ECLI:NL:RBNHO:2015:5172

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
C-14-154254 - HA ZA 14-157
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vereenzelviging van zustervennootschappen in een aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een andere besloten vennootschap (hierna: gedaagde) over een aanneemsom van € 502.775,00. De eiseres had een aannemingsovereenkomst gesloten met de gedaagde voor het aanpassen van een pand in Geldermalsen. De gedaagde had de eerste drie termijnen van de aanneemsom betaald, maar weigerde de vierde termijn te voldoen, met als argument dat zij een beroep kon doen op verrekening met een vordering van een derde partij, [betrokkene 1], op de eiseres. De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waarbij onder andere eerdere vonnissen en processtukken zijn besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij en [betrokkene 1] vereenzelvigd moeten worden, wat een voorwaarde is voor het kunnen doen van een beroep op verrekening. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van wederkerig schuldenaarschap, aangezien de gedaagde enkel debiteur was van de eiseres en niet ook crediteur. De rechtbank heeft het verweer van de gedaagde afgewezen en geoordeeld dat de eiseres recht had op de volledige aanneemsom, vermeerderd met rente en kosten.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, inclusief wettelijke rente vanaf 15 juni 2012, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eiseres begroot op € 9.074,02. De gedaagde is ook veroordeeld in de nakosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Locatie Alkmaar
MS/SV
zaaknummer / rolnummer: C/14/154254 / HA ZA 14-157
Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Veghel,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Wognum,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Tuit te Almere.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 30 juli 2014
  • de conclusie van antwoord met producties
  • het tussenvonnis van 12 november 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 28 maart 2012 een aannemingsovereenkomst gesloten. Deze had betrekking op het aanpassen van het pand van [gedaagde] te Geldermalsen, inclusief koelinrichting en bijkomende werkzaamheden. De oplevering van de verbouwing heeft plaatsgevonden op 25 juni 2012. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
2.2. [
eiseres] heeft de aanneemsom in vier termijnen gedeclareerd. De eerste drie facturen zijn door [gedaagde] betaald. De vierde termijn ad € 502.775,00 is bij factuur van 31 mei 2012 aan [gedaagde] in rekening gebracht. Deze factuur is niet betaald.
2.3.
In 2009 heeft [eiseres] in opdracht van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) een distributiecentrum en kantoor op een bedrijventerrein in Tiel gebouwd. De oplevering van de laatste fase heeft plaatsgevonden in juni 2010.
2.4.
Op 28 juni 2011 is tijdens hevige regenval een gedeelte van het dak van het distributiecentrum in Tiel ingestort. [eiseres] heeft herstelwerkzaamheden uitgevoerd aan het dak. De daarvoor verzonden factuur is onbetaald gelaten door [betrokkene 1].
2.5. [
betrokkene 1] heeft [eiseres] aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade. Het betreft opstalschade, schade aan de inhoud, kosten van door [betrokkene 1] ingeschakelde juridische en technische deskundigen en schade van gebruikers van het pand, die [betrokkene 1] daarvoor aansprakelijk houden. [betrokkene 1] begroot haar schade op € 965.471,87 (exclusief BTW).

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • een verklaring voor recht dat [gedaagde] gehouden is de volledige aanneemsom ter zake van de aannemingsovereenkomst van 28 maart 2012 te betalen en
  • veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 502.775, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [
gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het primaire verweer van [gedaagde] houdt in dat zij geen bedrag aan [eiseres] verschuldigd is omdat zij een beroep kan doen op verrekening van de vordering van [betrokkene 1] op [eiseres] met het nu gevorderde bedrag. Ter onderbouwing voert zij het volgende aan. [eiseres] heeft nooit een aanmaning tot betaling van de factuur aan [gedaagde] verzonden. [eiseres] is de huisaannemer van de [betrokkene 2], waartoe [gedaagde] en [betrokkene 1] behoren. Mede gelet op het groot aantal gesprekken dat tussen [betrokkene 1] en [eiseres] heeft plaatsgevonden over de schadekwestie in Tiel heeft [eiseres] de indruk gewekt de beide kwesties als één te beschouwen. [betrokkene 1] en [gedaagde] zouden vereenzelvigd moet worden waar het de bouwactiviteiten betreft. Er is altijd met dezelfde mensen gesproken, of het nu ging om het project in Tiel of het project in Geldermalsen. Uitgaande van vereenzelviging is [gedaagde] van mening dat het haar vrij staat de schade die [betrokkene 1] als gevolg van de instorting van het pand in Tiel heeft geleden, te verrekenen met het openstaande factuurbedrag van [eiseres]. Daarnaast acht [gedaagde] het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] nakoming vordert, gelet op de door [gedaagde] geschetste omstandigheden.
