ECLI:NL:RBNHO:2015:6002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
15/820296-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van invoer van cocaïne te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne op 22 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van aanhouding en rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit vastgesteld, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte in totaal circa 3,5 kilogram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf van 24 maanden op te leggen, met een voorwaardelijk deel van 12 maanden en een proeftijd van twee jaren. Tevens is een geldbedrag van € 3.000,- verbeurd verklaard.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de samenstelling van de rechtbank bestond uit de voorzitter en twee rechters. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de zaak met zorg behandeld, waarbij de belangen van de verdachte en de ernst van het delict in balans zijn gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820296-15 (P)
Uitspraakdatum : 26 juni 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juni 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Spruijt en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.C. van Megen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 22 maart 2015 (dossierparagraaf 1.2);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] d.d. 22 maart 2015 (dossierparagraaf 1.1.3 tot en met 1.1.6);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte] d.d. 22 maart 2015 (dossierparagraaf 2.1);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen m.b.t. verdachte [verdachte] d.d. 23 maart 2015 (dossierparagraaf 1.1.4);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van de medeverdachte [medeverdachte] d.d. 23 maart 2015 (dossierparagraaf 2.1.4);
- een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 9 juni 2015, zaaknummer 2015.04.08.001.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 22 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier en twintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte is van mening dat de opzet van verdachte was gericht op de invoer in Nederland van 1 kilogram cocaïne. Bij deze hoeveelheid cocaïne behoort een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Van dit uitgangspunt dient in het voordeel van verdachte te worden afgeweken in verband met haar persoonlijke omstandigheden. De raadsvrouw stelt voor om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
6.3. Oordeel van de rechtbank
6.3.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Het NFI heeft vastgesteld dat in de koffer op naam van verdachte netto 1.640 gram cocaïne in geïmpregneerde kleding is ingevoerd. Op basis daarvan heeft de officier van justitie berekend dat in de koffer van de medeverdachte netto 1.860 gram cocaïne is ingevoerd, eveneens in geïmpregneerde kleding. De rechtbank sluit zich bij die berekening aan. Verdachte en haar medeverdachte hebben zich dus samen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3,5 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachte, zij het in voorwaardelijke zin, niet slechts was gericht op de invoer van 1 kilogram cocaïne, maar op de in totaal samen met medeverdachte ingevoerde hoeveelheid van (netto) circa 3,5 kilogram. Verdachte had er immers rekening mee moeten houden dat – naar drugsorganisaties plegen te doen – aan hen een grotere hoeveelheid cocaïne zou worden meegegeven dan de aan hen voorgespiegelde hoeveelheid. Door van mensen van de drugsorganisatie met cocaïne geïmpregneerde kleding in ontvangst te nemen, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij en zijn medeverdachte meer dan 1000 gram cocaïne mee naar Nederland zouden nemen, hetgeen ook het geval bleek te zijn. Verdachte heeft voornoemde kans bewust aanvaard en op de koop toegenomen. Het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was dan ook gericht op de totale hoeveelheid van circa 3,5 kilogram.
Evenals de officier van de justitie neemt de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van twee en dertig maanden.
Volgens de LOVS oriëntatiepunten is een zodanige straf in beginsel passend bij een ingevoerde hoeveelheid cocaïne van 3,5 kilogram.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter zitting naar voren zijn gekomen, ziet de rechtbank – evenals de officier van justitie – aanleiding aanmerkelijk af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
6.3.2 Bijkomende straf, verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag ter hoogte van € 3.000,- dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geld, dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER EN TWINTIG (24) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWAALF (12) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd :een geldbedrag van € 3.000.-
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. D. Gruijters en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2015.
Mr. G.D.M. Hoedemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.