ECLI:NL:RBNHO:2015:6072

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
15/821309-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen invoer verdovende middelen en bewezenverklaring van witwassen van grote geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van verdovende middelen (cocaïne) en witwassen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit, de invoer van cocaïne, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte op Schiphol aanwezig was om de koerierster op te halen en dat hij op dat moment wist dat zij cocaïne bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de koerierster inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor dit feit.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het tweede feit, namelijk het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 85.200,- en £ 7.670,-. De rechtbank concludeerde dat het geld afkomstig was van een misdrijf en dat de verdachte dit wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden. De verdachte had het geld in contanten bij zich en had dit niet aangegeven bij de douane, wat ongebruikelijk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende had aangetoond dat het geld een legale herkomst had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zeven maanden en verklaarde het in beslag genomen geld verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821309-14 (P)
Uitspraakdatum : 8 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Brazilië),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, locatie Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Hagemeier en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 03 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 4169,8 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 18 december 2014, te Aalten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van ongeveer 85.200 euro en/of 7670 Engelse ponden, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk
of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2. Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De koerierster [koerierster] is op 3 december 2014 met 4,16 kilo cocaïne op Schiphol aangehouden. Zij heeft verklaard dat een man en een vrouw, die zij heeft gezien in de aankomsthal op Schiphol, op haar zaten te wachten. Zij kent hen uit hetzelfde dorp, zijnde de woonplaats van verdachte [verdachte] en [medeverdachte 1].
De koerier kwam naar Nederland om vakantie te vieren met [medeverdachte 1] en haar vriend, zijnde [verdachte]. Verdachte zou het ticket hebben gekocht en zij zou de koffer hebben gekregen van een vriend van hem genaamd [naam], deze vriend zou haar bovendien € 2.000,- handgeld hebben gegeven.
Verdachte heeft echter verklaard dat hij op Schiphol aanwezig was om zijn neef op te halen. Hij heeft bij zijn staande houding op 3 december 2014 de naam van zijn neef, [betrokkene], genoemd. Ter zitting is deze neef als getuige gehoord. Hij heeft bevestigd dat hij voornemens was die dag naar Schiphol te reizen en met verdachte had afgesproken dat hij door hem opgehaald zou worden.
Daar komt nog bij dat [koerierster] niet consistent heeft verklaard. Zij heeft in het verhoor van 3 december 2014 te 17.45 uur, derhalve nadat zij had aangegeven mee te werken aan het onderkennen van haar afhalers, die bekenden van haar zijn, verklaard dat zij naar Nederland is gekomen om drugs te brengen. Zij wist niet precies van wie zij de drugs had gekregen. Zij zou hiervoor 15.000 reaal krijgen. Zij wist niet aan wie zij de drugs zou moeten geven, maar zou worden herkend aan een foto van facebook. Op 4 december 2014 verklaart zij vervolgens niet te hebben geweten dat zich drugs in haar koffer bevond. Verdachte zou er volgens haar alles mee te maken hebben omdat hij had gezegd dat ze nieuwe koffers nodig had en ze deze koffer van een vriend van hem heeft gekregen.
Gelet op het bovenstaande, acht de rechtbank niet buiten redelijke twijfel bewezen dat verdachte op Schiphol aanwezig was om [koerierster] op te halen èn dat hij op dat moment wist dat [koerierster] cocaïne bij zich had. Dat er wellicht vragen (blijven) bestaan ten aanzien van (het doel van) verdachtes reis naar Nederland en zijn aanwezigheid op Schiphol op 3 december 2014, maakt dit niet anders.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3. Verweren
Namens verdachte heeft de raadsman een aantal verweren omtrent vermeende vormverzuimen gevoerd. Hij heeft ten eerste aangevoerd dat het binnentreden in de woning niet bevoegdelijk heeft plaatsgevonden. Om die reden dient het later aangetroffen geldbedrag van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Op 18 december 2014 omstreeks 11.00 uur kloppen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan bij een woning aan de [adres] te Aalten naar aanleiding van een melding van afwijkende gedragingen in die vakantiewoning. De bewoner, die later blijkt te zijn genaamd [verdachte], deed open. Ook bevindt zich een vrouw in de woning, die later blijkt te zijn genaamd [medeverdachte 1]. Omdat beide bewoners slechts gekleed waren in ondergoed en deels in pyjama is het gesprek vanwege het slechte weer gevoerd in het halletje van de woning. Van een situatie dat onbevoegd is binnengetreden is derhalve geen sprake.
