ECLI:NL:RBNHO:2015:5884

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
3752258 - CV EXPL 15-309
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand met toetsing van rentebeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. en twee gedaagden, die in persoon procedeerden. Achmea vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand. De huurovereenkomst was op 4 maart 1992 gesloten en de huurachterstand was inmiddels meer dan drie maanden. Achmea stelde dat de gedaagden in gebreke waren gebleven met de huurbetalingen, en vorderde een bedrag van € 3.321,60 aan huurpenningen, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij recht hadden op schadevergoeding van Achmea, maar de kantonrechter oordeelde dat de vordering van Achmea gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft ambtshalve het rentebeding van Achmea getoetst aan de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en oordeelde dat het rentebeding oneerlijk was. De kantonrechter heeft de vordering tot vergoeding van de contractuele rente afgewezen, maar heeft de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 478,93 toegewezen. De gedaagden werden veroordeeld tot ontruiming van de woning en tot betaling van de achterstallige huur en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 3752258 / CV EXPL 15-309 (sj)
Uitspraakdatum: 1 juli 2015
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn
eiseres
verder te noemen: Achmea
gemachtigde: mr. M. Kerens, werkzaam bij Vesting Finance Incasso B.V.
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
Achmea heeft bij dagvaarding van 30 december 2014 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 2 juni 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Achmea nog stukken toegezonden welke op 20 mei 2015 ter griffie zijn ontvangen.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 4 maart 1992 een huurovereenkomst gesloten met Achmea als verhuurster en [gedaagden] als huurder betreffende de woning gelegen aan het adres [adres] te [plaats] tegen een huurprijs van laatstelijk € 797,16 per maand, steeds te voldoen vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft.
2.2.
[gedaagden] is in gebreke gebleven met (volledige) betaling van de huur.

