ECLI:NL:RBNHO:2015:6004

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
15/860042-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte werd ervan beschuldigd op 15 maart 2015, samen met een medeverdachte, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en de verdachte werd geconfronteerd met bewijs dat op 15 maart 2015 een koerier met een vlucht vanuit Suriname arriveerde op Schiphol, waar bij een douanecontrole een grote hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen in zijn bagage. De verdachte en zijn medeverdachte waren betrokken bij het afhalen van deze koffer met cocaïne. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen, evenals de observaties van de verbalisanten die de verdachte en medeverdachte in de gaten hielden. De rechtbank oordeelde dat het opzet van de verdachte gericht was op de invoer van cocaïne en dat hij zich bewust was van de risico's die hij nam. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en heeft een gevangenisstraf van 33 maanden opgelegd, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860042-15 (P)
Uitspraakdatum : 8 juli 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Midden Holland, locatie Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.C.M. Wildemors en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander een/of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsman namens verdachte een strafmaatverweer gevoerd.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op zondag 15 maart 2015 is een persoon die later [koerier] bleek te heten, vanuit Paramaribo, Suriname, met vlucht KL714 aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Bij een verscherpte douanecontrole is de handbagage van [koerier] - een blauwe rolkoffer van het merk GIADA - op de E pier ter hoogte van gate G8 van de luchthaven gecontroleerd. In deze koffer zat een witte plastic tas met rode letters erop.
In deze witte tas zat een aantal witte pakketten met daarin vermoedelijk cocaïne.
Hierop werd [koerier] aangehouden als verdachte, werd hem de cautie gegeven en werd de zaak overgedragen aan het Burger Team Douane. [koerier] gaf direct aan te willen meewerken aan een observatie ter onderkenning van de afhalers van de cocaïne. Hierop zijn de pakketten met daarin cocaïne uit de rolkoffer gehaald en werden deze pakketten vervangen door printpapier.
De blauwe rolkoffer stond op naam van [koerier]. In de koffer werden acht pakketten aangetroffen met een witkleurige stof. Het totale nettogewicht van de aangetroffen stof bedroeg circa 8.013,5 gram. Vervolgens zijn acht representatieve monsters genomen van de aangetroffen stof en ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam. [2] Uit het rapport van het Douanelaboratorium van 17 maart 2015, opgemaakt door drs. [deskundige], hoofdscheikundige, blijkt dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [3]
De beide teams van de Douane alsmede het Drugsteam Schiphol zijn in een samenwerkingsverband de observatie gestart met als doel het onderkennen en aanhouden van de afhalers van [koerier].
Op 15 maart 2015 omstreeks 08:33 uur rinkelde de mobiele telefoon van [koerier]. [koerier] nam de telefoon op en een mannenstem zei op rustige toon: “zoals afgesproken naar het casino”. Vervolgens is [koerier] om 08:35 uur met de blauwe rolkoffer richting het casino gelopen.
Op 15 maart 2015 omstreeks 08:40 uur rinkelde de mobiele telefoon van [koerier] wederom.
[koerier] nam de telefoon op en een mannenstem zei op rustige toon: “Ga naar het casino, neem wat te eten, dan komt er iemand naar je toe”, waarop [koerier] antwoordde: “Oke, ik ben onderweg”. De man aan de telefoon sprak met een Surinaams accent.
Op 15 maart 2015 omstreeks 08:40 uur is [koerier] de eetgelegenheid nabij het casino, gelegen op de Holland Boulevard tussen de E en F pier ingelopen, heeft hij wat besteld en is hij daar aan een tafel gaan zitten.
Op 15 maart 2015, enige tijd na 08:40 uur, rinkelde de mobiele telefoon van [koerier] nogmaals. [koerier] nam de telefoon op. Na afronding van dit gesprek zei [koerier] op zachte toon tegen de verbalisant [verbalisant 1]: “Ze komen er aan”.
Op 15 maart 2015 omstreeks 09:05 uur zien de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een hen onbekende negroïde man en negroïde vrouw in de rij staan van de eetgelegenheid nabij het casino. Nadat beide personen hadden afgerekend gingen zij recht tegenover [koerier] zitten aan een ander tafeltje. Zij hadden daardoor zicht op het tafeltje waaraan [koerier] zat. Later bleken deze personen te zijn genaamd [verdachte] en [medeverdachte 1].