Het verweer faalt derhalve.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was nu er ten tijde van de aanhouding geen verdenking tegen verdachte bestond op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Op 18 december 2014 omstreeks 14.00 uur zien verbalisanten een man en een vrouw
instappen in een personenauto met Belgisch kenteken [kenteken], die met grote snelheid
wegrijdt in de richting van de Duitse grens. Op genoemde datum omstreeks 14.05 uur geven
de verbalisanten, gezeten in een onopvallende politie auto, de bestuurder van genoemde auto
een stopteken middels het stopbord. De bestuurder bracht daarop de auto tot stilstand.
Verbalisant [verbalisant 2] herkent de man en de vrouw als degenen die hij ’s-morgens in de
vakantie woning in Aalten heeft gesproken. Verdachte werd gecontroleerd op naleving van
de bepalingen in de Opiumwet.
De verbalisanten baseren hun tegen verdachte gerezen verdenking op de volgende feiten en
omstandigheden. In het vakantiehuisje aan de [adres] te Aalten verblijven vermoedelijk
twee personen. De gordijnen van de woning zijn overdag dicht en er is ’s-avonds activiteit in
de woning. De in het huisje aangetroffen man heeft een Braziliaans paspoort met onder meer
een inreis stempel van 20 november 2014 in België (vliegtuig) en een inreisstempel van
27 november 2014 in Frankrijk (per auto). De eigenaar van de vakantie woning verklaart dat
hij het gedrag van de huurders opvallend en vreemd vond. Zo zou de man ([verdachte]) in de woning plastic handschoenen dragen en zou de vrouw ([medeverdachte 1]) in de woning zenuwachtig heen en weer lopen. Blijkens het BleuView register is de man ([verdachte]) op 3 december 2014 op Schiphol aangehouden op verdenking van het plegen van een Opiumwetdelict.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden voldoende verdenking tegen verdachte was gerezen om bij hem een controle uit te oefenen op naleving van de bepalingen in de Opiumwet.
Het verweer faalt derhalve.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 18 december 2014 omstreeks 11.00 uur kloppen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan bij een woning aan de [adres] te Aalten. De bewoner, die later blijkt te zijn genaamd, [verdachte], deed open. Desgevraagd verklaarde hij uit Brazilië te komen en hier op vakantie te zijn. Hij zou op 19 december 2014 weer vertrekken.
Hij verklaarde de auto die voor de woning stond (met Belgisch kenteken [kenteken]) te hebben gehuurd. Ook verscheen er een vrouw aan de deur, die was genaamd [medeverdachte 1]. Het gesprek werd gevoerd in het halletje van de woning.
