ECLI:NL:RBNHO:2015:6022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
15/821306-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens invoer van cocaïne met beroep op psychische overmacht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het smokkelen van 2.986,6 gram cocaïne op 21 december 2014 te Schiphol. Tijdens de rechtszitting heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd en zijn raadsvrouw heeft verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging op basis van psychische overmacht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen overtuigende bewijsstukken zijn die de stelling van psychische overmacht ondersteunen. De verdachte heeft verklaard onder druk te zijn gezet door onbekende personen, maar de rechtbank vond dat hij voldoende tijd en gelegenheid had om weerstand te bieden aan deze druk. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van dertig maanden had geëist, toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door de ernst van het feit en de schadelijkheid van de ingevoerde cocaïne voor de gezondheid van personen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821306-14 (P)
Uitspraakdatum : 8 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, locatie Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Hagemeier en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.A.C. Dalebout, advocaat te Velserbroek, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 december 2014 (dossierpagina’s 1 - 4);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 29 december 2014 (dossierpagina’s 29 - 33);
- een deskundigenrapport, te weten een rapport van het Douane laboratorium d.d. 29 december 2014, kenmerk 15212 X 14 (los opgenomen).
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. Verdachte heeft onder zodanige druk gestaan van hem onbekende personen - schuldeisers van zijn in 2013 vermoorde broer - dat van verdachte niet gevergd kon worden dat hij hier weerstand tegen bood. De door verdachte ervaren dwang zou hierin hebben bestaan dat hij zou moeten vrezen voor de veiligheid van zijn gezin, als hij er niet in zou toestemmen cocaïne te smokkelen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en neemt het volgende als uitgangspunt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet aannemelijk zijn dat betrokkene zich ten tijde van het ten laste gelegde feit in zodanige bedreigende omstandigheden bevond, dat van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden dat hij anders handelde dan hij heeft gedaan. Van zodanige omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de door de raadsvrouw van verdachte ingebrachte stukken volgt dat de broer van verdachte op 31 december 2013 is doodgeschoten bij de schutting voor zijn huis.
In zijn op 24 december 2014 tegenover de Koninklijke marechaussee afgelegde verklaring verklaart verdachte dat hij bijna een jaar later, op 10 december 2014, in een Chinese winkel bij hem op de hoek, door een hem onbekende man werd aangesproken. Deze man vertelde dat zijn broer drugs van zijn baas had gestolen, dat zij er nog niet klaar mee waren en dat ze wisten waar de kinderen van zijn broer woonden. Als hij wilde kon verdachte iets voor hen doen, zodat de kwestie zou zijn opgelost.
Ter zitting van 25 maart 2015 verklaart verdachte dat hij reeds in april 2014 door deze hem onbekende man is aangesproken. Vanaf die tijd zou verdachte onder druk zijn gezet. Verdachte heeft echter nagelaten om aan te geven waar deze druk uit bestond.
Daar komt nog bij dat verdachte enerzijds verklaart dat hij zou zijn gedwongen om cocaïne te smokkelen, maar dat hij anderzijds verklaart dat hem voor de smokkel van een hoeveelheid cocaïne een beloning van € 7.000,- in het vooruitzicht is gesteld. De rechtbank stelt vast dat dit niet goed met elkaar is te rijmen.
Ten slotte heeft verdachte ter zitting van 25 maart 2015 op de vraag van de voorzitter of er echt geen andere mogelijkheid is geweest dan over te gaan tot de smokkel van cocaïne, geantwoord dat hij zijn moeder of zijn vrouw in vertrouwen had kunnen nemen en met hen over zijn dilemma had kunnen praten, waardoor ze dan misschien wel samen een oplossing zouden hebben gevonden.
Het hier voor overwogene doet ernstige twijfel rijzen aan de gestelde feitelijke grondslag van het verweer op psychische overmacht.
En voor zover verdachte al onder enige druk stond, behoeft deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, nog niet te betekenen dat er geen andere uitweg voor hem was dan het smokkelen van drugs. Onder de geschetste omstandigheden had verdachte voldoende tijd en gelegenheid om weerstand te bieden aan deze druk en had hij ook andere middelen kunnen vinden om deze druk weg te nemen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het door de raadsvrouw namens verdachte gedane beroep op psychische overmacht faalt en dat daarmee het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging moet worden afgewezen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.986,6 gram cocaïne.
Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor drugskoeriers van het LOVS is het uitgangspunt bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid drugs een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden.
Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2015.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.