Uitspraak
V: In welke bewoordingen vertelde hij dit tegen jou? A: Hij zei dat hij iets goed moest maken, dat hij iets terug moest betalen, dat hij naar binnen moest op Schiphol, hij moest een koffertje ophalen / overnemen en hij kreeg 2 tickets en een mobiele telefoon. Een witte Blackberry.
A: Woensdag ook toen we aan het rijden waren, we moesten bij een restaurant gaan zitten, en zouden een foto krijgen van de persoon die door zou komen. Ik wist niet dat het een vrouw zou zijn, en we zouden het over moeten nemen. [naam] had gezegd dat de foto naar de witte Blackberry zou worden gestuurd. Ik heb de foto ook gezien op de witte Blackberry. De persoon droeg een blauw spijkerjasje, een trui en een piercing. We kregen tickets en koffertjes. [verdachte] heeft de hele tijd de telefoon in zijn handen gehad.