ECLI:NL:RBNHO:2015:5125

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
15/820200-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van verdovende middelen (cocaïne) te Schiphol; culpoze schuldvariant van de Opiumwet bewezen verklaard

Op 22 februari 2015 heeft de verdachte, een koerier, geprobeerd ongeveer 2886,5 gram cocaïne binnen te brengen op de luchthaven Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de goederen die zij vervoerde, en dat zij dacht dat zij modemonsters aan het transporteren was voor haar werkgever. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor opzet, maar dat er wel sprake was van culpoze schuld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de medewerking van de verdachte aan het opsporingsonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820200-15
Uitspraakdatum: 17 juni 2015
Tegenspraak (ex art. 279 Sv)
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Duitsland),
wonende op het adres [adres] (Zwitserland).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. van Venrooij en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. E. Schoneveld, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 februari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2886,5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is door haar raadsvrouw vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Verdachte wist immers, blijkens haar eigen verklaring, die is gestaafd door de aangetroffen documenten op haar laptop en sms’jes in haar telefoon, niet dat zich cocaïne in de spoelen bevond, maar dacht de spoelen op te halen en af te geven in het kader van haar werk als koerier van modemonsters.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot – gedeeltelijke – bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Naar aanleiding van de grote toevoer van verdovende middelen op de luchthaven Schiphol vanuit diverse risicolanden, waaronder Brazilië, werd op zondag 22 februari 2015 een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht UX1091 vanuit Madrid, Spanje. Verdachte wilde kennelijk de groene doorgang verlaten en had diverse bagage bij zich, waaronder één rolkoffer die wit gelabeld was, hetgeen inhoudt dat de bagage afkomstig is uit een land buiten de Europese Gemeenschap. De bagage van verdachte is onderworpen aan een röntgenscan, waarop te zien was dat zich in de handbagage goederen bevonden met afwijkende contouren. Nadat verdachte desgevraagd haar handbagage op de visitatietafel had gelegd en geopend, bestond de inhoud uit onder meer spoelen met glitterdraad. Toen verbalisant een van de spoelen ter hand nam, bleek deze erg zwaar aan te voelen. Toen bij een van de spoelen het plastic aan de bovenzijde werd verwijderd, was te zien dat in de binnenzijde diverse pakketten verborgen waren. De aangetroffen substantie is getest met een van rijkswege verstrekt Trunarc-apparaat en MMC cocaïnetest, die beide een positieve uitslag voor de aanwezigheid van cocaïne gaven, waarna verdachte is aangehouden. [2]
Nadat verdachte heeft ingestemd om mee te werken aan het onderkennen van haar afhaler, is zij onder begeleiding overgebracht naar het hotel waar zij de spullen zou moeten overdragen. [3] Aldaar werd op enig moment op de deur van de hotelkamer geklopt, waarna medeverdachte [medeverdachte] is aangehouden. [4]
Bij nader onderzoek werden in vijf spoelen pakketjes aangetroffen – drie per spoel – met daarin een witte stof, die qua chemische geur en samenstelling leek op cocaïne. De stof is getest op de aanwezigheid van cocaïne en bij de MMC cocaïne testsets trad een positieve kleurreactie op. Het totaal nettogewicht van de aangetroffen stof bedraagt 2.886,5 gram. Vijftien representatieve monsters zijn vervolgens naar het Douane Laboratorium verzonden ter onderzoek. [5] Het Douane Laboratorium heeft geconcludeerd dat alle aangeboden materialen cocaïne bevatten. [6]
3.4. Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat zij sinds 1 januari 2015 als koerier/reismedewerkster voor [werkgever] werkt. [werkgever] had haar benaderd voor dit werk nadat zij een advertentie op internet had geplaatst, omdat zij ander werk zocht. Het bedrijf van [werkgever] heet [bedrijf] en haar werkzaamheden bestaan uit het transporteren van monsters voor modetransporten voor verschillende modeklanten, zoals Armani. Voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden, heeft zij een arbeidsovereenkomst getekend. Onderhavige reis was haar tweede reis voor [bedrijf] en beide reizen voerden naar Sao Paulo, Brazilië. Zij verdient met de koerierswerkzaamheden bruto € 3.500,- per maand. Als zij niet reist, wacht zij thuis op aanwijzingen. Zij heeft [werkgever] wel eens gevraagd of er niets illegaals aan het werk was en dat ontkende hij. Zij kreeg via Western Union betaald en heeft [werkgever] nog nooit gezien, maar altijd telefonisch en via e-mail contact met hem gehad. Zij heeft de spoelen met garen in ontvangst genomen in een hotel. De spoelen zouden in een hotel in Amsterdam weer door iemand worden opgehaald. Ze wist niet waarom ze de spullen naar Nederland moest brengen of waarom ze uit Sao Paulo kwamen. [7]