Vanuit het halletje hebben verbalisanten zicht op de woonkamer, waar diverse dozen stonden, waarschijnlijk gevuld met koffiepads, gelet op het opschrift op de dozen. Verdachte was zichtbaar nerveus. Verbalisanten verlieten de woning en besloten de woning op afstand en onopvallend voor korte tijd in de gaten te houden. [2]
Op 18 december 2014 omstreeks 14.00 uur zien verbalisanten een man en een vrouw instappen in een personenauto met Belgisch kenteken [kenteken], die met grote snelheid wegrijdt. Op genoemde datum omstreeks 14.05 uur geven de verbalisanten, gezeten in een onopvallende politie auto, de bestuurder van genoemde auto een stopteken middels het stopbord. De bestuurder bracht daarop de auto tot stilstand. Verbalisant [verbalisant 2] herkent de man en de vrouw als degenen die hij ’s-morgens in de vakantie woning in Aalten heeft gesproken. Genoemde auto en de beide personen zijn overgebracht naar het politie bureau in Winterswijk. Bij de fouillering van de vrouw en in een koffer in de auto werden grote geldbedragen aangetroffen. Beide personen werden daarop aangehouden. [3]
In een in de auto aangetroffen donkerblauwe koffer werd een pakket aangetroffen met daarin verschillende stapels euro biljetten en een stapel met Engelse ponden. In een in de auto aangetroffen damestas zat een portemonnee met daarin verschillende euro biljetten. [4]
Na telling bleek het te gaan om 83.400 euro en 1.450 Engelse ponden. [5]
Tijdens de voorgeleiding werd aan [verdachte] en [medeverdachte 1] gevraagd of zij de huurders waren van het pand aan de [adres] te Aalten. [verdachte] gaf aan dat hij het vakantiehuisje had gehuurd en hij gaf toestemming om de woning te doorzoeken. [6]
In de woning werd onder meer een geldbedrag van 6.170 pond in beslag genomen (17 biljetten van 10 pond en 300 biljetten van 20 pond), verspreid op een bed in de slaapkamer. [7]
In totaal werd in de auto en in de vakantie woning van verdachte een geldbedrag € 85.200,- en 7.670 Engelse ponden aangetroffen, te weten een bedrag van € 83.400,- en 7.620 Engelse ponden [8] , vermeerderd met € 1800,- en 50 Engelse ponden die ter beschikking zijn gesteld aan medewerkers van het team forensisch onderzoek/dactyloscopisch onderzoek. [9]
3.5. Bewijsoverweging
Voor bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het desbetreffende geldbedrag middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat niet zelden via Europese luchthavens grote bedragen in contanten, die middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit misdrijf, worden in- of uitgevoerd. Verdachte is in november 2014 vanuit Brazilië in Parijs aangekomen met een geldbedrag € 85.200,- en 7.670 Engelse ponden in contanten.
Verdachte is vanuit Parijs met de trein naar Brussel gegaan en vanuit Brussel naar Londen.
Vanuit Londen is hij weer naar Brussel gegaan, waar hij een auto heeft gehuurd en vervolgens is hij van Brussel met de auto naar Nederland gereisd.
Verdachte is ten slotte op 18 december 2014 in een vakantie huisje te Aalten aangehouden met voornoemd geldbedrag. Dit geldbedrag is deels in de door verdachte gehuurde auto en deels verspreid op het bed in de slaapkamer van het door verdachte gehuurde vakantiehuisje aangetroffen. Verdachte had dit bedrag eerder niet aangegeven bij de douane, zoals vereist is als het gaat om bedragen boven de € 10.000,- . Verdachte was van plan op 19 december 2014 vanuit Schiphol naar Brazilië terug te reizen. Het is hoogst ongebruikelijk om een dergelijk bedrag fysiek te vervoeren, gelet op de risico’s waarmee dit gepaard gaat.
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat deze feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Dan mag van verdachte worden verwacht dat hij een “concrete en verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring” geeft voor de legale herkomst van het geld dat hij bij zich had.
Verdachte heeft uiteenlopende verklaringen afgelegd over de herkomst en de bestemming van het bij hem aangetroffen geld. Aanvankelijk heeft verdachte verklaard dat hij het geld
zou investeren in Europa, in een nadere verklaring zou hij het geld mogelijk in auto’s investeren en hij dacht er ook aan een restaurant te beginnen. Het geld zou afkomstig zijn uit de handel in schade auto’s, waarin hij in Brazilië werkzaam is. Ter zitting heeft verdachte tenslotte verklaard dat het bij hem in beslag genomen geld spaargeld is en dat hij met dat geld zaken wilde doen in Londen, Groot-Brittannië.
