ECLI:NL:RBNHO:2015:5121

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
15/820220-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol door bekennende verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 1 maart 2015 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van onderzoek en een rapport van het Douane Laboratorium.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, strafbaar is. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft een lichtere straf voorgesteld. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met inachtneming van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820220-15 (P)
Uitspraakdatum: 5 juni 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.L.A.M. van der Heijden en van wat verdachte en haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 01 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 2 maart 2015 (dossierparagraaf 1.1.4);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 maart 2015 (dossierparagraaf 1.1);
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 5 maart 2015, met kenmerk 1871 X 15, opgemaakt door drs. [deskundige].
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden waarvan zes (6) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2. Standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan en op basis daarvan een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 21 voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur, op te leggen. De raadsman heeft voorts de kanttekening gemaakt dat de eis van de officier van justitie ervoor zou zorgen dat verdachte uiteindelijk langer in hechtenis verblijft, dan wanneer er geen voorwaardelijk deel zou zijn opgelegd, met toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna twee kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 8 april 2015 van mw. [naam], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
De door de officier van justitie geëiste straf houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan en is derhalve iets lichter dan hetgeen volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet in hetgeen door verdachte en haar raadsman ter terechtzitting is aangevoerd omtrent haar persoonlijke omstandigheden - onder meer de ernstige ziekte van haar moeder nadat verdachte reeds haar vader had verloren aan dezelfde ziekte en het door de lange detentie niet kunnen vervolgen van haar studie - aanleiding om af te wijken van de straf, zoals die door de officier van justitie is geëist. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan, acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht passend en geboden om te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen en om ervoor te zorgen dat zij haar (persoonlijke) omstandigheden, die tot het onderhavige feit hebben geleid, op orde krijgt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door Reclassering Nederland noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN en beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot acht (8) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie (3) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam en zich hierna blijft melden bij de reclassering, zolang en zo frequent deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich houdt aan aanwijzingen door of namens de reclassering te geven in het kader van de reclasseringsbegeleiding, zoals het inzage geven in haar financiële situatie,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mrs. I.J.B. Corbeij en E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mrs. A.M.A. Beckers en T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juni 2015.
Mr. Corbeij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.