ECLI:NL:RBNHO:2015:5124

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
15/820202-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via slikkersbollen op Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 22 februari 2015 op Schiphol werd aangehouden. De verdachte, afkomstig uit Suriname, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1581,7 gram cocaïne in Nederland door middel van het slikken van slikkersbollen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting is de vordering van de officier van justitie, mr. M.A.L.A.M. van der Heijden, besproken, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.M.G. Sussenbach.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte beoordeeld en kwam tot de conclusie dat zijn verweer ongeloofwaardig was. De verdachte had eerder in 2010 een soortgelijk feit gepleegd, wat de rechtbank als een belangrijke factor meebracht in de beoordeling van zijn opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn geweest van de inhoud van de bollen, gezien de algemene bekendheid dat Suriname een bronland is voor cocaïne. De rechtbank heeft het bewijs dat de verdachte cocaïne had ingevoerd als wettig en overtuigend bewezen beschouwd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in acht genomen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820202-15
Uitspraakdatum: 5 juni 2015
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.L.A.M. van der Heijden en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 en/of 23 februari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1581,7 gram, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Blijkens de reisbescheiden en vluchtgegevens is verdachte op 22 februari 2015 met vlucht PY 0994 aangekomen op luchthaven Schiphol vanuit Paramaribo. [2]
Verdachte is vervolgens bij de grensbewaking aangehouden vanwege een nog openstaande gevangenisstraf. Verdachte is hierna overgebracht naar een cel op de afdeling Arrestanten en Passantenwacht. Een dag later, 23 februari 2015, werd, bij de dagelijks celinspectie in de wasbak een laken aangetroffen dat bruin van kleur was en naar ontlasting rook. Naar aanleiding daarvan is verdachte gefouilleerd, waarbij de dienstdoende verbalisant een verharding aan zowel de linker- als de rechterkant van de onderbroek van verdachte voelde. Toen verdachte zijn broek op verzoek naar beneden deed, haalde hij twee zwarte sokken uit zijn onderbroek, waarin slikkersbollen werden aangetroffen. [3]
Hierop is verdachte overgeplaatst naar de slikkersafdeling van het Justitieel Complex Schiphol, waar verdachte vervolgens nog 151 slikkersbollen heeft geproduceerd. Alle bollen waren op dezelfde wijze verpakt, te weten transparante folie, zwart tape, transparant plastic maar verschilde qua zwaarte. Nader onderzoek wees uit dat in de eerste sok vierentwintig (categorie B1) slikkersbollen zaten en de tweede sok drieëntwintig (categorie B2) slikkersbollen bevatte, die allen qua vorm, kleur en grootte nagenoeg identiek waren. Van beide categorieën is één slikkersbol nader onderzocht, met als resultaat een nettogewicht van 8,1 gram per bol voor beide categorieën. Het totaal nettogewicht van het in de sokken aangetroffen witte materiaal bedraagt 380,7 gram. Daarnaast zijn de geproduceerde slikkersbollen, die qua kleur en grootte niet identiek waren, onderverdeeld in de categorieën C1 tot en met C4. Het nettogewicht per slikkersbol van deze categorieën bedraagt achtereenvolgens 7,8 gram, 8,2 gram, 6,2 gram en 4,6 gram, waarbij de laatste twee categorieën slechts uit één bol bestaan. Bij de MMC cocaïne testsets van categorie B1 tot en met categorie C4 trad een positieve kleurreactie op. Het totale nettogewicht van de aangetroffen stof uit alle categorieën samen bedraagt circa 1581,7 gram. Vervolgens zijn zes representatieve monsters, één uit elke categorie, verzonden naar het Douane Laboratorium ter onderzoek. [4] Het Douane Laboratorium heeft bevestigd dat de aangeboden materialen cocaïne bevatten. [5]
3.3. Bewijsoverweging