Verdachte’s laatste verklaring over de herkomst van het geld is niet concreet omdat niet duidelijk is geworden in welke periode hij dit bedrag zou hebben gespaard, noch wat toen zijn inkomen is geweest. Die verklaring is evenmin verifieerbaar omdat iedere schriftelijke onderbouwing, bijvoorbeeld met loonstrookjes, belastingaangiften of bankafschriften ontbreekt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen van het bij hem aangetroffen bedrag onvoldoende ontzenuwd. De verklaring van verdachte over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag is niet consistent en op essentiële onderdelen niet verifieerbaar. De tegenstrijdige en/of ongeloofwaardige verklaringen hebben de kennelijke bedoeling gehad om de waarheid te verhullen, namelijk dat dit geldbedrag afkomstig is van enig misdrijf en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geld middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf is verkregen en dat verdachte dat wist en zich derhalve opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 85.200,- en 7.670,- Engelse ponden. Anders dan de door de raadsman bepleitte vrijspraak acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft zich nog op het standpunt gesteld dat ingevolge recente jurisprudentie van de Hoge Raad het enkel voorhanden hebben onvoldoende is om een feit als witwassen te kwalificeren, maar dat er ook sprake moet zijn van verhullingshandelingen. De rechtbank overweegt dat deze jurisprudentie ziet op het witwassen van een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp. Voor zover de rechtbank uit het standpunt van de raadsman moet afleiden dat het om geld uit eigen misdrijf gaat, heeft te gelden dat naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk van verhullingshandelingen sprake is. Verdachte is immers, kort nadat hij
’s ochtends bezoek van de politie kreeg, met het geld verpakt in een sealbag in zijn koffer, met hoge snelheid in de richting van de Duitse grens gereden. De rechtbank kan zich derhalve niet aan de indruk onttrekken dat zijn handelen er op gericht is geweest om zijn criminele geld veilig te stellen.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 december 2014, te Aalten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van ongeveer 85.200 euro en 7.670 Engelse ponden voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het onder 2 bewezenverklaarde feit levert op:
witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes en veertig (46) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, verbeurdverklaring van de onder 1, 2 en 3 in beslag genomen geldbedragen van in totaal € 85.200,- en 7.670 Engelse ponden en onttrekking aan het verkeer van de onder 4 in beslag genomen verdovende middelen (MDMA).
6.2. Oordeel van de rechtbank
6.2.1. Hoofdzaak
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het onder 2 bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij zijn binnenkomst in Nederland een bedrag van € 85.200,- en 7.670 Engelse ponden, waarvan hij wist dat dit van misdrijf afkomstig was, contant voorhanden gehad met het kennelijk doel dit aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken.
Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast.
Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten omdat, zonder de mogelijkheid van het onttrekken van geld dat van misdrijf afkomstig is aan het zicht van de autoriteiten, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes en veertig (46) maanden gevorderd voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank komt tot een lagere straf, nu zij slechts het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen verklaart.
Blijkens de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor personen die zich aan witwassen schuldig maken van het LOVS, is het uitgangspunt bij het witwassen van een dergelijk geldbedrag een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden.
In de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.2.2. Bijkomende straf
6.2.2.1. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag, te weten € 85.200,- en 7.670 Engelse ponden, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geldbedrag, dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
7. Vermogensmaatregel
7.1. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven verdovende middelen, te weten MDMA, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het ongecontroleerde bezit van die verdovende middelen in strijd is met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 420 bis van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN (7) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd een geldbedrag van € 85.200,- en 7670 Engelse ponden, bestaande uit:
- 99 biljetten van € 500,-;
- 131 biljetten van € 200,-;
- 95 biljetten van € 100,-;
- 29 biljetten van 50 pond;
- 302 biljetten van 20 pond;
- 18 biljetten van 10 pond.
Onttrekt aan het verkeer 2 stuks verdovende middelen, te weten MDMA (624329).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2015.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.PV van bevindingen d.d. 18 december 2014 (dossierpagina’s 48 - 50)
3.PV van bevindingen d.d. 18 december 2014 (dossierpagina’s 51 en 52)
4.PV van bevindingen d.d. 22 december 2014 (dossierpagina’s 53 en 54)
5.PV van bevindingen d.d. 23 december 2014 (pagina 56) en PV van bevindingen d.d. 19 december 2014 (pagina 59)
6.PV van bevindingen d.d. 3 januari 2015 (dossierpagina 40)
7.PV van bevindingen d.d. 18 december 2014 (dossierpagina’s 38 en 41)
8.PV van bevindingen d.d. 19 december en 23 december 2014 (dossierpagina’s 59 en 61)
9.PV van bevindingen d.d. 23 december 2014 (dossierpagina 56)