De rechtbank overweegt omtrent de verklaring van verdachte als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat bij de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk cocaïne Nederland heeft ingevoerd. Het relaas van verdachte over hoe zij in opdracht van [werkgever] van [bedrijf] als koerier van mode en textiel reisde, wordt ondersteund door de arbeidsovereenkomst die in de laptop van verdachte is aangetroffen. Tevens is een e-mailbericht aangetroffen afkomstig van verdachte en gezonden aan [emailadres] met als bijlage de kennelijk door verdachte ondertekende laatste pagina van de arbeidsovereenkomst. [8] De verklaringen van verdachte worden tevens ondersteund door de in de laptop van verdachte aangetroffen e-mails tussen verdachte en [werkgever], de in de telefoon van verdachte aangetroffen sms-berichten tussen verdachte en [werkgever] en de in de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen berichtenwisseling tussen medeverdachte [medeverdachte] en [werkgever]. De rechtbank heeft met name in aanmerking genomen een Whatsappbericht van 22 februari 2015 tussen [werkgever] en medeverdachte [medeverdachte]. [9] Dat Whatsappbericht luidt als volgt: “Ze is over 15 minuten in het hotel. Jouw naam is [naam] en mijn naam is [werkgever]. Onze bedrijfsnaam is [bedrijf].” De rechtbank leidt uit dit bericht af dat [werkgever] en [medeverdachte] de opzet hadden om verdachte te misleiden en tevens dat [werkgever] en [medeverdachte] er kennelijk vanuit gingen dat verdachte ook op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat zij werkzaamheden verrichtte voor het bedrijf [bedrijf]. De verdere verklaringen van verdachte dat zij er niet bij stil heeft gestaan dat zij mogelijk iets anders vervoerde dan textiel en modemonsters en dat zij weliswaar gedurende de reis ontevreden was over de omstandigheden waaronder zij moest werken, maar niet wist dat zij cocaïne vervoerde, zijn niet dermate onaannemelijk dat zij zondermeer terzijde kunnen worden gesteld.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat zij, door onder de geschetste omstandigheden de tas met spoelen vanuit Sao Paulo naar Amsterdam te vervoeren, cocaïne transporteerde, laat staan dat zij deze kans bewust heeft aanvaard. Dit laat onverlet dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte, gezien de omstandigheden waaronder zij de tas met spoelen in ontvangst heeft genomen, in verwijtbare mate onzorgvuldig heeft gehandeld door zich niet te verdiepen in de waren die zij moest vervoeren en waarom zij op deze wijze vervoerd dienden te worden. Dit brengt mee dat de overtredingsvariant van artikel 2, onder A, van de Opiumwet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 22 februari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2886,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van circa 2,8 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte treft het verwijt dat zij verregaand onvoorzichtig heeft gehandeld, als gevolg waarvan de verdovende middelen in Nederland zijn ingevoerd.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De rechtbank houdt, met de officier van justitie, sterk rekening met het feit dat verdachte na haar aanhouding haar volledige medewerking heeft verleend aan het opsporingsonderzoek van de Koninklijke Marechaussee om haar afhaler te onderkennen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte van die vrijheidsbenemende straf zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw in een dergelijke situatie te begeven.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van HONDERDTWINTIG (120) DAGEN met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ZESENZEVENTIG (76) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op DRIE (3) JAREN bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mrs. J.C. van den Bos en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2015.
Mr. Demmink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 22 februari 2015 (dossierparagraaf 1.0.2, dossierpagina 54 t/m 57).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2015 (dossierparagraaf 0.0.3, dossierpagina 46 en 47).
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2015 (dossierparagraaf 0.0.4, dossierpagina 48 t/m 50).
5.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 23 februari 2015 (dossierparagraaf 3.0.2, dossierpagina 144 t/m 151).
6.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 27 februari 2015, opgemaakt door mw. drs. [deskundige], kenmerk 1634 X 15 (losse bijlage).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 februari 2015 (dossierparagraaf 1.0.5, dossierpagina 77 t/m 79, 81, 82, 84 en 87) en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 maart 2015 (dossierparagraaf 1.0.6, dossierpagina 93 bovenaan).
8.Proces-verbaal d.d. 9 april 2015, met bijlagen (dossierparagraaf 3.1.3, dossierpagina 226 e.v.).
9.Proces-verbaal vertaling Whats’app berichten d.d. 3 maart 2015 (dossierparagraaf 4.0.6, dossierpagina 261).