Na enige tijd rinkelde de mobiele telefoon van [koerier] en was [koerier] kort aan de lijn.
Vervolgens stond [koerier] op en keek hij zoekend rond. [koerier] zei op fluisterende toon tegen de verbalisant [verbalisant 1]: “Dat zijn ze” en keek op dat moment in de richting van [verdachte] en [medeverdachte 1].
[verdachte] en [medeverdachte 1] staan vervolgens op en lopen voorlangs [koerier]. [verdachte] had een blauwe rolkoffer bij zich en [medeverdachte 1] had een zwarte rolkoffer bij zich. [koerier] loopt met haar handbagage achter [verdachte] en [medeverdachte 1] aan.
De verbalisant [verbalisant 3] loopt achter dit drietal aan in de richting van het toiletblok dat is gelegen naast het casino op de luchthaven Schiphol. Voornoemde verbalisant ziet dat [medeverdachte 1] met haar zwarte rolkoffer het toiletblok inloopt. Zij ziet dat [verdachte] met zijn blauwe rolkoffer eveneens het toiletblok inloopt en daar het mannengedeelte inloopt. Vervolgens ziet zij dat [koerier] met een bagagetrolley achter [medeverdachte 1] het toiletblok betreedt. Daarop bezoekt de verbalisant [verbalisant 3] ook het toiletblok om zodoende zicht te houden op [koerier] en diens handbagage. Zij ziet dat op 15 maart 2015 omstreeks 09:37 uur [medeverdachte 1] een afgesloten toiletruimte betreedt met medeneming van haar zwarte rolkoffer. Zij ziet dat [koerier] met haar bagagetrolley in het midden van het toiletblok blijft staan. Zij ziet dat [koerier] de blauwe rolkoffer van de bagagetrolley pakt en op de grond plaatst. Zij ziet dat [koerier] de blauwe rolkoffer openritst en er een sjaal uit pakt. Vervolgens ziet zij dat [koerier] de rits van de rolkoffer weer dicht doet en de trekstangen omhoog schuift.
Korte tijd daarna komt [medeverdachte 1] uit de afgesloten toiletruimte, met medeneming van haar zwarte rolkoffer. Voornoemde verbalisant ziet dat [medeverdachte 1] in een vlotte en snelle beweging de blauwe rolkoffer die [koerier] daar had geplaatst, pakte en dat zij haar eigen zwarte rolkoffer achter laat en vervolgens het toiletblok verlaat met deze blauwe rolkoffer.
Tijdens deze gang van zaken zat [verdachte] op de stoeltjes in de nabijheid van het toiletblok. Hij was daar bezig met zijn mobiele telefoon. Nadat [medeverdachte 1] omstreeks 09:41 uur uit het toiletblok kwam lopen, zien de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat [verdachte] opstaat en naar [medeverdachte 1] loopt.
Daarna hebben de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de personen [verdachte] en [medeverdachte 1] onder constante observatie gehouden. Uit deze observatie is gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich in de periode tussen 09:50 uur en 10:35 uur tussen de F pier en de G pier hebben opgehouden. Op 15 maart 2015 omstreeks 10:36 uur begeeft [medeverdachte 1] zich met haar rolkoffer naar de grenspost in aankomst 3. Zij biedt daar haar paspoort aan en begeeft zich met haar rolkoffer naar de uitgang. Zij loopt door de groene doorgang van de douane uitgang, verlaat zo de airside en krijgt toegang tot het publieke gedeelte van de luchthaven Schiphol. Zij begeeft zich via draaideur D naar buiten, loopt het Jan Dellaertplein op en blijft dan staan nabij draaideur D.
