ECLI:NL:RBNHO:2015:5379

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
29 juni 2015
Zaaknummer
15/700388-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige stiefdochter, bekentenis verdachte en ontvankelijkheid OM

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter. De verdachte heeft de feiten bekend, waarbij hij zich schuldig heeft gemaakt aan eenmalige ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat er geen aangifte was gedaan door het slachtoffer, maar door het AMK/Bureau Jeugdzorg. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de vervolgingsbeslissing van het OM in redelijkheid was genomen, gezien de ernst van de feiten en de belangen van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het feit dat hij zich na de feiten heeft gemeld en hulp heeft gezocht. De rechtbank benadrukte dat de handelingen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormden en dat het vertrouwen dat het slachtoffer in de verdachte had, ernstig was geschaad. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van toekomstige gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, gezien de jonge leeftijd en de omstandigheden waaronder de feiten plaatsvonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700388-14 (P)
Uitspraakdatum: 11 juni 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2013 tot en met 28 december 2013 te Wormer, gemeente Wormerland, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), zijnde een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of zijnde een aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het een en/of meermalen:
- ( tong)zoenen met die [slachtoffer] en/of
- ( over de kleding heen) wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand draaiende bewegingen maken op en/of betasten van de clitoris en/of de schaamlippen en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes, penis aanraken en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer], dan wel die [slachtoffer] met haar vagina zijn, verdachtes, penis laten aanraken en/of laten betasten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens schending van de beginselen van een goede procesorde
.In deze zaak is géén aangifte gedaan door of namens het slachtoffer maar door het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (hierna; AMK)/Bureau Jeugdzorg. Door in weerwil van de uitdrukkelijke wens van de beide ouders van het slachtoffer, maar ook tegen de wens van het slachtoffer [slachtoffer], toch over te gaan tot vervolging, heeft het Openbaar Ministerie gehandeld in strijd met het beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is. Er is alvorens tot vervolging over te gaan een gedegen belangenafweging gemaakt onder meer na een vertrouwelijk gesprek met het slachtoffer zelf. Daarbij is gelet op ernst van de zaak, de jonge leeftijd van het slachtoffer, de bevindingen van het AMK en de gevoelens van loyaliteit bij het slachtoffer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging inhoudt dat de in aanmerking komende belangen behoorlijk tegen elkaar moeten worden afgewogen. Van de strafrechtsfunctionarissen mag worden verlangd, dat zij op een voor de betrokkene minst bezwarende wijze optreden (subsidiariteit); tussen die wijze van optreden en het beoogde doel moet bovendien een redelijke verhouding zijn (proportionaliteit). Als het doel ook kan worden bereikt op een manier waardoor de betrokkene minder wordt getroffen, moet daarvoor worden gekozen. De aan te leggen toets is marginaal: alleen als de belangenafweging kennelijk onredelijk is of anders gezegd het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet heeft kunnen handelen als is geschied, kan schending leiden tot een niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak niet kan worden gezegd dat de officier van justitie in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen tot het instellen van een vervolging tegen verdachte. Gelet op de aard en de ernst van het ten laste gelegde feit, de jonge leeftijd van het slachtoffer en de vele belangen die binnen een - complexe - gezinssituatie een rol kunnen spelen bij de totstandkoming van de wens om geen vervolging in te stellen, is de vervolgingsbeslissing alleszins te billijken. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie
d.d. 16 juni 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina’s 15-26);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door [aangeefster] (namens het AMK) d.d. 27 maart 2014 (dossierpagina’s 33-36);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] d.d. 15 april 2014 (dossierpagina’s 64-74);
  • een schriftelijk bescheid, te weten de geboorteakte van [slachtoffer] (dossierpagina 37).