Subsidiair is [gedaagde] van mening dat zij niet in verzuim is komen te verkeren. Er is geen ingebrekestelling verzonden of anderszins aanspraak gemaakt op betaling van het openstaande factuurbedrag.
4.2. [
eiseres] stelt zich op het standpunt dat niet voldaan is aan de eisen van artikel 6:127 lid 2 BW, zodat de schade van [betrokkene 1] niet kan worden verrekend met de schuld van [gedaagde]. Zo is geen sprake van wederkerig schuldenaarschap. In dit kader betwist [eiseres] dat [gedaagde] en [betrokkene 1] vereenzelvigd dienen te worden. Of [gedaagde] en [betrokkene 1] tot de [betrokkene 2] behoren is [eiseres] niet bekend, nu geen stukken zijn overgelegd waaruit de concernverhoudingen van de [betrokkene 2] blijken. Evenmin is [eiseres] de huisaannemer. Behalve de projecten in Tiel en Geldermalsen heeft zij geen opdrachten van [betrokkene 3] gekregen. Onjuist is de stelling van [gedaagde] dat vereenzelviging afgeleid zou kunnen worden uit de gedragingen van [eiseres]. Het feit dat [eiseres] bereid was over een totaaloplossing te spreken, brengt niet mee dat de projecten in Geldermalsen en Tiel onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Bovendien gaat het bij vereenzelviging om de indruk die de beide vennootschappen bij de wederpartij hebben gewekt, niet om de indruk die de wederpartij van degene die zich op vereenzelviging beroept, zou hebben gewekt, aldus [gedaagde].
Evenmin wordt aan de eis van artikel 6:127 lid 2 sub d BW voldaan, inhoudende dat sprake moet zijn van een afdwingbare vordering op [eiseres]. Hoewel [betrokkene 1] [eiseres] aansprakelijk heeft gesteld, heeft [eiseres] haar aansprakelijkheid betwist en is nog geen procedure aanhangig.
Tot slot wijst [eiseres] op het bepaalde van artikel 6: 127 lid 3 BW dat de bevoegdheid tot verrekening niet bestaat ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen, waarvan in het onderhavige geval sprake is.