Op 15 maart 2015 omstreeks 10:40 uur loopt [verdachte] met zijn blauwe rolkoffer naar beneden richting de grenspost van de Koninklijke marechaussee in aankomst 3. [verdachte] biedt zijn paspoort aan en begeeft zich met zijn blauwe rolkoffer naar de uitgang. [verdachte] loopt door de groene doorgang van de douane uitgang, verlaat zo de airside en krijgt toegang tot het publieke gedeelte van de luchthaven Schiphol, namelijk Schiphol Plaza. Hij begeeft zich via draaideur D naar buiten, loopt het Jan Dellaertplein op en blijft dan staan nabij draaideur D. De verbalisanten zien dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich samenvoegen en achter elkaar aan lopen naar een taxi standplaats. Vlak voordat [verdachte] en [medeverdachte 1] in een taxi willen stappen, worden zij beiden aangehouden. [4]
3.4. Bespreking van een bewijsverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat van medeplegen van (verlengde invoer van) cocaïne geen sprake kan zijn, nu verdachte en zijn medeverdachte pas betrokken waren bij het afhalen van de koffer, nadat de cocaïne in beslag was genomen door de Koninklijke Marechaussee.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting het ten laste gelegde medeplegen van de invoer van cocaïne wettig en overtuigend bewezen. Immers, uit de hierna opgenomen verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte blijkt dat zij al enige dagen voorafgaande aan 15 maart 2015 het plan hadden opgevat om en betrokken waren geraakt bij het overnemen van de koffer met cocaïne op Schiphol om zodoende cocaïne in Nederland in te voeren.
Zo heeft de verdachte in zijn op 17 april 2015 tegenover de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] afgelegde verklaring (dossierpagina’s 207 t/m 209) onder meer het volgende verklaard:
“Op 11 maart 2015 heb ik [medeverdachte 1] opgehaald en zijn we naar Haag en Veld gereden. [medeverdachte 1] en ik waren er over aan het discussiëren dat ik niet naar Schiphol wilde gaan om dat te doen. Ik zei dat ik die 200 euro wel zou betalen. Toen ik dat gesprek met [naam] voerde zat [medeverdachte 1] in de auto, even verderop. Ik denk dat ze ons wel kon horen. Na afloop van deze discussie vertelde ik [medeverdachte 1] dat ik [naam] geld schuldig was en vertelde ik haar wat er moest gebeuren. Die andere jongen heeft die dag de tickets naar mij toegebracht. Dat heb ik ook tegen [medeverdachte 1] gezegd”.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in haar op 16 april 2015 tegenover de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] afgelegde verklaring (dossierpagina 147) onder meer het volgende verklaard:
“[verdachte] kwam terug in de auto en zei dat hij een groot probleem had. Hij vertelde dat [naam] hem dreigde over het geld dat hij hem moest teruggeven. [verdachte] had dat geld op dat moment niet. En [naam] zei dat hij er wat voor terug kon doen, en nog een beloning krijgen ook (-----). Hij vertelde dat hij 1 kilo drugs moest binnenhalen op Schiphol, en ik moest zijn vriendin / koppel spelen. Hij zou van [naam] te horen krijgen hoe en wat (----). [verdachte] vroeg mij of ik hem daarbij wilde helpen. Ik zei tegen hem: ik doe het om je te helpen. Hij vertelde dat het om 1 kilo ging; we moesten het binnenhalen in Schiphol; we zouden 2 tickets krijgen;
(----). Hij vroeg of ik mee wilde werken of niet; ik wilde hem niet laten stikken, dus ik heb hem geholpen”.
In voornoemde verklaring verklaart de medeverdachte [medeverdachte 1] voorts op dossierpagina 148:
“O: Je verklaart op 25 maart onder meer: “[verdachte] kwam terug en legde uit dat wij twee een koppel moesten spelen”.
V: In welke bewoordingen vertelde hij dit tegen jou? A: Hij zei dat hij iets goed moest maken, dat hij iets terug moest betalen, dat hij naar binnen moest op Schiphol, hij moest een koffertje ophalen / overnemen en hij kreeg 2 tickets en een mobiele telefoon. Een witte Blackberry.
V: Wat heeft [verdachte] exact verteld over wat jou rol zou zijn en of wat jij zou moeten doen?
A: Woensdag ook toen we aan het rijden waren, we moesten bij een restaurant gaan zitten, en zouden een foto krijgen van de persoon die door zou komen. Ik wist niet dat het een vrouw zou zijn, en we zouden het over moeten nemen. [naam] had gezegd dat de foto naar de witte Blackberry zou worden gestuurd. Ik heb de foto ook gezien op de witte Blackberry. De persoon droeg een blauw spijkerjasje, een trui en een piercing. We kregen tickets en koffertjes. [verdachte] heeft de hele tijd de telefoon in zijn handen gehad.
De tickets, de koffers en de telefoon hebben we die zondag zelf gekregen. [verdachte] heeft die spullen opgehaald. Ik weet niet waar. Hij kwam mij ophalen in Dennenrode bij mijn beste vriendin. Op zaterdag zei [verdachte] tegen mij in een Whatsapp bericht: morgen he, ga op tijd naar bed”.
