrijkomt, zich meldt bij de Reclassering Nederland op het adres [adres] te Utrecht, dan wel een andere locatie in overleg met de toezichthouder, en zich blijft melden zo frequent en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal deelnemen aan een traject dat is gericht op haar sociaal netwerk, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt;
- zal meewerken aan een traject richting scholing en werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk oordeelt;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem, noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2015.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding van verdachte d.d. 14 december 2014 (dossierpagina’s 1 - 5).
3.Het proces-verbaal verdovende middelen d.d. 15 december 2014 (dossierpagina’s 37 - 41).
4.Het rapport van het Douane laboratorium d.d. 18 december 2014, kenmerk 15025 X 14 (los opgenomen).
5.Verklaring van verdachte ter zitting van 25 maart 2015.