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de exacte inhoud van de bollen. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het om iets illegaals ging, zoals goud of diamanten. Opzet op de invoer van cocaïne ontbreekt derhalve. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat het gewicht aan cocaïne dat is aangetroffen in de sokken niet aan verdachte kan worden toegerekend, aangezien niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit heeft ingevoerd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanwezigheid van opzet het volgende.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niet wist dat hij cocaïne Nederland heeft ingevoerd, ongeloofwaardig. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat Suriname een bronland van cocaïne is en dat deze cocaïne veelal per vliegtuig vanuit Suriname naar Nederland wordt gesmokkeld. Verder acht de rechtbank van belang dat verdachte in 2010 eerder is veroordeeld wegens het op dezelfde wijze – middels het slikken van bolletjes – invoeren van cocaïne. Daarbij komt ook dat bolletjesslikkers meestal worden ingezet voor het vervoeren van drugs, meer specifiek cocaïne, en niet zozeer voor het transporteren van goud of diamanten. Nu verdachte zijn veronderstelling niet met concrete feiten of omstandigheden heeft onderbouwd acht de rechtbank de veronderstelling van verdachte omtrent de inhoud van de bollen niet aannemelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het in het licht van de bovenstaande feiten en omstandigheden niet anders zijn, dan dat verdachte bekend was met de inhoud van de bollen en derhalve wist dat hij cocaïne vervoerde. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk cocaïne Nederland heeft ingevoerd.
Ten aanzien van het verweer strekkende tot partiële vrijspraak met betrekking tot het aan verdachte ten laste gelegde gewicht, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de in zijn onderbroek verstopte slikkersbollen onder het matras van zijn cel had gevonden en dat hij deze wilde verbergen in de hoop er nog iets aan te kunnen verdienen. Verdachte wenste verder niet te verklaren hoe de bolletjes onder het matras in zijn kleding terecht zijn gekomen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de bolletjes heeft gevonden in zijn cel ongeloofwaardig. De rechtbank acht het allereerst onwaarschijnlijk dat verdachte - die op dat moment nog niet was geplaatst op de slikkersafdeling, maar zich in een arrestanten cel bevond - onder het matras van zijn cel een aantal slikkersbollen heeft gevonden en dat die bollen aldus tot dan toe onopgemerkt zijn gebleven, hoewel de cellen regelmatig worden geïnspecteerd. In dit verband wijst de rechtbank ook op het in de wasbak aangetroffen laken, dat bruin van kleur was en naar ontlasting rook, hetgeen duidt op recente productie en kennelijk is gebruikt om de bollen op te vangen. Voorts heeft verdachte na te zijn overgebracht naar de slikkersafdeling nog een grote hoeveelheid slikkersbollen geproduceerd, die (in overwegende mate) qua uiterlijke kenmerken – waaronder vorm, kleur en grootte – en gewicht gelijkend zijn aan de slikkersbollen die zijn aangetroffen in de sokken, zodat niet aannemelijk is dat de slikkersbollen op een andere wijze in het bezit van verdachte zijn gekomen dan dat hij deze eerst in zijn lichaam had vervoerd en de bollen vervolgens op de arrestanten cel heeft geproduceerd.
De rechtbank is op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat verdachte het gehele ten laste gelegde gewicht aan cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht..
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 februari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1581,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen (9) maanden passend is gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim anderhalve kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De door de officier van justitie geëiste straf houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan en is in overeenstemming met hetgeen volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet in hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om af te wijken van hetgeen in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en acht de straf, zoals die door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mrs. I.J.B. Corbeij en C.A.M. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. A.M.A. Beckers en T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juni 2015.
mr. I.J.B. Corbeij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van onderzoek paspoort en reisbescheiden met fotokopieën d.d. 23 februari 2015 (dossierpagina’s 20-27).
3.Proces-verbaal d.d. 23 februari 2015 (dossierpagina’s 5-6).
4.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 27 februari 2015 (dossierpagina’s 29-35).
5.Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 3 maart 2015, kenmerk 1723 X 15 (los opgenomen).