ECLI:NL:RBNHO:2015:5130

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
15/810213-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 16.200 te Schiphol, met verbeurdverklaring en schending van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 april 2011 op de luchthaven Schiphol werd aangehouden met een geldbedrag van € 16.200. De verdachte werd beschuldigd van witwassen, omdat het geld vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen zorgvuldig gewogen. De verdachte had het geld niet aangegeven bij de douane en gaf tegenstrijdige verklaringen over de herkomst van het geld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf op van 60 uur, die voorwaardelijk werd opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 16.200 verbeurd verklaard. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot strafvermindering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810213-11
Uitspraakdatum: 17 juni 2015
Tegenspraak (ex art. 279 Sv)
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. van Venrooij en van wat de raadsman van verdachte, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 april 2011, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid bankbiljetten (ter waarde van ongeveer 16.430 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde hoeveelheid bankbiljetten, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is integrale vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat het niet anders kan zijn dan dat de in beslag genomen gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit wordt ondersteund door de “Verweigerung der Rechtshilfe” d.d. 26 juni 2012 van de Zwitserse autoriteiten, waaruit blijkt dat de Zwitserse officier van justitie tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende redenen waren om aannemelijk te achten dat sprake is geweest van witwassen. De raadsman heeft voorts verzocht om, in het geval de rechtbank dit standpunt niet zou volgen, de in de Duitse taal gestelde “Verweigerung der Rechtshilfe” te doen vertalen.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 24 april 2011 kwam verdachte aan op de luchthaven Schiphol en wilde zij de aankomsthal via de zogenaamde groene doorgang verlaten. Desgevraagd antwoordde zij uit Zürich te komen en niets te hebben om aan te geven. Toen haar bij de controle van haar bagage werd gevraagd naar de envelop die uit haar jas stak, zei ze dat de verbalisant zelf maar moest kijken wat erin zat. Desgevraagd heeft verdachte zelf de envelop geopend en overhandigd aan de verbalisant die daarin een hoeveelheid eurobiljetten zag zitten, waaronder biljetten van € 200. Op de vraag hoeveel biljetten er in de envelop zitten, kon verdachte geen antwoord geven omdat zij dat niet wist. Na telling bleek het om 15 biljetten van € 200 te gaan. Hierop is verdachte gevraagd of zij nog meer geld vervoerde, hetgeen zij ontkende.
Desgevraagd antwoordde verdachte dat het geld van een vriendin is en zij ongeveer acht jaar in Nederland woont, geen werk heeft en in Nederland ook nooit heeft gewerkt. Bij controle van haar handtas is in een paar ballerina schoenen een opgerold pakketje eurobiljetten aangetroffen, bestaande uit vier biljetten van € 500 en vijf biljetten van € 200. Verdachte is opnieuw gevraagd of zij nog meer geld vervoerde, waarop zij ontkennend heeft geantwoord.
In de jas is tevens een pakketje met opgerolde eurobiljetten aangetroffen, bestaande uit dertien biljetten van € 50. Op de vraag of verdachte nog meer geld vervoerde, antwoordde zij “nee”. Bij de kledingvisitatie is vervolgens een verdikking over de gehele tailleband gevoeld en was een knisperend geluid bij aanraking te horen. Daarnaar gevraagd antwoordde verdachte dat er geld in zat. In de broeksband van verdachte zijn 69 biljetten van € 50, één biljet van € 100, vijf biljetten van € 200 en tien biljetten van € 500 aangetroffen.
Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat het geld afkomstig is uit haar werk als prostituee in Zwitserland. In totaal is bij verdachte € 16.430 aangetroffen, waarvan € 230 in haar portemonnee in haar handtas. Verdachte is op basis van het vermoeden van witwassen aangehouden. [2]
De volgende inkomsten van verdachte zijn bekend in het Fi-base systeem van de Belastingdienst:
Jaar Uitkerende instantie Bruto inkomen
2009 Gemeente Amsterdam 14.643,-
2010 Gemeente Amsterdam 14.916,-
2011 Gemeente Amsterdam 15.167,- [3]
In de telefoon die bij verdachte is aangetroffen is een groot aantal Zwitserse telefoonnummers aangetroffen. Twee van deze telefoonnummers zijn op naam gesteld van personen die bij de Zwitserse autoriteiten bekend zijn in verband met drugssmokkel of overtreding van de Opiumwet. [4] Voorts is in de bij verdachte aangetroffen mobiele telefoon een verzonden SMS-bericht van onbekende datum in de Spaanse taal aangetroffen, inhoudende: “Osla hoe is het met mij slecht want ik heb niet goed kunnen werken en toppunt is dat er tien in het vliegtuig moest weggooien maar niemand heeft het gezien maar dat is goed want ik werd fiks gecontroleerd in Spanje en ook in Nederland sorry sorry het is niet anders ik kon niet anders”. Tevens is in de telefoon in haar ontvangen berichten een sms-bericht van 5 februari 2011 aangetroffen, waarover zij heeft verklaard dat zij denkt dat haar een aanbod werd gedaan om naar Santo Domingo te gaan om bolletjes te slikken. [5]
3.4. Bewijsoverweging
Voor bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de desbetreffende geldbedragen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is, dat niet zelden via de luchthaven Schiphol grote bedragen in contanten, die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, worden in- of uitgevoerd. Bij verdachte is een geldbedrag van € 16.200 aangetroffen. Dit geld zat voor het overgrote deel, € 9.550, verborgen in haar broeksband en voor de rest op verschillende plaatsen in haar bagage en de kleding die zij droeg. Verdachte heeft dit totaalbedrag van € 16.200 niet aangegeven bij de douane, zoals is vereist als het gaat om bedragen gelijk aan of boven de € 10.000. Toen de envelop met briefgeld was aangetroffen en verdachte door de douanebeambten werd gevraagd of zij meer geld vervoerde, antwoordde verdachte bovendien (herhaaldelijk) ontkennend. Hierdoor reeds heeft verdachte het geld willens en wetens onttrokken aan de douanecontrole, waardoor de werkelijke aard en herkomst kon worden verhuld. Het is voorts hoogst ongebruikelijk om een dergelijk bedrag fysiek te vervoeren, gelet op de risico’s waarmee dit gepaard gaat. Vorenstaande redengevende feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen.
Gelet op voornoemd vermoeden mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en min of meer verifieerbaar moet zijn en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk terzijde moet worden geschoven. Desgevraagd heeft verdachte geantwoord dat zij een deel van het geld, ongeveer € 6.000, heeft geleend van vriendinnen en/of collega’s en het andere deel van ongeveer € 10.000 heeft verdiend met straatprostitutie in Zwitserland.
De rechtbank constateert dat verdachte de gestelde herkomst niet heeft onderbouwd met stukken dan wel verklaringen van degenen van wie het geld geleend zou zijn. Ook heeft zij geen (verdere) gegevens willen verstrekken over de vriendinnen of collega’s die haar het geld geleend zouden hebben. De verklaring omtrent de herkomst van het geld heeft verdachte derhalve op generlei wijze kunnen staven en deze verklaring is ook niet op andere wijze te verifiëren.
De rechtbank overweegt voorts dat zij de verklaring van verdachte omtrent het bij haar aangetroffen geld ongeloofwaardig acht. Verdachte heeft niet kunnen verduidelijk waarom het nodig was om naar Zwitserland te reizen – hetgeen geld kost en betekende dat zij aldaar, naar eigen zeggen, op straat moest leven – om werkzaamheden te verrichten die ook hier te lande verricht kunnen worden. Daarnaast is het verdienen van een geldbedrag van circa
€ 10.000 gedurende 17 dagen verblijf in Zwitserland met straatprostitutie op zichzelf reeds onwaarschijnlijk, maar de verklaring van verdachte dat zij het in haar broeksband bewaarde voor de veiligheid acht de rechtbank tevens onaannemelijk, gezien haar verklaring dat zij op straat woonde. De combinatie van op straat wonen en een groot geldbedrag bij je bewaren zou immers een groot risico op diefstal of verlies van de verdiensten met zich brengen. Ook vallen deze verklaringen en het fysieke vervoer van het geld naar Nederland niet te rijmen met verdachtes verklaring dat de verdiensten voor de operatie van haar zieke moeder bestemd waren, aangezien zij de risico’s die met het fysiek bewaren en vervoeren van het geld alsmede het risico op achteruitgang van de gezondheid van haar moeder eenvoudigweg had kunnen ondervangen door het geld – al dan niet in delen – reeds in Zwitserland via money transfer naar haar moeder over te maken. Verdachte was immers bekend met de methode van money transfers naar haar familie in de Dominicaanse Republiek. [6]
Voorts acht de rechtbank verdachtes verklaring over het geleend zijn van een bedrag van ongeveer € 6.000 onaannemelijk, niet alleen om de reden dat verdachte deze verklaring niet met stukken heeft kunnen onderbouwen, maar ook door de wisselende en onduidelijke verklaringen van verdachte over de hoogte van het bedrag van het geleend geld, van wie het geld geleend zou zijn en wat de bestemming van het geld na aankomst in Nederland was.