3.De vordering

3.1.
Achmea vordert ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woonruimte binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 3.321,60 aan huurpenningen, rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd tot 1 januari 2015, vermeerderd met de vertragingsrente van 1% per maand over de opeisbare huurtermijnen vanaf de vervaldag van die termijnen tot aan de dag van betaling en voorts een bedrag gelijk aan de alsdan geldende maandelijkse huur, vermeerderd met de voormelde vertragingsrente, voor elke maand of gedeelte van een maand vanaf 1 januari 2015, gedurende welke [gedaagden] nog in het genot van de woning blijft, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Achmea legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij uit hoofde van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst een bedrag van € 2.708,14 ter zake onbetaald gebleven huurpenningen, berekend tot 1 januari 2015, heeft te vorderen. Achmea stelt dat zij was genoodzaakt de vordering uit handen te geven aan haar incassogemachtigde. Verder maakt Achmea aanspraak op wettelijke rente van € 47,28, buitengerechtelijke kosten van € 467,92 en btw daarover van € 98,26.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd en voert – samengevat – aan dat hij in januari 2011 in een zaak betreffende een eerdere huurachterstand ten onrechte is veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [gedaagden] voert aan dat dit bedrag dient te worden verrekend met de huurachterstand. Verder voert [gedaagden] aan dat hij stelselmatig wordt lastiggevallen door Achmea. Op grond hiervan meent [gedaagden] recht te hebben op schadevergoeding van Achmea, welk bedrag hij eveneens wil verrekenen met het bedrag aan huurachterstand.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering van Achmea uitsluitend is gebaseerd op de achterstand in de betaling van de huur vanaf 2014. De door partijen over en weer overgelegde stukken die betrekking hebben op overlastklachten die omwonenden ten aanzien van [gedaagden] hebben geuit, zijn dan ook niet relevant voor de beoordeling van onderhavige zaak. De kantonrechter laat deze stukken dan ook buiten beschouwing.
5.2.
Ter zitting heeft Achmea haar vordering nader toegelicht en gesteld dat de huurachterstand thans € 3.491,10 bedraagt. Dit bedrag is inclusief de inmiddels vervallen huurtermijn voor de maand juni 2015. Verder heeft Achmea toegelicht dat bij deze berekening het door [gedaagden] daags voor de zitting overgemaakte bedrag van
€ 1.600,00 is betrokken. Dit bedrag heeft Achmea toegerekend aan de verschuldigde huur voor de maanden april 2015 en mei 2015.
5.3.
[gedaagden] heeft de huurachterstand, behoudens de maand januari 2014, niet betwist, maar hij stelt met een beroep op verrekening dat Achmea niets meer van hem te vorderen heeft. De kantonrechter overweegt dat, voor zover verrekening al mogelijk zou zijn, een beroep hierop moet worden afgewezen omdat [gedaagden] de bedragen die hij wenst te verrekenen niet heeft gespecificeerd en ook niet heeft onderbouwd.
5.4.
Verder gaat de kantonrechter voorbij aan de stelling van [gedaagden] ter zitting dat zijn zoon in januari 2014 een bedrag aan Achmea heeft overgemaakt ter voldoening van de huur voor de maand januari 2014. [gedaagden] heeft deze betaling immers niet met bewijsstukken onderbouwd, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Evenmin ziet de kantonrechter aanleiding om [gedaagden] in de gelegenheid te stellen deze betaling – [gedaagden] heeft ter zitting aangegeven dat hij geen inzage heeft in betalingstransacties vóór maart 2014 en dat hij zijn bank daags voor de zitting heeft gevraagd om een overzicht van vóór maart 2014 – te bewijzen. Gelet op de door Achmea als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde berekening van de huurachterstand, waaruit kan worden opgemaakt dat Achmea ervan uitgaat dat de huur voor de maand januari 2014 niet is betaald, valt niet in te zien waarom [gedaagden] tot één dag voor de zitting heeft gewacht met het opvragen van een betalingsbewijs bij zijn bank. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de huurachterstand ook de maand januari 2014 betreft.
5.5.
Op grond van de huurachterstand, die inmiddels meer dan drie maanden bedraagt, is er sprake van een zo ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst, dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de vordering tot ontruiming van het gehuurde, gerechtvaardigd is.
5.6.
Achmea vordert op grond van de bij de huurovereenkomst behorende algemene voorwaarden van [gedaagden] rente van 1% per maand over de achterstallige huurpenningen. De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de huurovereenkomst is gesloten tussen Achmea als bedrijfsmatige verhuurder en [gedaagden] als consument en dat gesteld noch gebleken is dat tussen partijen over de algemene voorwaarden is onderhandeld. Hoewel [gedaagden] tegen de gevorderde rente geen verweer heeft gevoerd en er over de eventuele vernietigbaarheid van het rentebeding geen partijdebat heeft plaatsgevonden, volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 20 mei 2013 (C-488/11) dat de rechter ambtshalve dient te toetsen of de huurovereenkomst voor wat betreft het rentebeding valt onder het bereik van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). Het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument wordt in deze Richtlijn aangemerkt als een oneerlijk beding. De kantonrechter is op grond van de omstandigheid dat het hier gaat om een vaste en aanmerkelijk hogere rente dan de hier te lande geldende wettelijke rente en marktrente, van oordeel dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van bedoelde richtlijn. De vordering tot vergoeding van de contractuele rente zal de kantonrechter daarom afwijzen.
5.7.
Wat betreft de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter als volgt. Achmea maakt aanspraak op een bedrag van € 566,18 aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter is van oordeel dat Achmea terecht haar vordering uit handen heeft gegeven aangezien [gedaagden] niet tijdig tot betaling van de huurtermijnen is overgegaan. Met inachtneming van het bepaalde in de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten met het daarbij behorende Besluit van 27 maart 2012 houdende regels voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte zijn de buitenrechtelijke incassokosten echter toewijsbaar tot
een bedrag van € 478,93.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] om voormeld perceel aan de [adres] te [plaats] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin bevindende personen en goederen – voor zover deze laatste niet het eigendom van Achmea zijn – en onder overgave van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije beschikking van Achmea te stellen;
6.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Achmea tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.187,07 voor achterstallige huurtermijnen en buitengerechtelijke kosten;
6.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Achmea tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag gelijk aan de alsdan geldende maandelijks huur, voor iedere maand of gedeelte daarvan, dat [gedaagden] het gehuurde vanaf 1 januari 2015 in gebruik houdt;
6.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Achmea tot en met vandaag vaststelt op € 909,80, te weten:
dagvaarding € 93,80
griffierecht € 466,00
salaris gemachtigde € 350,00 ;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoendervoogt, kantonrechter en op 1 juli 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter