ECLI:NL:RBNHO:2015:5208

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
15/820271-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 maart 2015 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem, arriveerde met een vlucht vanuit Curaçao. Bij de controle van zijn ruimbagage, een koffer, werd een abnormale verdikking opgemerkt. Na onderzoek werd in de bodem van de koffer een pakket aangetroffen dat cocaïne bleek te bevatten met een nettogewicht van 1997,5 gram. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat hij verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zijn opzet op de invoer van de verdovende middelen uitsloten. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne bewezen en kwalificeerde het feit als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820271-15 (P)
Uitspraakdatum: 24 juni 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juni 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.I. Vervest, advocaat te Heemskerk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 16 maart 2015 is verdachte met een vlucht vanuit Curaçao op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Zijn ruimbagage betreft een koffer. In de bodem van die koffer wordt bij onderzoek in het kader van de 100% controle op de luchthaven, nadat de reizigersbagage eruit is gehaald, waargenomen dat de koffer abnormaal zwaar aanvoelt. Op de röntgenbeelden wordt gezien dat zich in de bodem een abnormale verdikking bevindt. Nadat een deel van de bodem van de koffer is verwijderd wordt in de bodem van de koffer een transparantkleurig pakket aangetroffen. Nader onderzoek wijst uit dat dit pakket een witkleurige substantie bevat, vermoedelijk zijnde cocaïne, [2] met een nettogewicht van 1997,5 gram. [3] Uit onderzoek uitgevoerd door het Douane Laboratorium te Amsterdam blijkt dat de aangetroffen substantie cocaïne bevat. [4]
3.3.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft namens verdachte vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van de verdovende middelen.
De rechtbank volgt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende.
In zaken als deze, waar bij de inreis in Nederland in de hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, geldt het uitgangspunt dat een reiziger met de inhoud van zijn bagage bekend pleegt te zijn en voor die inhoud ook verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die reiziger met de inhoud van zijn bagage niet bekend was en dat dus het opzet, ook in voorwaardelijke vorm, op de invoer ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat van zulke bijzondere omstandigheden in deze zaak niet is gebleken. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij met zijn eigen koffer reisde. Verdachte heeft deze koffer reeds meer dan zes maanden in zijn bezit en hij is de enige persoon die van deze koffer gebruik maakt. Verdachte bewaart zijn koffer in zijn eigen woning en in de kamer waar hij de koffer bewaart komen geen andere mensen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zelf degene is geweest die, een aantal dagen voor vertrek, thuis zijn koffer heeft ingepakt. Verder is gebleken dat verdachtes koffer bij het inchecken op de luchthaven van Paramaribo in Suriname een gewicht heeft van 18 kilogram. Op Schiphol geeft de weegschaal bij weging van de koffer een gewicht van 18,25 kilogram aan.
De rechtbank neemt in het verlengde hiervan in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Suriname per vliegtuig veel cocaïne naar Nederland wordt gesmokkeld door koeriers die tegen een relatief geringe vergoeding ten behoeve van organisaties handelen en weten wat zij moeten doen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat een organisatie een hoeveelheid cocaïne die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een onwetende koerier. Dit zou immers aanzienlijke risico's voor de organisatie met zich brengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer de koerier alsnog besluit de koffer niet mee te nemen, het risico dat de koerier later niet meer kan worden achterhaald of dat de koerier de drugs voortijdig zelf ontdekt en dit bij de autoriteiten meldt.
Aldus acht de rechtbank het opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden
,met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer twee kilogram cocaïne. Dat is een ernstig feit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, die verslavend werkt. De ingevoerde hoeveelheid is van zodanige omvang dat deze wel moet zijn bestemd voor verdere verspreiding. De handel in cocaïne heeft tot gevolg dat er ook andere strafbare feiten worden gepleegd door personen die hun verslaving willen bekostigen. De Nederlandse samenleving ondervindt hier veel hinder van. Verdachte speelt een belangrijke rol in dat proces door de verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Dat dient tot uitdrukking te komen in de hoogte van de op te leggen straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2015, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een opiumdelict onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIERENTWINTIG (24) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W. Geelhoed, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. I.M. Nusselder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries en mr. D.C. Wagter, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 24 juni 2015.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 16 maart 2015 (dossierparagraaf 1.1.).
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 16 maart 2015 (dossierparagraaf 1.1.4.).
4.Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 19 maart 2015, met kenmerk A065.5.021759 en laboratoriumnummer 2353 X 15 (los opgenomen).