[eiseres] betwist eveneens dat de vordering niet opeisbaar zou zijn, aangezien partijen een betalingstermijn van 14 dagen na factuurdatum zijn overeengekomen. Deze is inmiddels verstreken.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op verrekening van haar schuld aan [eiseres] met de vordering van [betrokkene 1] op [eiseres]. Een van de voorwaarden voor verrekening is dat sprake is van wederkerig schuldenaarschap, met andere woorden: partijen zijn wederkerig elkaars schuldeiser en schuldenaar. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. [gedaagde] is alleen debiteur en geen crediteur van [eiseres]. Van wederkerig schuldenaarschap zou sprake kunnen zijn als [gedaagde] en [betrokkene 1] vereenzelvigd moeten worden. Hiervoor heeft [gedaagde] echter onvoldoende gesteld. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van het uitgangspunt van de zelfstandigheid van een rechtspersoon, met als gevolg dat één van de rechtspersonen moet worden weggedacht. Dergelijke omstandigheden heeft [gedaagde] niet, althans onvoldoende gesteld. Het enkele feit dat overleg is gevoerd tussen partijen, waarbij ook de vermeende vordering van [betrokkene 1] aan de orde is gekomen, is niet genoeg om het identiteitsverschil tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] weg te denken. [eiseres] heeft bovendien betwist dat zij de indruk heeft gewekt de beide kwesties als één te beschouwen. Zij heeft beide kwesties in het overleg aan de orde heeft gesteld om op die manier te trachten een totaaloplossing te bereiken. Dit is vanuit commercieel oogpunt niet onaannemelijk. Evenmin brengt de omstandigheid dat [eiseres] voor zowel het project in Tiel (waarvan [gedaagde] opdrachtgever was) als het project in Geldermalsen (waarvan [betrokkene 1] opdrachtgever was) met dezelfde mensen van de zijde van [gedaagde] en [betrokkene 1] sprak mee dat [gedaagde] en [betrokkene 1] vereenzelvigd moeten worden. Dit zou anders kunnen zijn wanneer het gelet op de grote mate van verwevenheid feitelijk gaat om één vennootschap, bijvoorbeeld als in organisatorisch, technisch en financieel opzicht sprake is van één bedrijf dat onder leiding staat van één persoon. Daartoe heeft [gedaagde], ook al zouden [gedaagde] en [betrokkene 1] tot de [betrokkene 2] behoren, zoals [gedaagde] heeft gesteld en [eiseres] heeft betwist, onvoldoende gesteld. Integendeel, zij heeft de verwevenheid tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] beperkt tot de bouwkundige activiteiten van deze twee bedrijven.
Ook de eisen van redelijkheid en billijkheid verlangen niet dat [eiseres] zich niet op nakoming door [gedaagde] zou mogen beroepen. [betrokkene 1] heeft immers een eigen mogelijkheid om haar vordering op [eiseres] in rechte te laten vaststellen.
Nu [gedaagde] haar stelling dat zij en [betrokkene 1] vereenzelvigd moeten worden onvoldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank voorbij gaan aan haar bewijsaanbod.
Uit het voorgaande volgt dat het verrekeningsverweer faalt.
4.4.
Ook het subsidiaire verweer van [gedaagde] faalt. Partijen zijn in de aannemingsovereenkomst van 28 maart 2012 een termijn van 14 dagen overeengekomen voor de betaling van facturen (artikel 6). Gelet op het bepaalde in artikel 6:83 aanhef en sub a BW is het verzuim zonder ingebrekestelling ingetreden. Nu tussen partijen sprake is van een handelsovereenkomst is [gedaagde] wettelijke (handels)rente verschuldigd met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling (artikel 6:119a BW), dat wil zeggen met ingang van 15 juni 2012.
Wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten heeft [eiseres] zich beroepen op – naar de rechtbank begrijpt – de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het daarbij behorende besluit. De wet en het besluit zijn echter op 1 juli 2012 in werking getreden en is slechts van toepassing als de schuldenaar op of na 1 juli 2012 in verzuim is geraakt. [eiseres] is echter op 15 juni 2012 in verzuim geraakt, zodat de buitengerechtelijke kosten aan de hand van het rapport Voorwerk II zullen worden vastgesteld.
Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt, zodat de vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen.
4.5.
Nu [gedaagde] voor het overige geen verweer heeft gevoerd tegen het gevorderde, ook niet tegen de omvang van de vordering ad € 502.775,00, zullen de vorderingen op na te melden wijze worden toegewezen.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot als volgt:
  • dagvaarding € 85,02
  • griffierecht € 3.829,00
  • salaris advocaat € 5.160,00 (2 punten x € 2.580,00 (tarief VII))
Totaal € 9.074,02
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te melden.
4.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] gehouden is de volledige aanneemsom ter zake van de Aannemingsovereenkomst d.d. 28 maart 2012 inzake het aanpassen van het pand te Geldermalsen, inclusief koelinrichting en bijkomende werkzaamheden, te betalen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de laatste openstaande termijn ad € 502.775,00 (zegge: vijfhonderdtweeduizend zevenhonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag met ingang van 15 juni 2012;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 9.074,02 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Schenkeveld en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015.