In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 maart 2015 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem, arriveerde met een vlucht vanuit Curaçao. Bij de controle van zijn ruimbagage, een koffer, werd een abnormale verdikking opgemerkt. Na onderzoek werd in de bodem van de koffer een pakket aangetroffen dat cocaïne bleek te bevatten met een nettogewicht van 1997,5 gram. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat hij verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zijn opzet op de invoer van de verdovende middelen uitsloten. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne bewezen en kwalificeerde het feit als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.