ECLI:NL:RBNHO:2015:6073

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
15/821260-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door jeugdige verdachte op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 december 2014 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in Ecuador en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 25 maart 2015 heeft de officier van justitie, mr. R. Hagemeier, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte had een koffer gekregen van een onbekende vrouw en was zich niet bewust van de inhoud, maar de rechtbank oordeelde dat hij zich willens en wetens blootstelde aan de kans dat de koffer cocaïne bevatte. De rechtbank achtte het opzet in voorwaardelijke zin bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, die kort voor het delict achttien jaar oud was geworden, en heeft besloten om af te wijken van de gebruikelijke strafmaat voor dergelijke feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821260-14 (P)
Uitspraakdatum : 8 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Equador),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland, locatie Almere Binnen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Hagemeier en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 9 december 2014 is verdachte vanuit Ecuador aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Nadat de douanebeambte in de D kelder nabij loskade 22 van de luchthaven Schiphol een koffer met een onbekende hoeveelheid verdovende middelen had aangetroffen, hoorde hij van een KLM medewerker dat de eigenaar van deze koffer [verdachte] heet. Medewerkers van het Drugs Team Schiphol zijn daarop naar gate C11 op de luchthaven Schiphol gegaan, waar vlucht KL1621 naar Milaan zou vertrekken. Een medewerker van het Drugs Team Schiphol zag een hem onbekend persoon en vroeg hem naar diens identiteit. Het bleek te gaan om [verdachte]. [2]
Na het open ritsen van de stoffen bekleding van de koffer zien de verbalisanten wit schuimrubber en een zwart rubberen laag. Na verwijdering van het schuimrubber en de zwart rubberen laag zien de verbalisanten vijf zwarte pakketten. Bij nader onderzoek zijn de vijf pakketten onderverdeeld in vijf categorieën, te weten A tot en met E. Het nettogewicht van de aangetroffen stof is 2.920,3 gram. Er zijn vijf representatieve monsters van de aangetroffen stof overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam, nadat bij het testen van deze stof met de MMC-cocaïne testsets werd vermoed, dat de pakketten cocaïne bevatten. [3] Het Douane Laboratorium te Amsterdam heeft vastgesteld dat het onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [4]
3.3. Bewijsoverweging
Ten aanzien van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er cocaïne in de koffer was verstopt, en het verweer van de raadsman dat verdachte daarom geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de invoer van cocaïne, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij de koffer heeft gekregen van een zekere ‘[vrouw]’ die hij tijdens het uitgaan in Brenta (Italië) heeft ontmoet. Deze vrouw had hem voorgesteld om met haar dochter [dochter] te trouwen en haar onder het mom van familie hereniging naar Italië te brengen. Verdachte zou hiervoor een beloning van € 15.000,- krijgen. [vrouw] heeft voor hem de reis gepland en heeft voor hem de tickets gekocht. [vrouw] gaf hem voor de heenreis een blauwe koffer, waarin haar spullen zouden zitten en zij vroeg hem of hij deze koffer wilde meenemen voor haar familie. Vanuit Italië naar Ecuador was deze koffer gesealed.
Op de terugweg reisde verdachte met een rode koffer als handbagage waarin zijn eigen spullen zaten en heeft verdachte van [dochter] op de dag van vertrek nog een blauwe koffer gekregen om deze mee terug te nemen en aan haar moeder, [vrouw], te geven. In die koffer heeft verdachte zelf schoenen gedaan die niet meer in de rode koffer pasten. Verdachte heeft de koffer naar eigen zeggen gecontroleerd en heeft de koffer toen weer afgegeven aan de eigenaar. Toen hij de koffer later weer (bij de bushalte) kreeg, heeft hij de koffer niet meer gecontroleerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting nog aangegeven dat het huwelijk met [dochter] niet door is gegaan omdat de papieren nog niet klaar waren, maar dat hij ook geld zou verdienen met het vervoeren van de koffer.
Verdachte heeft derhalve de afspraak gemaakt om tegen een aanzienlijk geldbedrag een hem onbekende vrouw te huwen en toen dit huwelijk niet doorging heeft hij tegen betaling voor deze vrouw een koffer meegenomen. Blijkens zijn verklaring op 10 december 2014 heeft hij zijn schoenen er bij gedaan en verder niet echt in de koffer gekeken. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de koffer cocaïne zou bevatten, zoals ook het geval bleek te zijn. De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het ten laste gelegde opzet in voorwaardelijke zin dan ook bewezen.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.929,3 gram cocaïne.
Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor drugskoeriers van het LOVS is het uitgangspunt bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid drugs een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden.
Zoals ter terechtzitting besproken, heeft verdachte een zeer jeugdige leeftijd (hij is drie maanden voor het plegen van het onderhavige delict achttien jaar oud geworden). De rechtbank is van oordeel dat in deze persoonlijke omstandigheden grond is gelegen om in aanzienlijke mate af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten bij vergelijkbare ingevoerde hoeveelheden cocaïne doorgaans pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN (15) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2015.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 9 december 201, dossierparagraaf 1.1.
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 december 2014, dossierparagraaf 2.6.
4.Een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium d.d. 16 december 2014, kenmerk 14856 X 14 (los opgenomen).