In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot goedkeuring van afwijkende huurbedingen in een huurovereenkomst tussen TinQ Nederland B.V. en een huurder. De partijen hebben op 18 september 2014 een gezamenlijk verzoek ingediend om goedkeuring te verkrijgen voor een huurovereenkomst met daarin afwijkende bedingen, zoals bedoeld in artikel 7:291 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. TinQ, vertegenwoordigd door de heer P.R. Terpstra, verhuurt een bedrijfsruimte aan de huurder, die een eenmanszaak drijft. De huurovereenkomst bevat bepalingen die de rechten van de huurder kunnen aantasten, wat aanleiding gaf tot de beoordeling door de kantonrechter.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2015 is gebleken dat de huurder sinds augustus 2014 de bedrijfsruimte huurt en dat er een aantal afwijkende bedingen zijn opgenomen die betrekking hebben op het eindigen van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de voorgestelde afwijkingen de beschermingsrechten van de huurder wezenlijk aantasten, en dat de maatschappelijke positie van de huurder in vergelijking met de verhuurder zodanig is dat hij de bescherming van de wet in redelijkheid behoeft. De kantonrechter heeft daarom de goedkeuring voor de afwijkende bedingen in artikel 3.7 sub b, c, d en e van de huurovereenkomst geweigerd, maar heeft wel goedkeuring verleend voor andere, minder ingrijpende afwijkingen.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van huurders in situaties waar een grote professionele verhuurder tegenover een kleine zelfstandige staat, en dat afwijkingen van wettelijke huurregels niet lichtvaardig kunnen worden goedgekeurd.