Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 augustus 2014 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 5 november 2014;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 maart 2015 en de daarin genoemde stukken;
- de brieven van T & R van 14 april 2015 en 19 mei 2015 en de brief van Zuidrandflat van 14 april 2015 en 28 mei 2015, alsmede de reacties op deze brieven van de rechtbank van
2.De feiten
T & R ervan uitgaat dat die regeling in bezit is van Zuidrandflat.
“KOMO certificaat op het kozijnsysteem:
24 april 2011. De werkzaamheden omvatten die van coördinator/toezichthouder en directievoerende taken. Met deze opdracht was een bedrag van € 26.400,00 exclusief btw gemoeid.
T & R heeft deze e-mail op 7 september 2012 doorgestuurd aan GW.
- Veratec profiel i.p.v. het Gealan profiel
- Hautau hang- en sluitwerk i.p.v. GU
- Er heeft een aanbesteding plaatsgevonden waarbij GW de laagste inschrijver was. N.a.v. aanvullende vragen is een nieuwe offerte ingediend op 20 maart 2012 met de navolgende uitgangspunten:
- Profielen : Gealan
- Hang- en sluitwerk : Gu
- KOMO Keur : Op productie en montage
- (…).”
“Gosse Wijnsma heeft een gevelpui samengesteld uit een zestal losse elementen. (…) Bij winddruk op de gevel gaan de zes losse elementen bewegen en na verloop van tijd zullen de verbindingen losraken, waarna de werking van de pui niet meer naar behoren zal functioneren en er mogelijk tocht- en geluidsoverlast zal gaan plaatsvinden.
3.Het geschil
in conventie en in reconventie
€ 41.267,60, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
€ 1.158,00 en de deskundigenkosten ten bedrage van € 1.179,75 en € 677,50 inclusief BTW;
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 6:234 lid 1 BW brengt mee dat aan de strekking van de in die bepaling vervatte regeling eveneens recht wordt gedaan, indien de wederpartij zich tegenover de gebruiker ook niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen, wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn
(HR 1 oktober 1999, NJ 2000/207 ([namen partijen]).
T & R in de conclusie van antwoord en ter zitting heeft zij met [medewerker 1] gesproken over de voorwaarden en heeft zij daarbij aangegeven de voorwaarden aan [medewerker 1] te kunnen toesturen. Dit was volgens [medewerker 1] niet nodig omdat zij de voorwaarden wel van internet kon halen of kon opvragen bij Woonpartners. Zuidrandflat heeft hierover ter zitting gezegd dat zij dit niet bij [medewerker 1] heeft geverifieerd, maar dat het betoog van T & R onjuist is. Het gesprek met [medewerker 1] zou volgens Zuidrandflat kennelijk hebben plaatsgevonden in relatie tot een andere opdracht. De rechtbank acht de stellingen van T & R daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist en gaat ervan uit dat namens Zuidrandflat is aangegeven dat toezending van de algemene voorwaarden niet nodig was. Of [medewerker 1] dit in het kader van deze opdracht heeft aangegeven of dat dit een eerdere opdracht betrof, doet niet ter zake. In beide gevallen kan Zuidrandflat immers worden geacht met de inhoud van de algemene voorwaarden bekend te zijn geweest. Voor zover Zuidrandflat heeft willen betogen dat bekendheid van [medewerker 1] met de voorwaarden Zuidrandflat niet bindt, heeft te gelden dat uit de overgelegde stukken blijkt dat [medewerker 1] bij eerdere overeenkomsten tussen Zuidrandflat en T & R het bestuur van Zuidrandflat vertegenwoordigde. Bekendheid van [medewerker 1] met de DNR 2005 bindt Zuidrandflat daarom wel degelijk.
– zo daar al sprake van zou zijn – in combinatie met de gevolgen daarvan, maken dat het beroep van T & R op artikel 15 van de DNR 2005 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank volgt Zuidrandflat daarom niet in haar betoog.
T & R betoogt dat uit niets blijkt dat GW gehouden was tot levering van Gealan profielen met Komo keur en wijst erop dat in het PvE een dergelijke specifieke omschrijving ontbreekt.
Niet alleen uit de bedrijfspresentatie van GW maar ook uit de offerte van GW van
De rechtbank merkt verder nog op dat tussen partijen voorafgaand aan deze procedure niet ter discussie gestaan heeft dat GW gehouden was voormelde profielen met Komo keur te leveren. Dit blijkt wel uit (de verslagen van) diverse bouwvergaderingen, zoals die van
Het voorstel van T & R van 24 april 2011 vormt de basis voor deze opdracht. In dat voorstel heeft T & R bij de fase “Projectleiding t.b.v de uitvoering” zelf onder de noemer “directievoerende taken” de volgende werkzaamheden opgenomen:
“- Het vertegenwoordigen en behartigen van de belangen van de directie in zaken welke de aanleg van kozijnen betreffen in de meest uitgebreide zin
- Het uitschrijven en voorzitten van de bouwvergaderingen incl. verslaglegging
- Het bewaken van de voorgang van alle betrokkenen en het beoordelen en adviseren over de te betalen termijnen
gesignaleerde tekortkomingen en / of afwijkingen;
- Het houden van een oplevering inclusief vastlegging van de opleveringspunten.”
€ 4.712,40 (zijnde het bedrag dat Zuidrandflat nog niet aan T & R heeft voldaan), waarmee het terug te betalen bedrag uitkomt op € 21.687,60 vermeerderd met BTW.
Ongedaanmaking van de door T & R geleverde prestatie is naar haar aard uitgesloten. Op grond van artikel 6:272 lid 1 BW treedt voor die prestatie een vergoeding in de plaats, ten belope van haar waarde op het tijdstip van ontvangst. Gelet hierop is het aan T & R om te stellen dat de door haar geleverde prestatie een zekere waarde vertegenwoordigde. Zuidrandflat betoogt dat die prestatie, bezien in het licht van alle omstandigheden, geen waarde heeft gehad. Dit is niet gemotiveerd betwist door T & R. Er is daarom geen reden voor enige waardevergoeding.
De rechtbank stelt voorop dat, hoewel op GW de verplichting rustte om een CAR verzekering af te sluiten, een dergelijke verzekering ontbrak. T & R heeft onvoldoende gesteld dat de schade door een dergelijke verzekering gedekt zou worden. T & R heeft weliswaar aangegeven dat het volgens haar zo is dat een CAR verzekering ook tot uitkering zou komen indien er sprake was van het bewust leveren van ander materiaal dan overeengekomen, maar dit is door T & R niet verder onderbouwd.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat op T & R de verplichting rustte erop toe te zien dat een dergelijke verzekering was afgesloten. In het PvE was weliswaar opgenomen dat Zuidrandflat erop moest toezien dat GW tijdig een bewijs van verzekering zou verstrekken, maar dit doet niet af aan het feit dat de verantwoordelijkheid voor de directievoering en de algehele projectleiding bij T & R lagen. Onder deze omstandigheden was het niet aan Zuidrandflat maar aan T & R om erop toe te zien dat GW een CAR verzekering afsloot. Dat een CAR verzekering ontbrak, valt daarmee niet toe te rekenen aan Zuidrandflat.
T & R wijst er daarnaast op dat Zuidrandflat niet alleen het project niet heeft stilgelegd maar in november 2012 ook nog een betaling aan GW heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank valt wel te begrijpen dat Zuidrandflat tot het doen van die betaling is overgegaan, omdat op dat moment de kwaliteit van de door GW geleverde kozijnen nog niet duidelijk was.