Resumerend stelt de rechtbank vast dat de verklaring van verdachte, dat zij bijna
€ 10.000 heeft verdiend in 17 dagen met straatprostitutie in Zwitserland en de overige
€ 6.000 heeft geleend van collega’s/vriendinnen, onvoldoende concreet en niet verifieerbaar is en bovendien ongeloofwaardig en kennelijk afgelegd om te bemantelen dat het geld geen legale herkomst heeft en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat, zoals hiervoor onder de redengevende feiten en omstandigheden is weergegeven, bij verdachte telefoonnummers zijn aangetroffen die op naam gesteld zijn van personen die bij de Zwitserse autoriteiten bekend zijn in verband met drugssmokkel of overtreding van de Opiumwet, dat zij zelf in 2003 bolletjes geslikt heeft [7] en in haar telefoon een verzonden sms-bericht had staan dat sterk de indruk wekt dat zij tijdens een cocaïnetransport via Spanje naar Nederland middels bollen in haar lichaam er enkele weg heeft moeten gooien tijdens de vlucht, alsmede een ontvangen sms-bericht waarin haar circa tweeënhalve maand vóór haar aankomst op Schiphol een aanbod werd gedaan om bolletjes te slikken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband bezien, is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, dat verdachte dit wist en dat zij dit geld voorhanden heeft gehad met het oogmerk om dit aan de autoriteiten te onttrekken, zodat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van voornoemde € 16.200.
3.5. Bespreking van het bewijsverweer
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de in beslag genomen gelden uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank overweegt voorts dat de weigering van de Zwitserse autoriteiten om aan het rechtshulpverzoek te voldoen, niet relevant is voor de vraag of het tenlastegelegde feit al dan niet bewezen kan worden verklaard. Immers, die weigering stoelt slechts op een conclusie die kennelijk naar Zwitsers recht uit de in het rechtshulpverzoek gepresenteerde feiten en omstandigheden kan worden getrokken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de “Verweigerung der Rechtshilfe” te doen vertalen.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 april 2011, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid bankbiljetten (ter waarde van 16.200 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte voor de duur van zestig (60) uur met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat, nu sinds de aanhouding vier (4) jaren zijn verstreken, sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Dit heeft zij verdisconteerd in haar strafeis.
6.2. Oordeel van de rechtbank
6.2.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 16.200. Door dit handelen heeft verdachte getracht directe of indirecte opbrengsten van misdrijf te onttrekken aan het zicht van justitie en de fiscus, hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent. Het regulier handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daar staat het volgende tegenover. Op grond van art. 6, eerste lid, EVRM, heeft iedere verdachte recht op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn teneinde te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging leeft. Deze redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In onderhavige zaak moet als aanvang van de termijn worden gerekend 24 april 2011, nu verdachte op die dag is aangehouden en enkele uren later, op 25 april 2011, in verzekering gesteld.
De rechtbank constateert dat de ingewikkeldheid van de zaak, noch verdachte en/of zijn raadsman van invloed zijn geweest op het feit dat de inhoudelijke behandeling van deze zaak pas vier (4) jaar later plaatsvindt. Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank het recht van verdachte op een openbare behandeling binnen een redelijk termijn is geschonden. Bij arrest van 17 juni 2008 [8] heeft de Hoge Raad beslist dat overschrijding van de redelijke termijn en de inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM, wordt gecompenseerd door vermindering van de opgelegde straf. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat daarom rekening houden met voornoemde overschrijding van de redelijke termijn en vindt daarin aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde straf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze taakstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
6.2.2. Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 16.200, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geldbedrag, dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van zestig (60) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig (30) dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, op de eventueel ten uitvoer te leggen taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 16.200.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mrs. E.C. Smits en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2015.
Mr. Demmink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 25 april 2011 (dossierparagraaf AH-001).
3.Overzichtsproces-verbaal contra [verdachte] d.d. 12 juli 2012, pagina 5.
4.Overzichtsproces-verbaal contra [verdachte] d.d. 12 juli 2012, pagina 7 onderaan en 8 bovenaan.
5.Proces-verbaal van voegen vertaling SMS-berichten d.d. 4 oktober 2011 (dossierparagraaf AH-009), pagina 2 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 april 2011 (dossierparagraaf V1-03), pagina 5 van 7 bovenaan.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 april 2011 (dossierparagraaf V1-03), pagina 6 van 7 onderaan.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 april 2011 (dossierparagraaf V1-03), pagina 5 van 7 bovenaan.