3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 28 december 2013 te Wormer, gemeente Wormerland, met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum slachtoffer], zijnde een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- ( tong)zoenen met die [slachtoffer] en
- ( over de kleding heen) wrijven over en betasten van de vagina van die [slachtoffer] en
- met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand draaiende bewegingen maken op en/of betasten van de clitoris en de schaamlippen en de vagina van die
[slachtoffer] en
- die [slachtoffer] met haar vagina zijn, verdachtes, penis laten aanraken.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het reclasseringsrapport d.d. 24 februari 2015.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Wetboek van Strafrecht) gelet op het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en hij reeds genoeg is gestraft, kijkende naar de gevolgen voor zijn persoonlijke omstandigheden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht te volstaan met oplegging van een (gedeeltelijk voorwaardelijke) werkstraf onder verwijzing naar artikel 22b Wetboek van Strafrecht en gelet op het feit dat er, haar inziens, niet gesproken kan worden van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vergaande ontuchtige handelingen met de destijds twaalfjarige dochter van zijn vriendin, die samen met haar moeder het weekend in de woning van verdachte verbleef. De handelingen vonden plaats op een onbewaakt moment in het bed van verdachte toen de moeder afwezig was. Het betrof een éénmalige gebeurtenis.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door zijn handelen in ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem stelde. Een vertrouwen dat mede werd ingegeven door de aandacht die zij van verdachte in alledaagse dingen ontving en waardoor zij zich ook in korte tijd (een half jaar) aan hem was gaan hechten. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens in een heftig loyaliteitsconflict gebracht, in die zin dat zij er niet de reden van wilde zijn dat het na jaren hervonden liefdesgeluk van haar moeder, werd verstoord. Ook was het voor haar moeilijk om de eerdere aandacht die zij ontving van verdachte, door het gebeuren plotseling te moeten missen. Dit blijkt uit de inhoud van het strafdossier waaronder de schriftelijke verklaring (SSV) van het slachtoffer zelf. De rechtbank merkt op dat er alle reden bestaat om aan te nemen dat deze omstandigheden verklaren waarom het slachtoffer zich tot nu toe onvoldoende bewust lijkt te zijn van de ernst van het gebeuren en de gevolgen die dit mogelijk in de toekomst bij haar teweeg kan brengen. De rechtbank sluit niet uit – en weegt dit ook mee bij het bepalen van de strafmaat – dat het slachtoffer op latere leeftijd alsnog ernstige lichamelijke en/of geestelijke gevolgen van het feit zal gaan ondervinden, zeker nu de handelingen hebben plaatsgevonden in een leeftijdsfase waarin zij aan het begin staat van haar seksuele ontwikkeling en ontwikkeling van haar eigen identiteit. Ook werkt het gebeuren door in de relatie met haar gescheiden ouders waar zij tussen inzit.
De rechtbank tilt er zwaar aan dat verdachte direct nadat de ontuchtige handelingen plaats hadden gevonden, tegen het slachtoffer heeft gezegd dat zij niks mocht vertellen omdat hij anders in de gevangenis zou belanden. De rechtbank acht het bovendien zorgelijk dat verdachte nog steeds niet volledig lijkt te zijn doordrongen van de ernst van het door hem gepleegde feit, juist in de situatie dat hij te kennen heeft gegeven de relatie met de moeder van het slachtoffer en het gezin te willen voortzetten.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte direct nadat hij met het feit werd geconfronteerd, openheid van zaken heeft gegeven door een (gedetailleerde) bekennende verklaring af te leggen en dat hij direct professionele hulp heeft gezocht bij De Waag, Centrum voor Ambulante Forensische Psychiatrie, locatie Amsterdam voor het volgen van een dadertherapie, ook al stond hem aanvankelijk een andere therapie voor ogen. Inmiddels - zo blijkt uit de brief van zijn behandelaar mevrouw M.A. Slag van 26 mei 2015-, heeft verdachte sinds 21 maart 2014 bij De Waag 26 gesprekken ondergaan en zijn de geformuleerde behandeldoelen zo goed als behaald. Wel zal De Waag mogelijk nog worden betrokken bij het maken van goede veiligheidsafspraken voor de toekomst.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte blijkens het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 april 2015 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en er geen sprake lijkt te zijn van een delictpatroon.
Uit het reclasseringsrapport van 24 februari 2015 blijkt dat er op basis van de persoonlijke omstandigheden van verdachte nauwelijks risicofactoren en veel beschermende factoren zijn. Volgens mevrouw van M.A. Slag, GZ-psycholoog bij De Waag, is verdachte geen pedoseksueel. Gebleken is dat verdachte de volledige verantwoordelijkheid genomen heeft en zich gemotiveerd voor hulpverlening heeft getoond. Hierdoor lijkt de kans op recidive laag, aldus de reclassering. Reclassering Nederland adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen bij bijzondere voorwaarden, waaronder – kort samengevat – een meldplicht en behandelverplichting.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, is er gelet op de aard en ernst van het feit naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het minderjarig slachtoffer. Om die reden acht de rechtbank toepassing van een rechterlijk pardon, alsmede het opleggen van een taakstraf – volstrekt niet passen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht in dat kader en in overeenstemming met hetgeen de reclassering adviseert, verplicht contact met Reclassering Nederland en een behandelverplichting noodzakelijk. De rechtbank is zich bewust van het feit dat de behandeling van verdachte nagenoeg is afgerond, maar hecht er waarde aan dat verdachte (voorlopig) begeleiding blijft krijgen. Verdachte heeft immers ter zitting meegedeeld dat er weer sprake is van (enig) contact met de moeder van het slachtoffer en dat gezinsvorming in de toekomst niet is uitgesloten.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland, locatie Zaandam, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • wordt verplicht om zich te laten behandelen voor inzichtgevende therapie bij een ambulante instelling als De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Noord-Holland noodzakelijk oordeelt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. P. de Mos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2015.
mr. P. de Mos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.