Op grond van het voren overwogene acht de rechtbank het medeplegen van de invoer van cocaïne bewezen.
3.5. Overweging ten aanzien van het opzet
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het opzet van verdachte niet was gericht op de invoer van cocaïne en voorts niet was gericht op de invoer van 8 kilo daarvan, maar slechts op 1 kilo. Verdachte heeft immers bij rechter-commissaris verklaard dat het hem logisch leek dat er cocaïne in de koffer zou zitten. [5] Voorts had verdachte er rekening mee moeten houden dat – naar drugsorganisaties plegen te doen – een grotere hoeveelheid cocaïne zou worden ingevoerd dan de hem door de contactpersoon voorgespiegelde 1 kilogram. Door op deze manier er mee in te stemmen de cocaïne af te halen en door geen onderzoek in te (kunnen) stellen naar de exacte hoeveelheid cocaïne, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich een grotere hoeveelheid smokkelwaar in de koffer zou bevinden, hetgeen ook het geval bleek te zijn. Verdachte heeft deze kans bewust aanvaard en het opzet van verdachte was dan ook, tenminste in voorwaardelijke zin, gericht op het binnen Nederland brengen van cocaïne met een totale hoeveelheid van 8 kilogram, zodat hij verantwoordelijk wordt gehouden voor de invoer van de uiteindelijk aangetroffen hoeveelheid cocaïne in de koffer.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit
heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig (40) maanden, waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met een verplicht reclasseringscontact en daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde een meldplicht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat uitgegaan zou moeten worden van de omstandigheden dat het opzet van verdachte was gericht op het afhalen van
1. kilo verdovende middelen, dat verdachte zeer jong is en dat hij onder druk is gezet. Een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf zou daarom passend zijn.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden
waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het rapport van de Reclassering Nederland, RN Adviesunit 2 Noord-West, d.d. 8 mei 2015 en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met de medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 8.013,5 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het opzet van verdachte was gericht op het binnen Nederland brengen van cocaïne met een totale hoeveelheid van ongeveer 8.013,5 gram, zodat verdachte verantwoordelijk wordt gehouden voor de invoer van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in zijn bagage. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om bij het bepalen van de strafmaat uit te gaan van een andere hoeveelheid.
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het door verdachte gepleegde strafbare feit mede is ingegeven door de op verdachte uitgeoefende druk door een zekere “[naam]”. Dit nu verdachte hieromtrent ter terechtzitting niets heeft willen verklaren en tevens uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende berichten uit de telefoon van verdachte, afgeleid zou kunnen worden dat verdachte een grotere rol heeft gespeeld bij het organiseren van het drugstransport dan hij zichzelf in zijn verklaringen heeft toegemeten.
Voorts blijkt uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting dat verdachte de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gevraagd met hem naar Schiphol te reizen, hij haar heeft geïnstrueerd hem bij aankomst op Schiphol te blijven vergezellen en hij haar op Schiphol instructies heeft gegeven. Verdachte heeft aldus zijn medeverdachte [medeverdachte 1] bij het drugstransport betrokken, hetgeen de rechtbank hem kwalijk neemt.
De rechtbank is van oordeel dat in de jeugdige leeftijd van verdachte (ten tijde van het plegen van het hem verweten feit is hij net negentien jaar oud geworden), grond is gelegen af te wijken van de straf, zoals door de officier van justitie is gevorderd en die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Deze matiging is echter beperkt gelet op de hiervoor genoemde rol die verdachte heeft gespeeld bij het betrekken van medeverdachte [medeverdachte 1] bij het drugstransport.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de Reclassering Nederland,
RN Adviesunit 2 Noord-West noodzakelijk, welke verplichting als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zal worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE EN DERTIG (33) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ELF (11) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen drie dagen na zijn detentie zal melden bij de Reclassering Nederland, RN Adviesunit 2 Noord-West, zolang en
zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zo frequent als de
deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem, noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2015.
Mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 16 maart 2015 (dossierparagraaf 1.0.4).
3.Rapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d. 17 maart 2015, kenmerk 2290 X 15.
4.Proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 16 maart 2015 (dossierparagraaf 1.02).
5.Proces-verbaal verhoor verdachte rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot inbewaringstelling.